ECLI:NL:GHARL:2022:8885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
21/00387 en 21/00526
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en vermindering door schadeverleden van de auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 3.960, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank Gelderland had de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.568. Belanghebbende, die een gebruikte BMW had aangeschaft, stelde dat de auto een ernstig schadeverleden had, wat een waardedrukkend effect zou moeten hebben op de handelsinkoopwaarde. De Inspecteur was van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte was verminderd en dat de auto geen meer dan normale gebruiksschade had. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd, maar dat de Inspecteur niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep wegens termijnoverschrijding. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 2.872, rekening houdend met de extra leeftijdskorting en het schadeverleden van de auto. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00387 en 21/00526
uitspraakdatum:
18 oktober 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende] v.o.f.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst CAP Team Auto(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 17 maart 2021, nummers AWB 19/7175 en 20/1903 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.960.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft met dagtekening 18 maart 2021, door het Hof ontvangen op 19 maart 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld (kenmerk Hof: BKARN 21/00387).
1.5
De Inspecteur heeft met dagtekening 26 april 2021, door het Hof ontvangen op 3 mei 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld (kenmerk Hof: BK-ARN 21/00526). Het Hof heeft de behandeling van dat hoger beroep gesplitst in een zaak die ziet op de onderhavige naheffingsaanslag en in een zaak die ziet op de naheffingsaanslag aan de orde in de zaak met kenmerk BK-ARN 21/00525.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur en mr. S.M. Bothof als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam3] en [naam4] .
1.7
Tegelijk met deze zaken werd het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak met kenmerk BK-ARN 21/00525 behandeld.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 10 oktober 2017 in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht van het merk BMW, type Coupé M4 Competition (hierna: de auto). De verkoopnota vermeldt een kilometerstand van de auto van 3.008, en verder staat daarop nog aangegeven:
“Rechnung Unfallwagen BMW M4Coupè”
2.2
De auto is op 21 maart 2017 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 17 mei 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister.
2.4
Bij de aangifte heeft belanghebbende op de voet van artikel 10, lid 8, van de Wet op de BPM 1992 (hierna: Wet BPM) jo. artikel 8, lid 4, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling BPM gebruik gemaakt van een taxatierapport opgesteld door [naam5] verbonden aan [naam6] . Bij het rapport is een schadecalculatie gevoegd van de reparatiekosten van de auto, met een totaalbedrag van € 24.480,04. Deze schade was ten tijde van het doen van de in 2.3 bedoelde aangifte reeds hersteld.
2.5
In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 33.800. Deze handelsinkoopwaarde is vastgesteld door op de waarde van de auto volgens een koerslijst van XRay (hierna: de koerslijst) van € 52.000 een bedrag van € 18.200 in mindering te brengen vanwege het ernstig schadeverleden van de auto. De afschrijving is berekend door op de historische nieuwprijs bij verkoop van € 120.880 de huidige inkoopwaarde in Nederland van € 33.800 in mindering te brengen, zodat een werkelijke afschrijving van € 87.080 resulteert, ofwel een vermindering van 72,04%. De historische bruto BPM bedraagt volgens belanghebbende € 25.815.
2.6
Belanghebbende heeft een bedrag van € 7.217 BPM (€ 25.815 x (1-/- 0,7204)) op aangifte voldaan.
2.7
Op 20 mei 2019 heeft Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) belanghebbende uitgenodigd om de auto op 22 mei 2019 om 13:00 uur in Soesterberg te tonen aan een medewerker van DRZ. Belanghebbende heeft aan de uitnodiging geen gehoor gegeven.
2.8
De auto is op 5 juni 2019 geregistreerd in het kentekenregister.
2.9
Naar aanleiding van een door DRZ opgesteld rapport ‘Onderzoek waardebepaling’ heeft de Inspecteur, met dagtekening 22 november 2019, € 3.960 nageheven. Voor de waarde in onbeschadigde staat is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 52.350. Bij zijn berekeningen is de Inspecteur, evenals belanghebbende, uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 120.880 en een historisch bruto BPM bedrag van € 25.815.
2.1
De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat in navolging van partijen in beroep dient te worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade van € 53.102. Verder oordeelde de Rechtbank dat aanleiding bestaat die handelsinkoopwaarde te verminderen met een bedrag van € 5.000 in verband met het schadeverleden van de auto. De Rechtbank heeft op die basis de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.568.
