ECLI:NL:GHARL:2022:8999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.872
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkelingen in de thuissituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 mei 2022 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] had uitgesproken. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, had aanvankelijk verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking, maar wijzigde zijn standpunt tijdens de mondelinge behandeling en concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [de minderjarige] sinds de uithuisplaatsing van haar tweelingzussen is verbeterd. De moeder heeft zelf hulp gezocht en is in staat om de zorg voor [de minderjarige] adequaat te regelen. De jeugdbeschermer heeft aangegeven dat er geen zorgen meer zijn over [de minderjarige] en dat zij goed functioneert in haar omgeving. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was, maar dat de recente positieve ontwikkelingen in de thuissituatie de noodzaak voor voortzetting van de ondertoezichtstelling hebben doen vervallen.

Daarom heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd voor de periode tot de uitspraak, maar de ondertoezichtstelling met ingang van de uitspraak opgeheven. De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de zaak in het openbaar hebben behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.872
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 538082)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 augustus 2022;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 september 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader
  • een vertegenwoordiger namens de raad;
  • de gezinsvoogd namens de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [woonplaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend en de moeder oefent het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder, de vader is ook dagelijks in het gezin van de moeder aanwezig.
3.2
De moeder heeft vier oudere kinderen: een zoon van 22 jaar, een dochter van 20 jaar en de tweelingdochters [naam1] en [naam2] van 15 jaar. De zoon woont ook bij de moeder. De dochter woont al enige jaren niet meer bij de moeder en de tweeling is vanaf maart 2022 uithuisgeplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 mei 2022 tot 19 mei 2023.
4.2
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft in het verweerschrift verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad zijn standpunt gewijzigd. De raad vindt dat het nu goed gaat met [de minderjarige] en dat de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer nodig is.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was, omdat [de minderjarige] in haar ontwikkeling werd bedreigd en de zorg die nodig was om deze bedreiging weg te nemen door de gezaghebbende ouder (de moeder) onvoldoende werd geaccepteerd.
[de minderjarige] had veel last van de hoogoplopende ruzies in huis tussen de moeder en de tweelingzussen en werd daardoor in een loyaliteitsconflict gebracht. Uiteindelijk werd de situatie zo ernstig dat de tweelingzussen op verzoek en met instemming van de moeder uit huis zijn geplaatst. [de minderjarige] sliep met de tweelingzussen, die ouder zijn, op één kamer en zij had regelmatig last van het gedrag van de tweelingzussen. Zij heeft daardoor spanningen ervaren en kwam onvoldoende aan haar rust toe. Daar komt bij dat [de minderjarige] meer aandacht en zorg nodig heeft dan een gemiddeld meisje van haar leeftijd. Zij functioneert op zwakbegaafd niveau en is sociaal-emotioneel ‘jonger’ dan haar leeftijdsgenoten. Aanvankelijk leek hulpverlening noodzakelijk voor [de minderjarige] om te kunnen verwerken wat zij de afgelopen jaren heeft meegemaakt. De verwachting was dat de moeder onvoldoende zou meewerken aan het in stand houden van het contact tussen [de minderjarige] en de tweelingzussen. De raad heeft naar aanleiding van zijn onderzoek geconcludeerd dat het er op lijkt dat de moeder geen goede invulling aan haar gezag kon geven in relatie tot puberkinderen, dat de moeder een verzwaarde opvoederstaak heeft (onder meer omdat de inwonende broer van [de minderjarige] is gediagnosticeerd met autisme) en de moeder defensief reageerde op adviezen en hulpaanbod. Vanwege de uit die situatie voortvloeiende zorgen was een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de belangen van [de minderjarige] te beschermen.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de situatie inmiddels positief is veranderd. De jeugdbeschermer heeft toegelicht dat de GI geen zorgen heeft over [de minderjarige] . Ze kan goed praten over de gebeurtenissen die zich in het gezin hebben afgespeeld en zij is heel open. [de minderjarige] onderhoudt contact met haar zussen en het contactherstel tussen de moeder en de zussen zal in de nabije toekomst ook wel van de grond komen. [de minderjarige] vindt ook beter aansluiting bij haar leeftijdsgenoten. De moeder kan voldoende aansluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] en is in staat om zelf ondersteuning en hulp te regelen wanneer dat nodig blijkt te zijn. De moeder heeft zelf hulp gezocht bij de problemen met de tweeling en benadert de jeugdbeschermer ook op eigen initiatief. Daar komt bij dat [de minderjarige] op haar school ook uitgebreid wordt ‘gemonitord’.
De raad heeft naar aanleiding van deze informatie geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige] inmiddels niet meer nodig is.
Het hof is in verband met de recente ontwikkelingen eveneens van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet meer nodig is. Er is meer rust in de thuissituatie gekomen sinds de uithuisplaatsing van de tweeling. De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] lijkt te zijn afgewend. Voor zover er nog wel sprake is van een ontwikkelingsbedreiging of wanneer er in de toekomst problemen ontstaan rondom de opvoeding en verzorging van de [de minderjarige] , verwacht het hof dat de moeder in staat zal zijn om zelf ondersteuning en zorg te vragen in het vrijwillige kader.
5.4
Het hof zal op grond van het vorenstaande de bestreden beschikking bekrachtigen over de periode tot nu toe en de bestreden beschikking vernietigen met ingang van heden en de ondertoezichtstelling met ingang van heden opheffen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 mei 2022 voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zich uitstrekt over de periode tot heden,
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 mei 2022 voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zich uitstrekt over de periode vanaf heden;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf heden, alsnog af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en C.F.L.A. Van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 20 oktober 2022 uitgesproken door mr. W.C. Haasnoot in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.