Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
- Compere veroordeeld om een bedrag van € 50.472,81 aan Peba te betalen met wettelijke rente vanaf 25 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Compere veroordeeld om een bedrag van € 6.878,68 aan Peba te betalen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Compere veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.748,99 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Compere veroordeeld tot betaling van € 1.396,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- Compere veroordeeld in de proceskosten in conventie.
- voor recht verklaard dat Compere recht heeft op 50% provisie over de door Peba op grond van de door haar met Van de Wiel gesloten overeenkomsten over de periode 20 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 gerealiseerde netto winst voor belasting;
- Peba veroordeeld tot afgifte van een schriftelijke opgave van de over 2019 verschuldigde provisie, onder vermelding van de gegevens waarop de berekening berust;
- Peba veroordeeld tot afgifte van een schriftelijke opgave van de over de periode 20 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 in verband met de overeenkomst tussen Peba en Van de Wiel aan Compere verschuldigde provisie, onder vermelding van de gegevens waarop de berekening berust.
3.De vaststaande feiten
4.Het oordeel van het hof
- de toewijzing van de vordering van Peba ter hoogte van € 50.472,81 met betrekking tot teveel betaalde provisie over periode 6 tot en met 13 van 2019 (grief 1);
- de provisie met betrekking Van de Wiel: Compere komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Compere met ingang van 1 januari 2019 heeft afgezien van provisie ten aanzien van Van de Wiel. Daarnaast komt Compere op tegen de afwijzing van het verzoek van Compere om ter zake Van de Wiel opgave te verstrekken over 2019 en komt zij op tegen de afwijzing van het door Compere gevorderde bedrag van € 56.841,49 met betrekking tot de provisie Van de Wiel over de periode 20 augustus 2018 tot en met week 12 2019 (grieven 2, 4, 6 en 8);
- de afwijzing van de vordering tot inzage van Compere (grieven 3 en 5);
- de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten in conventie (grief 7 en 9).
- de provisie met betrekking tot Van de Wiel: Peba komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Compere recht heeft op provisie inzake Van de Wiel met betrekking tot de periode 20 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 (grief 1);
- de afwijzing van de vorderingen van Peba met betrekking tot de Liv-teruggave over de jaren 2017 en 2018 (grief 2);
- de afwijzing van de vordering van Peba ter zake van een aan [naam7] verstrekte lening (grief 3);
- de btw over het toegewezen bedrag van € 4.748,99 (grief 4);
- de afwijzing van de vordering van Peba ter zake van [naam8] Bouw & Ontwikkeling B.V. (hierna: [naam8] ), (grief 5);
- de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten (grief 6).
de verschuldigde provisie en de inzage vordering
- op welk bedrag aan provisie Compere over de jaren 2017, 2018 en 2019 recht heeft op grond van de tussen partijen gesloten agentuurovereenkomst en de in januari 2019 in afwijking daarvan gemaakte afspraken, tevens rekening houdend met het door Peba ten behoeve van de door haar gebruikte arbeidskrachten ontvangen bedragen aan Liv;
- welk bedrag Peba (met inachtneming van het vastgestelde bedrag) nog aan Compere moet betalen.
alles gegeven wat hij wilde hebben”. Volgens haar is Compere pas later over Nocore begonnen. Naar het oordeel van het hof heeft Peba hiermee de noodzakelijke medewerking verleend aan Compere. Dat [naam1] niet eerder in (in ieder geval) het Nocore systeem heeft gekeken, kan naar het oordeel van het hof niet aan Peba worden verweten. Het had op de weg van Compere gelegen om gedurende de drie bezoeken concreet te vragen naar een controle van/inzage in de onderliggende systemen Nocore en Exact Online, omdat dit nu juist het punt is waar Compere twijfels over heeft en blijft houden. Het hof zal Compere op grond van artikel 7:433 BW in de gelegenheid stellen om - op eigen kosten - op het kantoor van Peba inzage in de aan de rendementsanalyses ten grondslag liggende administratieve gegevens te verkrijgen. Compere heeft nog betoogd dat de vordering van Peba gebaseerd is op onverschuldigde betaling, zodat op Peba de stelplicht en bewijslast rust van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Peba onverschuldigd betaald heeft en dat - zo begrijpt hof de stellingen van Compere - daarom op kosten van Peba een deskundige moet worden benoemd. Het klopt dat de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat sprake is van onverschuldigde betaling op Peba rust. Compere miskent echter dat zij niet zozeer (nu al) betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling, maar zij stelt zich op het standpunt dat zij niet van de juistheid van de rendementsanalyse (en de daarop gebaseerde vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling) kan uitgaan omdat zij de onderliggende stukken niet heeft ingezien. In die situatie voorziet artikel 7:433 lid 2 BW nu juist. Bewijslevering door Peba is op dit moment, bij gebreke van een gemotiveerde betwisting van de rendementsanalyses, niet aan de orde.
