Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
1.Inleiding en korte leeswijzer
2.De procedure in eerste aanleg en in hoger beroep
3.De redenen voor de beslissing
Wij willen voorstellen om de sleuteloverdracht plaats te laten vinden op woensdag 30 december a.s. om 11 uur op de locatie aan de [adres1] , uiteraard tegen finale kwijting over en weer”.
Cliënt heeft de bijgaande inventarisatie opgesteld; de op die lijst vermelde goederen dienen voor de oplevering te worden teruggeplaatst. Niet alleen dienen de goederen te worden teruggeplaatst, doch ook opnieuw netjes en volgens de regels der kunst te worden heraangesloten. Cliënt hoort graag van u wanneer de eindoplevering zal plaatsvinden”. Excent reageerde daarop direct dezelfde dag per e-mail: “
Wij hebben de heer [appellant] uitgenodigd voor een sleuteloverdracht om 30 december a.s. om 11 uur. Wij rekenen
Voor wat betreft de sleuteloverdracht kan inderdaad een afspraak gemaakt worden; in uw brief van
Voor wat betreft de sleuteloverdracht kan inderdaad een afspraak gemaakt worden” is voor meer dan één uitleg vatbaar. Als onvoldoende betwist is komen vast te staan dat die passage heeft geleid tot het misverstand dat tussen partijen is ontstaan over het wel of niet doorgaan van de afspraak op 30 december 2015. Excent was daardoor op 30 december 2015 niet aanwezig, terwijl zij blijkens de tussen partijen uitgewisselde berichten juist wel die dag had willen opleveren. Omdat dit misverstand is gebaseerd op een e-mail van de kant van [appellant] vindt het hof dat de gevolgen van dit misverstand in de risicosfeer van [appellant] liggen en dus voor zijn rekening moeten blijven.
Over de tijd die met het herstel is gemoeid, gerekend vanaf de datum van het einde van de huurovereenkomst, is huurder aan verhuurder een bedrag verschuldigd, berekend naar de laatst geldende huurprijs en vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten, onverminderd verhuurders aanspraak op vergoeding van de verdere schade en kosten”. [appellant] vordert een vergoeding voor de maand januari 2016. In zijn vordering ligt dus besloten de veronderstelling dat met herstelwerkzaamheden in elk geval één maand gemoeid zou zijn. [appellant] heeft echter niet uitgelegd waarom dat zo zou zijn. Hij heeft alleen gezegd dat met herstel “
minstens enkele weken” gemoeid zou zijn, maar heeft dat verder niet toegelicht, laat staan onderbouwd.
Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als Tandtechnisch Laboratorium”). Deze passage zegt echter alleen iets over het gebruik dat contractueel aan de huurder werd toegestaan. Overigens heeft [appellant] geen voldoende duidelijke grief aangevoerd tegen de overweging van de kantonrechter (onder 4.6. van het vonnis van 2 mei 2018) dat de tekst van de huurovereenkomst onvoldoende uitsluitsel geeft over wat deel uitmaakte van het gehuurde.
bedrijfsruimte met ondergrond, erf en verder alle aan- en toebehoren” en “
een perceel grond”. Verder staat uitdrukkelijk in die akte: “
Er zijn geen roerende zaken meegekocht”. Al met al heeft [appellant] dus ook niet voldoende concreet en onderbouwd gesteld dat de eigendom van de inventaris en apparatuur bij de koop van het bedrijfspand was inbegrepen.
De post inventaris bestaat voor een groot gedeelte uit de inrichting van het laboratorium met een boekwaarde ultimo 2005 van EUR 128k. De inrichting is voor een belangrijk deel aangeschaft in 2001 bij de verhuizing van het TTL naar [plaats1] en wordt afgeschreven in 10 jaar.” Alleen de aandelen (en niet de activa) van Pluijmen Tandtechnisch Laboratorium B.V. zijn overgedragen. Waar de inrichting niet is verkocht aan (eerst Stoneware II B.V. en vervolgens aan) [appellant] , maar is blijven behoren tot het actief van Excent, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de inrichting behoorde tot wat aan Excent verhuurd werd.