ECLI:NL:GHARL:2022:8234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
21/00893 t/m 21/00896
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 22 juni 2021 de beroepen van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd gekregen voor de jaren 2015 en 2016. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen vastgesteld op basis van de door belanghebbende opgevoerde resultaten uit overige werkzaamheden. Belanghebbende betwistte de hoogte van de opgelegde aanslagen en stelde dat hij recht had op aftrek van hogere kosten dan door de inspecteur was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslagen terecht had opgelegd, maar belanghebbende ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 21 juni 2022 in Leeuwarden zijn belanghebbende en zijn gemachtigde, A.P.J. Visser, verschenen, evenals de inspecteur. De inspecteur betwistte de door belanghebbende opgevoerde kosten en stelde dat deze niet aannemelijk waren gemaakt. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde kosten en dat de inspecteur de aanslagen voor het jaar 2015 kon handhaven. Voor het jaar 2016 oordeelde het hof echter dat de inspecteur de aanslagen moest verlagen, omdat hij bereid was om de kosten zoals deze uit de overgelegde stukken volgden, te accepteren. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor het jaar 2016 en verlaagde de aanslagen overeenkomstig.

De uitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 21/00893, 21/00894, 21/00895 en 21/00896
uitspraakdatum: 27 september 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 juni 2021, zaaknummers LEE 20/1541 tot en met 20/1544, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.679. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 854.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen uit werk en woning van € 29.104. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 162.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.147. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 722.
1.4
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen uit werk en woning van € 37.409. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 81.
1.5
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bestreden aanslagen IB/PVV voor de jaren 2015 en 2016 verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.679 respectievelijk € 48.647 en de aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor de jaren 2015 en 2016 verminderd tot aanslagen berekend naar een bijdrage-inkomen van € 28.104 respectievelijk € 35.909.
1.6
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 22 juni 2021 ongegrond verklaard.
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en A.P.J. Visser als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [naam1] , bijgestaan door [naam2] .
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 als resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven:
Bruto resultaat uit werkzaamheden € 29.104
Totaal kosten bij resultaat uit werkzaamheden
€ 27.066
Netto resultaat uit werkzaamheden € 2.038
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden in de aangifte omschreven als “Huismeesterservice”. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat hij huismeester is bij een groot kantoorgebouw, waar onder andere vergaderingen en cursussen worden gehouden. Belanghebbende draagt in die hoedanigheid zorg voor het gebouw en zorgt daarnaast, zo nodig, voor eten en drinken tijdens de daarin gehouden bijeenkomsten. Belanghebbende heeft in zijn aangifte de opgegeven kosten omschreven als “inkoop/fiscale/exploitatie kosten”.
2.2
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 als resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven:
Bruto resultaat uit werkzaamheden € 37.409
Totaal kosten bij resultaat uit werkzaamheden
€ 17.107
Netto resultaat uit werkzaamheden € 20.302
Belanghebbende heeft daarbij dezelfde omschrijving van zijn werkzaamheden en de opgegeven kosten gegeven als in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015.
2.3
Bij brief van 6 december 2016 heeft de Inspecteur bij belanghebbende informatie opgevraagd over zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. Hierbij heeft de Inspecteur belanghebbende met betrekking tot het door hem aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden gevraagd om het volgende aan hem op te sturen:
- een omschrijving van de werkzaamheden;
- een specificatie van de opbrengsten;
- een specificatie van de kosten;
- de rekeningen en betalingsbewijzen van de kosten.
2.4
Ten aanzien van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 heeft de Inspecteur bij brief van 5 april 2018 dezelfde informatie als bedoeld in de hiervoor - onder 2.3 - bedoelde brief bij belanghebbende opgevraagd.
2.5
Belanghebbendes gemachtigde heeft in reactie op de gevraagde informatie aan de Inspecteur, handgeschreven op het antwoordformulier, te kennen gegeven dat de boeken en bescheiden zijn in te zien op zijn kantoor.
2.6
De Inspecteur heeft bij brief van 3 april 2019 belanghebbendes gemachtigde nogmaals verzocht om aan zijn verzoek mee te werken. Hierbij heeft de Inspecteur gewezen op de wettelijke verplichtingen om de gegevens al dan niet schriftelijk te verstrekken op verzoek van de inspecteur.
2.7
Belanghebbende heeft bij brief van 8 april 2019 aan de Inspecteur meegedeeld:

U verwacht toch zeker niet van mij dat ik u serieus neem. Reden: ik wacht nog steeds op antwoord op mijn brieven van 9 april 2018. Zodra ik van u een schriftelijk adequaat antwoord heb ontvangen, ga ik aan de slag. Niet eerder.