2017en
2018geldt de provisie afspraak zoals verwoord in de agentuurovereenkomst: Compere heeft recht op 50% van de gerealiseerde en door Peba ontvangen netto winst voor belasting betreffende de door Compere gerealiseerde overeenkomsten tussen Peba en haar opdrachtgevers. Voor wat betreft het jaar
2019geldt de afspraak dat Peba € 2,00 per uitzendkracht per uur vergoedt (zie 2.5 van het eindvonnis, waartegen niet is gegriefd). Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt is dat Compere met betrekking tot de gewerkte uren bij Van de Wiel
tot 20 augustus 2018recht heeft op provisie (zie hierna 4.12 en verder).
tot 20 augustus 2018. Vanaf 20 augustus 2018 heeft Compere geen recht op provisie ter zake de uren die bij Van de Wiel zijn gewerkt. Het hof licht dit oordeel hierna toe.
Ha [naam5](…)
ik krijg dan nog provisie over jongens van [naam3] tot en met 33, daarna afspraak die wij hebben gemaakt(…)”. Uit de toelichting in de stukken stelt het hof vast dat met het nummer “
33” in dit bericht wordt verwezen naar weeknummer 33 van 2018. Week 33 liep in 2018 tot en met 19 augustus 2018. Tijdens de zitting in hoger beroep kon [naam6] niet toelichten wat de afspraak was die hij en [naam5] vanaf week 34 hebben gemaakt, maar uit dit Whatsapp bericht leidt het hof wel af dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de provisie met betrekking tot [naam3] /Van de Wiel vanaf week 34. In dat verband is ook van belang de e-mailwisseling van 14 januari 2019 tussen [naam5] en [naam6] . [naam5] schrijft aan [naam6] (om 17:12u): “
Met betrekking tot [naam3] hebben toentertijd besproken en afgesproken (jouw voorstel), “ik hoef geen provisie meer als wij die € 25000,- credit maken aan [naam4] ”.[naam6] reageert hierop bij e-mail van dezelfde dag (om 17:53u) en schrijft “
Ik ga akkoord omtrent provisie [naam3] , dus bij deze geen provisie meer van [naam3]”. Weliswaar schrijft [naam6] in zijn e-mail dat hij “
bij deze” geen provisie meer voor [naam3] krijgt, maar uit de daaraan voorafgaande e-mail van [naam5] volgt dat het om een eerdere afspraak gaat. Het hof leidt hieruit af dat verwezen wordt naar de eerder gemaakte afspraak waar in het Whatsapp gesprek naar is verwezen. Het had in de rede gelegen dat als [naam6] het niet eens was met de eerdere afspraak waar [naam5] in zijn e-mail naar verwees, hij in zijn reactie (ruim een half uur later) inhoudelijk had gereageerd op hetgeen [naam5] schreef. Dat heeft hij echter niet gedaan. Uit deze correspondentie en uit het gegeven dat Peba daadwerkelijk het bedrag van € 25.000,- heeft gecrediteerd op 5 oktober 2018 - dus ruim voor de hierboven genoemde e-mailwisseling - gaat het hof er vanuit dat partijen inderdaad een nieuwe afspraak hebben gemaakt (althans dat Peba dit redelijkerwijs zo heeft mogen begrijpen) dat met ingang van 20 augustus 2018 Compere afzag van de provisie met betrekking tot Van de Wiel onder de voorwaarde dat Peba het bedrag van € 25.000,- zou crediteren. Dit wordt ondersteund door de feitelijke gang van zaken na 20 augustus 2018: tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam6] verklaard dat hij vanaf 20 augustus 2018 geen werkzaamheden (zoals de begeleiding van de bouwprojecten en de verwerking van urenlijsten) meer ten behoeve van Van de Wiel verrichte, terwijl hij dat voordien wel deed.
de lusten en de lasten” gedeeld moeten worden tussen partijen en dat hij een eerlijke afrekening wil en dat ook hij zich op het standpunt stelt dat uitgaan moet worden van de daadwerkelijke Liv-teruggave. [4] Gelet ook hierop is het hof van oordeel dat over de jaren 2017 tot en met 2019 tot een zo volledig en eerlijk mogelijke afrekening tussen partijen moet worden gekomen, waarbij past dat dan ook met de daadwerkelijke Liv-teruggave rekening wordt gehouden.
de lening aan [naam7]
bedoeld om de schuld die ik heb bij peba detacheringen (5000 euro credit) af te lossen”. [naam7] vermeldt in zijn verklaring ook: “
Wilde de bedragen direct aan Peba terugbetalen maar dat hoefde volgens dhr [naam6] , dat zou hij verder afwikkelen.”
€ 3.200.
[naam8]
€ 2.807,44aan Peba.
de btw over het toegewezen bedrag van € 4.748,99 (met betrekking tot [naam4] en [naam9] )
€ 5.746,28toewijzen.