In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling niet te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor deeltijdpleegzorg niet te verlenen. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 juni 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor weekendpleegzorg. De moeder voerde aan dat zij en de vader zich positief hadden ontwikkeld en dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was. De GI, Samen Veilig Midden-Nederland, stelde echter dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, omdat er onvoldoende zicht was op de opvoedsituatie van de moeder en de hulpverlening niet goed op gang kwam.
Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling weliswaar verkort kon worden tot 1 maart 2023, zodat de moeder de gelegenheid kreeg om samen te werken met de GI en te laten zien dat haar situatie verbeterd was. De machtiging tot uithuisplaatsing verviel echter, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden was uitgevoerd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter voor zover deze betrekking had op de periode tot 1 maart 2023, maar wees het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van 1 maart 2023 af. De beslissing van het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders en de GI in jeugdzorgzaken en de noodzaak van tijdige uitvoering van machtigingen tot uithuisplaatsing.