2.8
De Inspecteur vermoedt dat belanghebbende met de brief van 9 april 2018 doelt op de – onder 2.5 genoemde – ongedateerde reactie, waarin belanghebbendes gemachtigde aangeeft dat de Inspecteur de stukken op zijn kantooradres kan inzien.
2.9
Bij brief van 16 april 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde meegedeeld dat hij geen bezoek zal brengen aan het kantoor van de gemachtigde, maar dat hij nog eenmaal verzoekt om de gevraagde informatie te verstrekken. In reactie hierop heeft belanghebbendes gemachtigde per e-mailbericht van 18 april 2019 meegedeeld dat de Inspecteur de boeken en bescheiden kan inzien op zijn kantoor.
2.1
Op 24 april 2019 heeft belanghebbendes gemachtigde een uittreksel van de Kamer van Koophandel inzake “ [naam3] ” aan de Inspecteur gestuurd.
2.11
De Inspecteur heeft bij brieven van 30 april 2019 aan belanghebbendes gemachtigde meegedeeld dat hij niet kan beoordelen of belanghebbende daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. Hierbij heeft de Inspecteur aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden de door belanghebbende opgegeven kosten niet in aftrek toe te staan.
2.12
De Inspecteur heeft overeenkomstig zijn voornemen de aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor de jaren 2015 en 2016 opgelegd.
2.13
Op de bezwaren van belanghebbende heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is om de bezwaren af te wijzen. Daarbij heeft hij opgemerkt dat hij het aannemelijk acht dat belanghebbende kosten heeft gemaakt bij het uitvoeren van zijn activiteiten en dat hij daarom voornemens is om zonder aanvullende informatie voor de jaren 2015 en 2016 een bedrag van € 1.000 respectievelijk € 1.500 toe te staan als kosten voor vervoer en klein materieel.
2.14
In reactie op het voornemen van de Inspecteur om de bezwaren af te wijzen, heeft belanghebbendes gemachtigde bij e-mailbericht van 23 maart 2020 een “fiscaal rapport 2017” en de “jaarcijfers 2018” overgelegd. Belanghebbendes gemachtigde heeft hierbij meegedeeld dat hij niet meer gegevens kan verstrekken.
2.15
In hoger beroep heeft belanghebbende de boekingsstukken van de jaren 2015 en 2016 (kolommenbalans en grootboekkaarten) overgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden de door belanghebbende opgevoerde kosten in aftrek dient toe te laten.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslagen en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikkingen belastingrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert voor het jaar 2015 tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en voor het jaar 2016 tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de bestreden aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor dat jaar naar een aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.469 en naar een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.731.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling.
4.2
Artikel 3.94 van de Wet IB 2001 definieert het resultaat uit een werkzaamheid als het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met een werkzaamheid.
4.3
Ingevolge artikel 3.95 van de Wet IB 2001 zijn voor de bepaling van het resultaat de artikelen 3.10, 3.13 tot en met 3.21, 3.25 tot en met 3.30a, 3.55 tot en met 3.58, 3.59, eerste en tweede lid, en 3.60 tot en met 3.62 van overeenkomstige toepassing, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt.
4.4
Ingevolge artikel 43 van de ZVW, maakt belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden deel uit van het bijdrage-inkomen voor de ZVW.
4.5
Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, rust op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat de door hem opgevoerde kosten zijn gemaakt en in mindering kunnen komen op het resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) in de onderhavige jaren.
4.6
Belanghebbende heeft in dat verband volstaan met het overleggen van de boekingsstukken (kolommenbalans en grootboekkaarten) ter zake van zijn werkzaamheid over de jaren 2015 en 2016. De (fiscale) jaarstukken voor de jaren 2017 en 2018 zien niet op de onderhavige jaren en kunnen derhalve niet bijdragen aan het van belanghebbende verlangde bewijs.
4.7
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep geschreven:

Met betrekking tot deze kolommenbalans en grootboekkaarten merk ik op dat ik er niet in slaag verbanden te leggen tussen het in de aangifte opgenomen resultaat en de kolommenbalans.
In de winst- en verliesrekening 2015 heeft belanghebbende de privéstortingen (€ 5.738) en privéopnames (€ 36.537) meegenomen als omzet/kosten bij de fiscale winstberekening. In de winst- en verliesrekening 2016 heeft belanghebbende de privéstortingen € 2.668 en privéopnames € 87.422 meegenomen als omzet/kosten bij de fiscale winstberekening.
