Uitspraak
de stichting,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Waar gaat de zaak over? En wat vindt het hof
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
5.De vordering in hoger beroep
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
- bestaat tussen [geïntimeerde] en de stichting een contractuele band?
- zo ja, is [geïntimeerde] in de nakoming van een contractuele verbintenis tekort geschoten?
- zo ja, is daardoor schade geleden en wat is de omvang die schade?
- staat verjaring van de rechtsvordering van de stichting aan toewijzing van schadevergoeding in de weg?
‘middels deze toezeggingen van partijen er consensus bestaat omtrent de definitieve afwikkeling waarbij tevens voor alle partijen van belang is dat deze afwikkeling op de kortst mogelijke termijn dient plaats te vinden.’Enige opmerking van [geïntimeerde] over de onjuistheid of onvolledigheid van dit verslag ontbreekt. In dit verband is het verder veel betekenend dat [geïntimeerde] ná deze vastlegging van 16/17 januari 2008 vervolgens op
‘elkaar over en weer volledig te informeren omtrent de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst van 30 november 2007, waarbij wordt bekrachtigd dat uitbetalingen van beleggers welke worden vertegenwoordigd door [geïntimeerde] in samenspraak met [de bestuurder1] plaats zal vinden.’. Dat [geïntimeerde] de stichting als zijn cliënte informeert over een en ander, behoort dan ook tot zijn normale taak en verplichtingen als advocaat van de stichting. Dat dit met een beroep op een geheimhoudingsplicht in een civiele procedure tegen de stichting als zijn cliënte, mede gelet op de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, anders is, vermag het hof dan ook niet in te zien. De consequentie van een en ander is dat als [geïntimeerde] onvolledig is in zijn feitelijke stellingen als bedoeld in rov 6.8 die onvolledigheid niet kan worden gerepareerd door of in verband met een gestelde geheimhoudingsplicht.
‘dinerbon en hooguit een fooi’. Waarom desondanks de uitkering aan [naam3] op € 9.914,43 moest worden berekend, heeft [geïntimeerde] niet uitgelegd. De conclusie is dan ook dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft uitgelegd dat deze bedragen zijn uitbetaald conform de bedoeling waartoe het restant schikkingsbedrag ter beschikking was gesteld. In zoverre is [geïntimeerde] dan ook tegenover de stichting tekortgeschoten.