ECLI:NL:GHARL:2022:9074

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
21/00603
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek om beperkte kennisneming in belastingzaak met betrekking tot persoonlijke levenssfeer

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 25 oktober 2022, wordt het verzoek om beperkte kennisneming behandeld in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een vermindering van de aanslag heeft doorgevoerd. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de controle van zijn aangifte voortvloeide uit zijn dubbele nationaliteit, wat volgens hem een schending van zijn grondrechten inhoudt.

De geheimhoudingskamer van het Hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van de inspecteur om bepaalde gegevens geheim te houden, ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokken belastingambtenaren. Tijdens de mondelinge behandeling is belanghebbende verschenen, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. De geheimhoudingskamer heeft de ongeschoonde versie van de bijlage ingezien en geconcludeerd dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende om kennis te nemen van de namen van de betrokken ambtenaren. De geheimhoudingskamer heeft daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht.

De beslissing is openbaar uitgesproken en belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op de beslissing van het Hof. De uitspraak benadrukt de afweging van belangen bij verzoeken om beperkte kennisneming en de rol van de bestuursrechter in deze afweging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00603
uitspraakdatum: 25 oktober 2022
Tussenuitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer (geheimhoudingskamer)
In het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 april 2021, nummer AWB 20/379, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
betreffende een verzoek om beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.150. Daarbij is bij beschikking belastingrente berekend van € 252.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2019 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.907. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 218.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 april 2021, nummer AWB 20/379, ECLI:NL:RBGEL:2021:2129, het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 25 mei 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft op 9 november 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
De Inspecteur heeft op 6 december 2021 en 4 mei 2022 nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022 te Arnhem door de vierde meervoudige belastingkamer van het Hof. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .
1.8.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat en dat de Inspecteur schriftelijke inlichtingen moet geven. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 2 juni 2022 aan partijen is toegezonden.
1.9.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 juni 2022 inlichtingen gegeven waarbij een geschoonde bijlage is meegezonden. Bij brief van 17 juni 2022 heeft de Inspecteur ter zake van de bijlage verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb.
1.10.
De griffier heeft voornoemde brief van de Inspecteur van 14 juni 2022 met de geschoonde bijlage aan belanghebbende gestuurd.
1.11.
Voor het nemen van een beslissing over de vraag of een beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, heeft de vierde meervoudige belastingkamer de behandeling van de zaak verwezen naar de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de geheimhoudingskamer). Daarbij zijn voornoemde brieven van 14 en 17 juni 2022 met de ongeschoonde bijlage en het volledige procesdossier aan de geheimhoudingskamer ter beschikking gesteld.
1.12.
De mondelinge behandeling door de geheimhoudingskamer heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de uitworp en controle van zijn aangifte IB/PVV is voortgevloeid uit zijn dubbele nationaliteit. Het gebruik van een dergelijk criterium leidt tot schending van een grondrecht, hetgeen meebrengt dat deze controle heeft plaatsgevonden op een wijze die indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, aldus de strekking van belanghebbendes betoog.
2.2.
Het Hof heeft in belanghebbendes betoog aanleiding gevonden het onderzoek ter zitting te schorsen en de Inspecteur om schriftelijke inlichtingen te vragen.
2.3.
De Inspecteur heeft bij brieven van 14 en 17 juni 2022 inlichtingen gegeven. Bij deze brieven is een bijlage zowel in geschoonde als ongeschoonde vorm verstrekt. Voor wat betreft deze bijlage is verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb.

3.Geschil

In geschil is of beperkte kennisneming van de door de Inspecteur overgelegde bijlage gerechtvaardigd is.

4.Beoordeling van het verzoek

4.1.
Uit artikel 8:29, lid 1, Awb volgt dat alleen partijen die verplicht zijn stukken bij de bestuursrechter in te dienen, een verzoek om beperkte kennisneming kunnen doen. De Inspecteur heeft in het onderhavige geval een dergelijke verplichting. Hij is immers op grond van artikel 8:45, lid 2, Awb verplicht de schriftelijke inlichtingen te geven en de stukken in te brengen waarom het Hof ter zitting van 18 mei 2022 heeft verzocht.
4.2.
Gelet op artikel 8:29, lid 3, Awb beslist de bestuursrechter of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. [1]
4.3.
Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. [2]
4.4.
De Inspecteur heeft met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in de bijlage – die een weergave van belanghebbendes registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) betreft met een toelichting daarop – de namen van de betrokken belastingambtenaren onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 8:29 Awb.
4.5.
Belanghebbende heeft ter zitting betoogd dat hij kennis wil nemen van de namen van de in de bijlage genoemde belastingambtenaren, zodat hij bekend is met de ambtenaren die betrokken zijn geweest bij het regelen van de onderhavige aanslag IB/PVV 2016.
4.6.
De geheimhoudingskamer heeft kennis genomen van de ongeschoonde versie van de bijlage. De geheimhoudingskamer acht aannemelijk dat kennisneming van deze ongeschoonde versie zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken belastingambtenaren. Dit belang weegt in dit geval zwaarder dan het belang dat belanghebbende kennis kan nemen van de namen van deze belastingambtenaren. Het gestelde belang bij kennisneming van de namen van de belastingambtenaren die betrokken zijn geweest bij de aanslagregeling IB/PVV 2016, is niet aan de orde, reeds omdat de laatste mutatie in belanghebbendes registratie in FSV op 5 augustus 2015 is doorgevoerd. Verder neemt de geheimhoudingskamer in aanmerking dat de Inspecteur de voor deze procedure relevante informatie voor het overige ongeschoond in het geding heeft gebracht en belanghebbende daarmee over deze informatie beschikt. Belanghebbende wordt door de beperkte kennisneming dan ook niet wezenlijk in zijn procesvoering belemmerd.
4.7.
De geheimhoudingskamer acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

5.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • wijst het verzoek tot beperkte kennisneming toe, en
  • stelt belanghebbende op de voet van artikel 8:29, lid 5, Awb in de gelegenheid binnen twee weken na dagtekening van deze beslissing te berichten of hij erin toestemt dat het Hof uitspraak doet mede op de grondslag van de ongeschoonde bijlage.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is op 25 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2022.
Tegen deze tussenuitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Op grond van artikel 28, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan tegen de beslissing in deze tussenuitspraak slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489, en HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:639).

Voetnoten

1.ABRvS 25 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:595, r.o. 2; Hof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7514, r.o. 4.11.
2.ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, r.o. 8; Hof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7514, r.o. 4.12.