ECLI:NL:GHARL:2022:8306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.310.406
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tussen Stint Multi-Services B.V. en Allinq NL B.V.

In deze zaak heeft Stint Multi-Services B.V. op 11 mei 2022 een verzoekschrift ingediend voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor, waarbij Allinq NL B.V. en Allinq Networks B.V. als verweersters optreden. Na een mondelinge behandeling op 12 september 2022, waarin de toelaatbaarheid van de herziene versie van het verzoekschrift werd besproken, heeft het hof vastgesteld dat de wijzigingen in het verzoekschrift niet afdoen aan de verdediging van Allinq. De kern van het geschil betreft de vraag of er een samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen Stint en Allinq, en of Allinq werknemers van Stint heeft 'geronseld'. Stint wil dat Allinq in onderhandeling treedt over de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst of schadevergoeding betaalt voor het afbreken van de onderhandelingen. Het hof heeft geoordeeld dat Stint voldoende belang heeft bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor om haar standpunten in de hoofdzaak te onderbouwen. Het verzoek is toegewezen, en het hof heeft bepaald dat het verhoor van getuigen zal plaatsvinden onder leiding van mr. G.D. Hoekstra. De beslissing is genomen op 27 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.406
beschikking van 27 september 2022
in de zaak van

1.Stint Multi-Services B.V.

die is gevestigd in Haastrecht
2. Stint Project Support B.V.
die is gevestigd in Oosterhout
en optreden als verzoeksters
hierna samen ‘Stint’ te noemen
vertegenwoordigd door mr. J. Oerlemans
tegen:

1.Allinq NL B.V.

die is gevestigd in Harderwijk
2. Allinq Networks B.V.
die is gevestigd in Harderwijk
en optreden als verweersters
hierna samen ‘Allinq’ te noemen
vertegenwoordigd door mr. N.J.H. Leferink.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Stint heeft op 11 mei 2022 een verzoekschrift met producties ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Allinq heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen dat verzoek.
1.2
Op 9 september 2022 heeft Stint een herziene versie van het verzoekschrift bij het hof ingediend. Allinq heeft per brief bezwaar gemaakt tegen deze herziene versie.
1.3
Op 12 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.4
Op de mondelinge behandeling heeft het hof met partijen gesproken over de toelaatbaarheid van de herziene versie van het verzoekschrift. Het hof heeft vastgesteld dat de herziene versie van het verzoekschrift inhoudelijk gezien niet afwijkt van het eerder door Stint ingediende verzoekschrift. Stint heeft in de herziene versie uitsluitend (1) de naam van een getuige toegevoegd, (2) de woonplaatsen van de getuigen toegevoegd en (3) de (foutieve) naam van een getuige aangepast door deze op te splitsen in de namen van twee afzonderlijke getuigen. Allinq wordt niet in haar verdediging geschaad door deze wijzigingen. Het hof zal daarom bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de herziene versie van het verzoekschrift van 9 september 2022.