Privéstortingen en privéopnames dienen echter bij de fiscale winstberekening buiten beschouwing gelaten te worden. Ik ben dan ook van mening dat het resultaat zoals opgenomen in de winst en verliesrekening onjuist is en de privéstortingen en de privéopnames hieruit geëlimineerd dienen te worden. Wanneer ik de privéstortingen en de privéopnames inderdaad buiten beschouwing laat is, op basis van de overgelegde winst & verliesrekeningen, het nettoresultaat aanzienlijk hoger dan aangegeven. De nettoresultaten zijn dan als volgt:
Aangifte en kolommenbalans 2015
Belanghebbende heeft in zijn aangifte 2015 het volgende aangegeven;
Brutoresultaat uit werkzaamheden: € 29.104
Totaal kosten bij ROW: € 27.066
Nettoresultaat uit werkzaamheden:€ 2.038
Uit de door belanghebbende overgelegde winst- en verliesrekening 2015 kom ik tot een nettoresultaat uit werkzaamheden van € 32.937.
Omzet
Verkopen-nul
€ 429,67
Verkopen-laag
€ 866,61
Verkopen-hoog Brutoresultaat
€ 34.616,37
€ 35.912,65
Inkopen
inkopen-nul
€ 192,21
inkopen-laag
€ 262,05
inkopen-hoog
€ 108,51
Kosten
telefoon/fax
€ 1.126,10
administratiekosten
€ 233,69
autokosten
€ 461,91
algemene kosten3
€ 590,75
Totaal kosten
€ 2.975,22
Nettoresultaat
€ 32.937,43(…)
Aangifte en kolommenbalans 2016
Belanghebbende heeft in zijn aangifte 2016 het volgende aangegeven;
Brutoresultaat uit werkzaamheden: € 37.409
Totaal kosten bij ROW: € 17.107
Nettoresultaat uit werkzaamheden:€ 20.302
Uit de door belanghebbende overgelegde winst- en verliesrekening 2016 kom ik tot een nettoresultaat uit werkzaamheden van € 33.731.
Omzet
Verkopen-nul
€ 65,95
Verkopen-laag
€ 1.243,40
Verkopen-hoog
€ 35.472,56
€ 36.781,91
Inkopen
inkopen nul
€ 168,29
inkopen laag
€ 422,87
inkopen hoog
€ 364,89
Kosten
telefoon/fax
€ 970,48
administratiekosten
€ 142,07
autokosten
algemene kosten4
€ 982,22
€ 3.050,82
Nettoresultaat
€ 33.731,09
De inspecteur heeft het resultaat uit overige werkzaamheden 2016, bij uitspraak
op bezwaar, als volgt vastgesteld;
Brutoresultaat uit werkzaamheden: € 37.409
Totaal kosten bij ROW: € 1.500
Nettoresultaat uit werkzaamheden:€ 35.909
Ondanks dat ik ernstig twijfel aan juistheid van de stukken die belanghebbende in hoger beroep heeft overgelegd zal ik hem hier het voordeel van de twijfel geven en ben ik bereid om uit te gaan van de kosten zoals deze volgen uit het grootboek en de verlies- en winstrekening. Ik ben dan ook van mening dat het resultaat voor het jaar 2016 dient te worden vastgesteld op € 33.731.”.
4.8
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur reeds op grond van de normale regels van bewijslast niet aannemelijk gemaakt dat hij meer kosten heeft gemaakt in het kader van zijn werkzaamheid dan die welke door de Inspecteur niet zijn betwist.
4.9
Belanghebbende heeft in zijn nader stuk van 25 mei 2022 nog geschreven dat de ambtenaren van de Belastingdienst alle boekingen, in– en verkoopfacturen en diverse posten kunnen inzien en controleren. Dat doet evenwel aan het overgaande niet af. De Inspecteur is niet gehouden in het kader van een lopende procedure voor de belastingrechter de bescheiden die belanghebbende in het kader van de op hem rustende bewijslast dient over te leggen, ten kantore van de gemachtigde van belanghebbende te komen inzien of controleren.
4.1
Het vorenoverwogene leidt tot de gevolgtrekking dat het hoger beroep voor zover dat ziet op het jaar 2015 ongegrond en voor zover dat ziet op het jaar 2016 gegrond is.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

5.1
Vooropgesteld wordt dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in (hoger) beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komen. Van deze regel kan worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. De omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, is niet voldoende om van voormelde regel af te wijken (vgl. HR 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, en HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:392).
5.2
Naar het oordeel van het Hof, valt niet in te zien waarom de boekingsstukken (kolommenbalans en grootboekkaarten) over de jaren 2015 en 2016 die ten grondslag zouden moeten hebben gelegen aan de aangiften over die jaren niet uiterlijk in de bezwaarfase konden worden overgelegd, hetgeen leidt tot de gevolgtrekking dat de noodzaak tot het instellen van beroep en hoger beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende.
5.3
Het Hof acht daarom geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze betreft de aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor het jaar 2016,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep voor het jaar 2016 gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur voor het jaar 2016,
– vermindert de bestreden aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.469 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor het jaar 2016 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.731,
– vermindert de bestreden beschikkingen belastingrente voor het jaar 2016 dienovereenkomstig, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.