In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de vraag of het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de woning vastgesteld op € 390.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting van € 618,93 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de heffingsambtenaar de waarde van zijn woning niet had vergeleken met vergelijkbare objecten in de buurt, wat volgens hem in strijd was met de meerderheidsregel en het vertrouwensbeginsel.
Tijdens de zitting op 15 september 2022 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de heffingsambtenaar niet zorgvuldig had gehandeld door de waarde van zijn woning niet te vergelijken met die van andere identieke woningen. Het Hof oordeelde echter dat de door belanghebbende genoemde objecten niet identiek waren aan zijn woning, omdat er na de bouw in 2007 diverse waardevermeerderende aspecten aan deze objecten waren toegevoegd. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en dat de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende correct was vastgesteld.
Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en wees de verzoeken van belanghebbende af. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.