2.Kern van de zaak

2.1
Partijen twisten over de vraag of, kort gezegd, (1) tussen partijen een samenwerkingsovereenkomst is gesloten op grond waarvan Stint in opdracht van Allinq werkzaamheden zou gaan uitvoeren bij een derde partij en (2) of Allinq verschillende werknemers van Stint heeft ‘geronseld’ om bij haar in dienst te treden. Stint wil dat Allinq met haar in onderhandeling treedt over de precieze voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst, dan wel de schade vergoedt die zij heeft geleden doordat Allinq de onderhandelingen heeft afgebroken. Daarnaast wil Stint een schadevergoeding in verband met het vertrek van de werknemers die op initiatief van Allinq bij Allinq in dienst zijn getreden.
2.2
Stint heeft het geschil voorgelegd aan de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (kenmerk: C/05/395272). De rechtbank heeft Stint bij vonnis van 16 maart 2022 Stint in het ongelijk gesteld. Stint is het daar niet mee eens en is van plan hoger beroep in te stellen tegen dit vonnis. Om haar kansen in hoger beroep te kunnen inschatten wil Stint verschillende getuigen laten horen. Het hof zal dat verzoek toewijzen en zal hierna toelichten hoe het tot die beslissing komt.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het wettelijk uitgangspunt staat in artikel 186 Rv en dat is dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 1, aanhef en onder a en b, Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. [1]
3.2
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure teveel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW). [2]
3.3
Dat dit een geval is waarin getuigenbewijs is toegelaten is niet in geschil. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Stint aangegeven dat het voorlopig getuigenverhoor alleen zal zien op het deel van haar vordering dat betrekking heeft op het ‘ronselen’ van werknemers (zie onder (2) in rov. 2.1). Het voorlopig getuigenverhoor zal volgens Stint zien op het contact dat heeft plaatsgevonden tussen enerzijds werknemers en ex-werknemers van Stint en anderzijds Allinq. In het bijzonder wil Stint weten door wie dat contact is geïnitieerd, hoe het contact is verlopen en wat de inhoud van dat contact is geweest. Stint wenst ook te achterhalen of er nog meer werknemers van Stint zijn waarmee Allinq tijdens de onderhandelingen contact heeft gehad en, zo ja, met welk doel. Volgens Stint zal dit haar in staat stellen om haar (rechts)positie bij voortzetting van de procedure beter te kunnen beoordelen (bijvoorbeeld om de aard en omvang van het onrechtmatig handelen van Allinq aan te kunnen tonen) en om getuigenbewijs te verzamelen. Stint wil voorkomen dat bewijsmateriaal verloren gaat en wil meer helderheid over bepaalde zaken verkrijgen. Volgens Stint kunnen de volgende getuigen over deze feiten en omstandigheden verklaren:
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
[namen van getuigen]
3.4
Stint heeft ter zitting gesteld niet zeker te weten of de genoemde woonplaatsen van de getuigen juist zijn. Zij stelt dat zij niet zelf de woonplaatsen van de getuigen kan achterhalen en dat de deurwaarder pas bevoegd is dat in opdracht van Stint te doen wanneer de datum van het te houden voorlopig getuigenverhoor door het hof is vastgesteld. Hoewel Allinq bezwaar heeft gemaakt tegen het zo kort voor de mondelinge behandeling toevoegen van de woonplaatsen van de getuigen door Stint, heeft zij de gang van zaken rond het opvragen van de woonplaatsen van de getuigen door de deurwaarder niet weersproken. Het hof ziet geen belemmering om het verzoek van Stint inhoudelijk te behandelen.
3.5
Het verzoek van Stint is toewijsbaar. Stint heeft gelet op rov. 3.3 voldoende belang bij het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Zij kan met het voorlopig getuigenverhoor haar standpunten in de hoofdzaak nader onderbouwen en mogelijk haar bewijspositie versterken. Anders dan Allinq heeft aangevoerd, is het verzoek van Stint voldoende concreet en duidelijk. Niet is gebleken dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde. Evenmin is gebleken dat de hoofdzaak door het voorlopig getuigenverhoor onevenredig zal worden vertraagd. Dat in de hoofdzaak zelf een bewijsopdracht kan worden gegeven waarna getuigen kunnen worden gehoord (waardoor volgens Allinq het verzoek om in dit stadium van de procedure in hoger beroep over te gaan tot het horen van getuigen prematuur is), staat ook niet in de weg aan de toewijzing van het verzoek.
3.6
Allinq heeft ter zitting nog aangevoerd dat het bezwaarlijk is om de ex-werknemers van Stint, die nu werkzaam zijn bij Allinq, als getuigen te horen. Volgens Allinq heeft Stint ruim twee jaar geleden al juridische stappen ondernomen richting deze werknemers en zal het opnieuw benaderen van deze personen de nodige onrust veroorzaken. Stint heeft tijd genoeg gehad om deze werknemers in een eerdere fase van deze procedure te (laten) horen en heeft dat nagelaten. Het hof acht dit belang ondergeschikt aan het belang dat Stint heeft bij toewijzing van haar verzoek, zodat het hof dit bezwaar zal passeren. Verder zijn er geen aanwijzingen dat Stint met het indienen van het verzoek misbruik van bevoegdheid maakt of dat andere zwaarwegende belangen aan de toewijzing van het verzoek in de weg staan.
3.7
Het hof zal het verzoek van Stint om een voorlopig getuigenverhoor toewijzen.
Op grond van artikel 237 lid 1 Rv wordt de partij die in de (eventueel) te volgen bodemzaak in het ongelijk zal worden gesteld, in de kosten veroordeeld. Onder deze kosten kunnen worden begrepen de kosten van een voorlopig getuigenverhoor, waaronder vallen de kosten van het daartoe ingediende verzoekschrift, het eventuele verschijnen bij de mondelinge behandeling, het mogelijk verschuldigde griffierecht, het horen van de getuige(n) en de getuigentaxen. Het hof zal in deze uitspraak geen beslissing omtrent de proceskosten nemen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
1. wijst het verzoek van Stint tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
2. bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden voor het horen van – in ieder geval – de in rov. 3.3 genoemde getuigen;
3. bepaalt dat het verhoor van die getuigen – en overige getuigen voor zover daarvoor toestemming wordt verleend door de raadsheer-commissaris – zal plaatsvinden voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. G.D. Hoekstra, die zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem op een nog vast te stellen dag en tijdstip;
4. bepaalt dat partijen zelf bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn, zodat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
5. bepaalt dat Stint de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden
oktober 2022 tot en met maart 2023zal opgeven uiterlijk
drie wekenna uitspraak van deze beschikking bij de handelsrekestengriffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM te Arnhem). Daarna zal de datum en het tijdstip van de verhoren door de raadsheer-commissaris worden vastgesteld. In beginsel zal dan geen uitstel meer worden verleend in verband met verhinderingen;
6. bepaalt dat Stint overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste één week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.C.P. Giesen, S.B. Boorsma en K. Mans, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Boorsma en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2022.

Voetnoten

1.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112.
2.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112.