2.11
Belanghebbende heeft met dagtekening 18 maart 2021, door het Hof ontvangen op 19 maart 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft met dagtekening 26 april 2021, door het Hof ontvangen op 3 mei 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.12
Bij brief van 17 mei 2021 heeft de griffier van het Hof de Inspecteur om nadere inlichtingen verzocht. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 19 mei 2021. De Inspecteur schrijft daarin onder meer als volgt:
“Hierbij reageer ik op uw brief van 17 mei 2021 inzake de tijdigheid van het indienen van het hoger beroepschrift voor de in de aanhef genoemde zaaknummers. Ik heb de brief op 26 april 2021 bij de post neergelegd. Wij sturen vervolgens ook altijd een exemplaar per e-mail aan onze interne afdeling Centraal Serviceteam Beroep. Ik heb een kopie van deze e-mail (gedateerd 26 april 2021) bijgevoegd waaruit ook blijkt dat de brief per 26 april 2021 (tijdig) per post is verzonden. Aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 6:9, lid 2 Algemene wet bestuursrecht is eveneens voldaan nu u het hoger beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn hebt ontvangen.”
In de interne e-mail van 26 april 2021 waarnaar de Inspecteur verwijst staat – voor zover hier van belang – geschreven:
“Vandaag is ons hoger beroepschrift per post aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verstuurd.
[belanghebbende] [nummer1] en [nummer2]
Willen jullie dit s.v.p. in GBV verwerken ?”

3.Het geschil

3.1
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht heeft verminderd tot € 3.568. Belanghebbende en de Inspecteur beantwoorden die vraag ontkennend.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte door de Rechtbank werd verminderd. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog, aldus de Inspecteur. Voor een vermindering van de handelsinkoopwaarde (koerslijstwaarde) wegens een schadeverleden van de auto is geen plaats. Naar de mening van de Inspecteur is geen sprake van een auto met meer dan normale gebruiksschade, zodat belanghebbende geen aangifte mocht doen op basis van de taxatiemethode, aangezien de auto is opgenomen in een algemeen erkende koerslijst.
3.3
Belanghebbende stelt dat uit de door haar overgelegde verslagen van overleggen tussen de koerslijstproviders en de Belastingdienst blijkt dat een schadeverleden volgens verklaringen van de providers een waardedrukkend effect heeft op de waarde en dat een schadeverleden niet wordt meegenomen in de koerslijst. De taxateur van belanghebbende heeft de waardevermindering als gevolg van het ernstige schadeverleden van de auto vastgesteld op 35% van de koerslijstwaarde. Uitgaande van een koerslijstwaarde van € 53.102 bedraagt de waardevermindering dus € 18.585. Verder dient, aldus belanghebbende, nog rekening te worden gehouden met een extra leeftijdskorting in verband met de latere registratie van de auto. De naheffingsaanslag dient op de aangevoerde gronden verder te worden verminderd tot € 23, aldus nog steeds belanghebbende.
3.4
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak van de Inspecteur.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 23.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de Inspecteur
4.1
De Inspecteur heeft met dagtekening 26 april 2021, door het Hof ontvangen op 3 mei 2021, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
4.2
In de zaak met kenmerk BK-ARN 21/00525, eveneens betreffende het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank, doet het Hof heden eveneens uitspraak. Het Hof komt daarin tot het oordeel dat het hoger beroep van de Inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. Op de gronden aldaar vermeld, oordeelt het Hof dat het hoger beroep van de Inspecteur in de onderhavige zaak eveneens wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is.
Het hoger beroep van belanghebbende
Taxatiemethode en ex-schade auto
4.3
Ingevolge artikel 10, lid 1 Wet BPM wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering. Die vermindering is op grond van artikel 10, lid 2 Wet BPM de afschrijving uitgedrukt in procenten van de consumentenprijs. In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.
4.4
Ingevolge artikel 10, lid 8, aanhef en letter a Wet BPM bestaat de mogelijkheid om op verzoek de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter u van de Wegenverkeerswet 1994. Het Hof zal hierna eerst bepalen of deze afschrijvingsmethode in onderhavig geval mag worden gehanteerd.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een zogenoemde ex-schade auto. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of transacties in ex-schadeauto’s hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de koerslijstwaarde en of dit aan de auto klevende schadeverleden zodanig ernstig is dat dit gegeven op zichzelf – ook na volledig herstel van de schade – een waardedrukkend effect heeft op de handelsinkoopwaarde van de auto. In onderhavig geval is slechts bij bevestigende beantwoording van die vraag sprake van meer dan normale gebruiksschade, zodat er slechts dan plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet BPM.
4.6
Met betrekking tot de vraag of transacties in ex-schadeauto’s hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de koerslijstwaarde overweegt het Hof dat belanghebbende met de door haar overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat transacties in ex-schade auto’s niet hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de koerslijstwaarde. Dat betekent dat een eventuele waardevermindering door het zijn van een ex-schade auto naast de koerslijstwaarde afzonderlijk in aanmerking mag worden genomen. Met betrekking tot de vraag of een aan de auto klevend schadeverleden zodanig ernstig is dat dit gegeven op zichzelf – ook na volledig herstel van de schade – een waardedrukkend effect heeft op de handelsinkoopwaarde van de auto, heeft dit Hof eerder overwogen dat het schadeverleden van een voertuig, afhankelijk van de omstandigheden zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een voertuig hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Een dergelijk schadeverleden zal bij een latere verkoop moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig zal hiermee dan rekening kunnen worden gehouden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 17 mei 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4046, r.o. 4.17).
