Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, 460292)
Vesteda Investment Management B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
2.De verdere beoordeling
PM
€ 71.502,05 bruto. Daarmee resteert € 312.497,95 (aan wachtgeld). Het door Vesteda betaalde bedrag € 250.000,- netto laat het hof verder buiten beschouwing nu dat een kwestie van executie is en het hof zonder verdere handvatten – die in de berekeningen ontbreken - niet in staat is (gesteld) netto voorschotbetaling(en) op een bruto schadevergoeding te verrekenen. Hetzelfde geldt voor de rente. Het is aan partijen zelf om deze nader te berekenen. Het hof zal in het dictum hierna de uitgangspunten geven. Het hof memoreert voorts dat in het tussenarrest (rov. 4.11) is geoordeeld over de berekende wettelijke rente tot 1 oktober 2011 over de gederfde wachtgelduitkering (toen post 2). Nu het hof benoeming van een deskundige niet nodig heeft geoordeeld, gaat het hof voorbij aan de door partijen gegeven antwoorden op de vragen sub 5 t/m 8, nu dat bij deze stand van zaken geen belang meer heeft.
€ 55.625 alsmede € 100.000 toekomstige pensioenschade, nadat hij aanvankelijk een P.M. post ter zake had opgenomen.
Pensioenuitkeringen ontvangen vanaf pensioendatum te laag”. Dit lijkt te miskennen dat het hof eerder heeft geoordeeld dat de vergoedbare pensioenschade niet ziet op de gemiste uitkering, maar op de niet-betaalde premies. Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn schade voor dit bedrag daarmee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en zal aansluiten bij de voornoemde berekening van Vesteda, nu [appellant] tegen deze berekening, waarmee hij bekend was, inhoudelijk niets heeft ingebracht. Het hof zal de aldus berekende hoofdsom toewijzen, te vermeerderen met de verschenen rente. Vesteda heeft zich overigens bereid verklaard inclusief rente voor deze post een bedrag van € 50.000,- te vergoeden. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt (akte sub 8.5) is zijn vordering ter zake van fiscale schade niet meer aan de orde, zoals is overwogen in het tussenarrest in rechtsoverweging 4.11). Het hof zal dan ook op zijn stellingen niet ingaan.
in beginselstrakke regel. Dat deze zich zou verzetten tegen een wijziging van de eis nadat de zaak verwezen is door de cassatierechter naar een aanpalend hof, ligt daarmee niet in de rede. Zeker niet, zoals in een geval als deze, de Hoge Raad uitdrukkelijk heeft overwogen dat het hof voor elke procedure afzonderlijk (had) moet(en) beoordelen of die procedure in causaal verband stond met het door Vesteda onbetaald laten van het wachtgeld. Dit oordeel zou in zoverre zinledig zijn geweest als deze voor een deel van de procedures geen opgeld meer zou doen. Een dergelijke beperking valt evenmin te ontwaren in de conclusie van de Advocaat-Generaal waar deze overweegt:
“(...) zie ik niet in waarom in ieder geval de procedures tegen USZO UWV en ABP niet in een toereikend causaal verband zouden staan met het onrechtmatig handelen van Vesteda.” (conclusie sub 2.30). Immers, de verwijzingsrechter hoeft niet recht te doen op basis van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens. Indien zich dergelijke omstandigheden voordoen, mag ook na de wisseling van de appelmemorie nog de eis worden veranderd of vermeerderd (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, NJ 2010/154, mr. Wertenbroek qq).
- gederfde wachtgelduitkering (post 1) € 384.000,- (bruto)
€ 39.549,30