ECLI:NL:GHARL:2022:9133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.309.489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in internationale context met belangenafweging

In deze zaak heeft Kamps Sperziebonen B.V. en Kamps Beans Morocco SARL hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de opheffing van een conservatoir beslag dat door Kamps c.s. was gelegd op de privéwoning van [geïntimeerde1]. De rechtbank had de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen, wat Kamps c.s. niet accepteerde. De kern van de zaak draait om een beëindigingsovereenkomst tussen Kamps Sperziebonen en [geïntimeerde2] Retail, die in 2018 tot stand kwam, en de vraag of de vorderingen van Kamps c.s. ondeugdelijk zijn.

Het hof heeft in het incident geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, gezien het internationale karakter van de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat er geen verdrag is tussen Nederland en Marokko dat de bevoegdheid van de burgerlijke rechter regelt, en dat de rechtsmacht moet worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo II. Het hof heeft ook geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de zaak, op basis van de Rome II-verordening.

Bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van het conservatoire beslag heeft het hof de belangen van beide partijen tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelde dat de belangen van [geïntimeerde1] niet zodanig zwaarwegend zijn dat dit de opheffing van het beslag rechtvaardigt, vooral omdat het belang van Kamps c.s. is om te waarborgen dat, indien hun vorderingen worden toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn. Het hof heeft de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen en [geïntimeerden] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.309.489
zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, NL19.847 en 383458
arrest van 25 oktober 2022
in het incident in de zaak van

1.Kamps Sperziebonen B.V.,

die is gevestigd in Ottersum,
2. De vennootschap naar Marokkaans recht
Kamps Beans Morocco SARL,
die is gevestigd in Agadir (Marokko),
die hoger beroep hebben ingesteld en verweersters zijn in het incident,
en die bij de rechtbank optraden als eiseressen in conventie en als gedaagden in reconventie,
hierna samen Kamps c.s. te noemen en ieder afzonderlijk Kamps Sperziebonen en Kamps Beans,
vertegenwoordigd door mr. I.J.A.J. Hanssen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2.
[geïntimeerde2] Retail Organisatie Inkoop B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld en eisers zijn in het incident,
en die bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen [geïntimeerden] te noemen en ieder afzonderlijk [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] Retail,
vertegenwoordigd door mr. O. Surquin.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Kamps c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 8 november 2019, 24 juni 2020 en 19 januari 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens memorie van grieven en akte tot eiswijziging
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel en wijziging van eis als ook een incidentele vordering tot opheffing van gelegd conservatoir beslag
  • de antwoordmemorie in het incident
  • een akte van [geïntimeerden] (met producties)
  • een antwoordakte van Kamps c.s.
1.2.
Vervolgens heeft Kamps c.s. de stukken voor het wijzen van arrest in incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Begin 2016 heeft Kamps Sperziebonen besloten om in Marokko een groenteteeltbedrijf op te zetten. Zij heeft [geïntimeerde2] Retail, waar [geïntimeerde1] middellijk bestuurder en aandeelhouder van is, benaderd om haar daarbij te ondersteunen. Kamps Sperziebonen en [geïntimeerde2] Retail hebben daartoe een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten.
2.2.
Eind augustus 2018 is besloten om de samenwerking te beëindigen. In dat verband heeft Kamps Sperziebonen een voorstel gedaan aan [geïntimeerde1] . Op 7 september 2018 heeft [geïntimeerde2] Retail, na enkele aanpassingen over en weer, het voorstel (hierna: de beëindigingsovereenkomst) geaccepteerd. Bij e-mailbericht van 14 november 2018 heeft (de advocaat van) Kamps Sperziebonen de beëindigingsovereenkomst gedeeltelijk vernietigd wegens dwaling en bedrog.
2.3.
Kamps c.s. heeft bij de rechtbank, na wijziging van eis, samengevat, gevorderd dat [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 272.733,26 dan wel € 218.624,61 aan Kamps Morocco en € 29.528,69 dan wel € 25.601,46 aan Kamps Sperziebonen, vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerden] heeft bij de rechtbank, kort gezegd, gevorderd dat Kamps c.s. veroordeeld wordt tot betaling van primair een bedrag van € 52.120,00 en subsidiair een bedrag van € 471.211,40, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Op 13 juli 2020 heeft Kamps c.s. conservatoir beslag gelegd op de privéwoning van [geïntimeerde1] . [geïntimeerden] heeft zijn eis vervolgens aangevuld en gevorderd dat Kamps c.s. ook veroordeeld wordt om het gelegde conservatoire beslag op te heffen. De rechtbank heeft de geldvordering van zowel Kamps c.s. als [geïntimeerden] gedeeltelijk toegewezen en de vordering tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag afgewezen.
2.4.
Kamps c.s. is het niet eens met het oordeel van de rechtbank en heeft daarom hoger beroep ingesteld. [geïntimeerden] heeft vervolgens ook hoger beroep ingesteld. [geïntimeerden] heeft daarnaast een incidentele vordering ingesteld waarin hij opheffing van het ten laste van [geïntimeerde1] gelegde conservatoire beslag vordert.

