ECLI:NL:GHARL:2022:4835

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.309.385
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing en rechtsbescherming van ouders in het perspectiefbesluit

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], die geboren is in 2021. De ouders van [de minderjarige] hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 januari 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. De kinderrechter had overwogen dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt, wat door de ouders werd betwist. De ouders stelden dat zij recht hebben op een tweede kans om te bewijzen dat zij in staat zijn om voor hun dochter te zorgen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat, mr. J.L. Vermeer. De GI, vertegenwoordigd door twee medewerkers, voerde verweer en vroeg het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 mei 2022, maar de pleegouders en de raad voor de kinderbescherming waren niet aanwezig.

Het hof oordeelde dat de grieven van de ouders zich richtten tegen een oordeel van de rechtbank dat niet in het dictum was vervat, waardoor hoger beroep niet mogelijk was. Het hof benadrukte dat de rechtsbescherming van de ouders in het geding komt wanneer de rechtbank een perspectiefbesluit van de GI toetst zonder dat daar een wettelijke basis voor is. Het hof verwerpt het hoger beroep en bevestigt de beslissing van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleegzorgvoorziening wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.385
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 520287)
beschikking van 14 juni 2022
inzake
[verzoeker]en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.L Vermeer te Rhenen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
De pleegouders van [de minderjarige],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de (kinderrechter in de) rechtbank Midden-Nederland (hierna ook: de rechtbank) van 11 mei 2021, 15 juli 2021 en 18 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 18 januari 2022 wordt verder ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 april 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Vermeer van 9 mei 2022 met producties;
- een door mr. Vermeer op de mondelinge behandeling verstrekte kopie van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de pleegouders en de raad voor de kinderbescherming niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een relatie gehad. [de minderjarige] (voluit: [de minderjarige] , geboren [in] 2021) is hun dochter. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 19 februari 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland (hierna verder: de kinderrechter) [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Op 11 mei 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 11 mei 2022, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 20 april 2022 tot 11 mei 2023.
3.3
Bij beschikking van 19 februari 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging laatstelijk is verlengd bij genoemde beschikking van 20 april 2022 tot 11 mei 2023.
3.4
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 11 mei 2022 en heeft de kinderrechter overwogen dat [de minderjarige] haar opgroeiperspectief bij de pleegouders heeft.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen, althans te overwegen dat het perspectief van [de minderjarige] bij de ouders ligt, althans dat het perspectief van [de minderjarige] (nog) niet bij het pleeggezin ligt, althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Perspectiefbesluit
5.1
De grieven van de ouders richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] bij pleegouders ligt. Dat oordeel is niet vervat in het dictum, maar in de overwegingen. Tegen een dergelijk oordeel van de rechtbank in de overwegingen is echter geen hoger beroep mogelijk, zodat de grieven van de ouders niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden. Wel merkt het hof het volgende op.
5.2
De beantwoording door de rechter van de vraag waar het opgroeiperspectief van een kind ligt, komt in het (huidige) systeem van de wet voor het eerst aan de orde in het kader van een verzoek om het gezag van de ouders te beëindigen. Van belang is dat in het onderzoek van de raad naar een dergelijke verderstrekkende maatregel het perspectief van het kind en het verschaffen van duidelijkheid daarover een belangrijke rol speelt. Door in het kader van een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing naar aanleiding van een genomen perspectiefbesluit van de GI dat besluit te toetsen en vervolgens te overwegen en (in de overwegingen) te beslissen dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij haar ouders ligt, zoals in deze zaak door de rechtbank in de bestreden beschikking gedaan, spreekt de rechtbank voor haar beurt en komt de rechtsbescherming van de ouders in het geding.
Een zogenaamd perspectiefbesluit van de GI heeft geen wettelijke basis zodat de ouders van dat besluit en van een daarop betrekking hebbende instemmende overweging van de rechtbank niet in hoger beroep kunnen komen, terwijl het wel als een beslissing van de rechtbank over het perspectief wordt begrepen, niet alleen door de ouders en de GI, maar ook door de rechtbank zelf. Zo overweegt en beslist de rechtbank Midden-Nederland in onderhavige zaak in haar laatste, meest recente verlengingsbeschikking van 20 april 2022:
“De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling duidelijk gemaakt dat zij vinden dat
zij een tweede kans verdienen om aan te tonen dat zij wel degelijk in staat zijn om voor
[de minderjarige] te zorgen. De rechtbank heeft echter in de beschikking van 18 januari jl. (toevoeging hof: de bestreden beslissing) al beslist dat [de minderjarige] niet hij de ouders zal opgroeien en dat de GI met de ouders moet gaan kijken op elke manier de ouders een rol als ouder op afstand kunnen innemen. In dat kader ziet de kinderrechter geen aanleiding om de termijn van de machtiging te bekorten om de perspectiefbepaling en de mogelijkheden voor een terugplaatsing nogmaals te beoordelen. Dat de ouders dit in de hoger beroepsprocedure aan de orde stellen is hun goed recht, maar dat maakt de beoordeling zoals de kinderrechter die op dit moment maakt niet anders.”
5.3
Verder geldt dat de rechtbank met haar oordeel voorbijgaat aan het doel van een ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing. Dit doel is immers om ervoor te zorgen dat de ouders de verzorging en opvoeding voor de kinderen op termijn weer zelf kunnen dragen. Zolang er sprake is van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing, is het uitgangspunt dat er moet worden gewerkt aan thuisplaatsing.
De maatregelen kunnen naar het oordeel van het hof wel worden benut om de periode van een onderzoek naar en een beslissing over een eventuele verderstrekkende maatregel te overbruggen. In dat geval is gelet op de aanvaardbare termijn voortvarendheid geboden. Van voortvarend handelen is echter in onderhavige zaak volgens het hof geen sprake geweest.
5.4
Het hof merkt nog op dat ter zitting met de GI is besproken dat het wenselijk is na een genomen perspectiefbesluit dit besluit zo snel mogelijk door de raad te laten toetsen in het kader van een verzoek aan de raad om onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel.
Machtiging uithuisplaatsing
5.5
De ouders hebben geen grief aangevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, zodat het hof die beslissing niet inhoudelijk behoeft te beoordelen en daarom het beroep zal verwerpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 januari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en
K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. P.B. Kamminga en is op 14 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.