4.7
Het enkele gegeven dat een auto een schadeverleden heeft, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat sprake is van een waardedrukkend effect. Op de belanghebbende rust daarom de bewijslast om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat het schadeverleden van de auto zodanig is dat dit een omstandigheid is waarmee een potentiële koper rekening zal houden bij de inkoop van de auto. Belanghebbende is daarin naar het oordeel van het Hof geslaagd met de verwijzing naar de aankoopnota, de schadecalculatie en de toelichting ter zitting op de in het dossier aanwezige foto’s van de auto, zodat zij terecht een beroep heeft gedaan op de taxatiemethode.
Handelsinkoopwaarde
4.8
Belanghebbende stelt dat de waardevermindering van de auto vanwege het schadeverleden van de auto, conform hetgeen door de taxateur in zijn rapport werd aangegeven op 35% van de koerslijstwaarde dient te worden gesteld, derhalve op € 18.525. Het ging, aldus belanghebbende, om een flinke aanrijding waarbij de airbags zijn afgegaan en meerdere essentiële onderdelen kapot zijn gegaan. De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof erop gewezen dat in het taxatierapport wel foto’s staan, maar niet van de volledige oorspronkelijke schade. Aan de reparatiekosten kan echter wel worden gezien wat de schade was. Bovendien staat op de factuur dat sprake is van een ‘Unfallwagen’. De gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard dat hij verder niets kan vertellen over de oorzaak van de schade, omdat hij die niet kent. Van schade aan de motor of aan vergelijkbare essentiële delen was echter geen sprake, zo heeft de gemachtigde verklaard.
4.9
De Rechtbank heeft aanleiding gezien in goede justitie een waardevermindering in aanmerking te nemen van € 5.000 vanwege het zijn van ‘ex-schade’ auto. Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om daarvan af te wijken. Over de oorzaak van de schade heeft belanghebbende geen nadere informatie kunnen verstrekken en in het taxatierapport is de waardevermindering van 35% op geen enkele wijze nader onderbouwd. Ook uit de overgelegde schadecalculatie volgt naar het oordeel van het Hof niet zonder meer dat met een waardevermindering van ruim € 18.000 vanwege het zijn van ex-schade auto rekening moet worden gehouden. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 53.102, moet de handelsinkoopwaarde van de auto dus op € 48.102 worden vastgesteld.
Extra leeftijdskorting
4.1
Beide partijen zijn eensluidend van mening dat belanghebbende in verband met de latere tenaamstelling van de auto recht heeft op extra leeftijdskorting.
Naheffingsaanslag
4.11
Partijen zijn, indien moet worden uitgegaan van een vermindering van de koerslijstwaarde (€ 53.102) van de auto van € 5.000 vanwege het schadeverleden, en rekening houdend met de extra leeftijdskorting, eensluidend van mening dat de ter zake van de registratie van de auto verschuldigde belasting € 10.089 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 7.217 voldaan, zodat de naheffingsaanslag verder dient te worden verminderd tot € 2.872.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk en is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Proceskosten

5.1
Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Naar het oordeel van het Hof dienen het hoger beroep van de Inspecteur met nummers BK-ARN 21/00525 en 21/00526 voor de toepassing van artikel 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden aangemerkt als één zaak (vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0892). Het Hof zal voor wat betreft het toekennen van een proceskostenvergoeding in het hoger beroep van de Inspecteur, deze uitsluitend bij de onderhavige zaken in aanmerking nemen.
5.3
De kosten voor het hoger beroep van belanghebbende en het verweer in het hoger beroep van de Inspecteur zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.277 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor het verweerschrift in hoger beroep, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 759). Hierbij is in aanmerking genomen het arrest HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, waarin is geoordeeld dat in afwijking van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht de waarde per punt in BPMzaken op € 759 (tarief 2022) moet worden vastgesteld.
5.4.
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 8:114 Awb het betaalde griffierecht van € 541 (hoger beroep) aan belanghebbende te vergoeden.
5.5
Aangezien het hoger beroep van de Inspecteur geen doel treft en de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend wordt vernietigd vanwege het gegronde hoger beroep van belanghebbende, wordt van de inspecteur op de voet van artikel 8:109, lid 2 Awb, gelet op de strekking van deze bepaling, een griffierecht geheven van € 541.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk;
- verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de naheffingsaanslag die aan de orde is in de zaak bij het Hof met nummer BK-ARN 21/00525, de proceskosten en het griffierecht;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de naheffingsaanslag BPM tot € 2.872;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 2.277;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 541 te
vergoeden en
- verstaat dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 oktober 2022
De griffier is buiten staat deze uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen
(M.T.M. Hennevelt) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 oktober 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.