3.Het oordeel van het hof in het incident

Bevoegdheid Nederlandse rechter
3.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat Kamps Beans een rechtspersoon naar buitenlands recht is. Het hof zal dan ook eerst ambtshalve de vraag moeten beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Het hof beantwoordt deze vraag, net als de rechtbank, bevestigend. Er bestaat tussen Marokko en Nederland geen verdrag dat ziet op de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient daarom beoordeeld te worden aan de hand van Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: EEX-Vo II).
3.2.
Op grond van artikel 4 lid 1 EEX-Vo II wordt de bevoegdheid gegrond op de woonplaats van de gedaagden. Tussen partijen is niet in geschil dat zowel [geïntimeerde1] als [geïntimeerde2] Retail zich in Nederland bevinden. Gelet op het voorgaande acht het hof zich dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van partijen.
Toepasselijk recht
3.3.
Vervolgens moet het hof de vraag beantwoorden welk recht van toepassing is. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat deze zaak, op grond van de artikelen 4 en 10 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II), naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.
De verdere motivering van de beslissing
3.4.
Het hof stelt voorop dat, anders dan Kamps c.s. stelt, het mogelijk is om een incidentele vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de voet van artikel 223 Rv in te stellen. Naar het oordeel van het hof hangt de gevraagde voorlopige voorziening voldoende samen met de hoofdvordering. Daarnaast gaat het om een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure gegeven kan worden, zodat aan de formele vereisten van artikel 223 Rv is voldaan. Op grond van 705 lid 2 Rv kan het hof een conservatoir beslag (onder meer) opheffen indien summierlijk is gebleken dat de vordering tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd ondeugdelijk is. Bij de beoordeling hiervan moeten de wederzijdse belangen bij opheffing dan wel handhaving van het beslag tegen elkaar worden afgewogen.
3.5.
[geïntimeerden] heeft, samengevat, aangevoerd dat [geïntimeerde1] belang heeft bij de opheffing van het conservatoir beslag, omdat hij zijn woning noodgedwongen aan een derde moet verkopen. [geïntimeerde1] stelt dat hij de aanwezige overwaarde in de woning nodig heeft om aan de verplichtingen van zijn vennootschappen jegens de Belastingdienst te kunnen voldoen. Het gelegde conservatoire beslag verhindert, volgens [geïntimeerden] , de verkoop van de woning. Kamps c.s. betwist dat [geïntimeerde1] de woning noodgedwongen aan een derde moet verkopen en dat dit zou moeten vanwege belastingschulden van de vennootschappen van [geïntimeerde1] . Daarnaast heeft [geïntimeerden] , volgens Kamps c.s., ook niet aannemelijk weten te maken dat een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
3.6.
Wat de belangenafweging betreft, is het hof van oordeel dat aan het belang van [geïntimeerde1] niet een zodanig gewicht toekomt dat dit toewijzing van de gevorderde opheffing van het conservatoire beslag rechtvaardigt. Dit omdat opheffing van het conservatoire beslag zou indruisen tegen het belang van Kamps c.s. dat ertoe strekt om te waarborgen dat, indien zijn vorderingen in hoofdzaak worden toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn. Daarbij betrekt het hof onder meer dat [geïntimeerde1] zijn belang bij opheffing van het beslag onvoldoende concreet heeft toegelicht. Het enkel overleggen van belastingaanslagen van [geïntimeerde1] en Retailkennis Beheer B.V. (een kennelijk door [geïntimeerde1] gecontroleerde vennootschap) is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat [geïntimeerden] genoodzaakt is om de woning te verkopen. Voor het overige heeft [geïntimeerden] geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde1] de afloop van de hoofdzaak niet zou kunnen afwachten. Dat er aanleiding is om te oordelen dat de mogelijke schulden van (gelieerde vennootschappen van) [geïntimeerden] voor risico van de verhaalsmogelijkheden van Kamps c.s. moeten komen, is bij deze stand van zaken onvoldoende gesteld of gebleken.
3.7.
[geïntimeerden] stelt voorts dat summierlijk is gebleken dat de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd ondeugdelijk zijn, omdat de rechtbank de vorderingen van Kamps c.s. tegen [geïntimeerden] heeft afgewezen. Het hof volgt [geïntimeerden] hierin niet. De omstandigheid dat de vorderingen van Kamps c.s. door de rechtbank zijn afgewezen moet worden meegewogen maar rechtvaardigt volgens de vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet zonder meer het oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd indien tegen het vonnis een rechtsmiddel (in dit geval: hoger beroep) is ingesteld. [1] Van een kennelijk niet bestaande, verjaarde of anderszins al te zwakke vordering kan, gelet op het in de bodemzaak in hoger beroep te beslechten geschil, niet worden gesproken.
De conclusie
3.8.
Het hof zal vanwege het voorgaande de vordering tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag afwijzen. Omdat [geïntimeerden] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van het incident veroordelen.
3.9.
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van
Kamps c.s.:
€ 1.671,00 aan salaris advocaat van Kamps c.s. (1 ½ procespunt x appeltarief II)
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
4.4.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt;
4.5.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, D.M.I. de Waele en K. Mans en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074.