ECLI:NL:GHARL:2022:8002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
200.312.129/01 en 200.312.551/01 en 200.314.166/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot ouders in conflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren uit een beëindigde relatie tussen de moeder en de vader. De moeder had in hoger beroep de bestreden beschikkingen van de kinderrechter aangevochten, waarin machtigingen tot uithuisplaatsing waren verleend. Het hof oordeelde dat de spoeduithuisplaatsing ten onrechte was verleend en dat de reguliere machtiging tot uithuisplaatsing disproportioneel was. De moeder en vader waren in een conflict verwikkeld, wat leidde tot een onveilige opvoedsituatie voor de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikkingen vernietigd en de verzoeken van de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing afgewezen. De beslissing om de uithuisplaatsing te beëindigen, werd pas per 1 oktober 2022 uitvoerbaar verklaard, om een zorgvuldige overgang te waarborgen. Het hof benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.312.129/01, 200.312.551/01 en 200.314.166/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 212807, 213187 en 214795)
beschikking van 13 september 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep in drie zaken,
advocaat: mr. R.A. Bruintjes te Hoogezand.
Als overige belanghebbenden in drie zaken zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
kantoorhoudende te Groningen,
en
[de vader](de vader),
wonende op een geheim te houden adres,
advocaat: mr. J.A.M. Staal-Olislaegers te Winschoten.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de
kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van:
- 15 april 2022 (uithuisplaatsing), uitgesproken onder zaaknummer 212807;
- 3 mei 2022 en 18 mei 2022 (verlenging uithuisplaatsing), uitgesproken onder zaaknummer 213187 en
- 29 juli 2022 (wijziging uithuisplaatsing), uitgesproken onder zaaknummer 214795.
1.2
De beschikkingen van 15 april 2022, 18 mei 2022 en 29 juli 2022 worden verder ook wel “de bestreden beschikkingen” genoemd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Met partijen is afgesproken dat stukken ingediend in de ene zaak ook geacht worden te zijn ingediend in de andere zaken.
2.2
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- de beroepschriften met bijlage(n), ingekomen op 17 juni 2022 en 5 augustus 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 7 juli 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 7 juli 2022;
- een brief namens de moeder van 13 juli 2022;
- een brief namens de moeder van 13 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 13 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de vader van 13 juli 2022;
- een brief van de GI van 18 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 28 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 2 augustus 2022;
- een brief namens de moeder van 8 augustus 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 9 augustus 2022 met bijlage(n)
- een brief namens de moeder van 10 augustus 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de vader van 14 augustus 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de vader van 16 augustus 2022 met bijlage(n).
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2022 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Mr. Staal-Olislaegers heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

in alle zaken
3.1
Uit de in augustus 2016 beëindigde relatie van de moeder en de vader is [in] 2016 [de minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . Tot de uithuisplaatsing woonde [de minderjarige] bij de moeder en had hij een wisselende omgangsregeling met de vader.
3.2
Bij beschikking van 21 oktober 2020 is [de minderjarige] voor een jaar onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 21 oktober 2022.
3.3
Bij beschikking van 5 april 2022 is [de minderjarige] met spoed uit huis geplaatst in een pleeggezin voor de duur van vier weken.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 15 april 2022 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verleend tot 5 mei 2022.
3.5
Bij beschikking van 3 mei 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 19 mei 2022. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 18 mei 2022 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin verlengd tot uiterlijk 21 oktober 2022.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 juli 2022 heeft de kinderrechter de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor een 24-uurs zorgaanbieder, tot uiterlijk 21 oktober 2022. Tegelijkertijd heeft de kinderrechter bepaald dat deze machtiging in de plaats treedt van de machtiging tot uithuisplaatsing die bij beschikking van 18 mei 2022 door de kinderrechter is verleend.

4.De omvang van het geschil

4.4
De moeder komt in hoger beroep van de drie bestreden beschikkingen. De moeder beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de GI met betrekking tot de (wijziging van de) machtigingen uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen.
4.5
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en aangegeven achter de ingediende verzoeken te blijven staan. De vader sluit zich aan bij de verzoeken van de moeder en vraagt de bestreden beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de GI met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
Het hof merkt allereerst op dat [de minderjarige] in oktober 2020 terecht onder toezicht is gesteld en terecht nog steeds onder toezicht staat. Dat is ook niet in geschil. [de minderjarige] zit klem in de strijd tussen zijn ouders, die niet met elkaar communiceren, elkaar beschuldigen en ieder een eigen opvoedstijl hanteren. [de minderjarige] heeft last van het gebrek aan rust, stabiliteit en voorspelbaarheid in zijn opvoeding. [de minderjarige] lijkt niet toe te komen aan zijn ontwikkeling en heeft gedragsproblemen door structurele blootstelling aan volwassenenproblematiek. Ook de ouders maken zich zorgen over het grensoverschrijdende gedrag van [de minderjarige] en zijn uitspraken over mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag door de vader. Vrijwillige hulpverlening heeft niet geholpen.
5.2
Binnen de ondertoezichtstelling is het traject complexe scheidingen van Inter-psy niet van de grond gekomen omdat de vader hier onvoldoende vertrouwen in had. Op 12 maart 2021 is wel thuisbegeleiding van Inter-psy gestart om de opvoedsituatie bij beide ouders in kaart te brengen. De thuisbegeleiding van Inter-psy is vervolgens op 9 april 2021 gestopt in verband met een spoedverzoek van de GI tot wijziging van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] in die zin dat verzocht werd de omgang drastisch terug te brengen en onder regie van de GI te laten plaatsvinden. De kinderrechter heeft gevolg gegeven aan dit verzoek. Door boosheid en frustratie van de vader hierover en de door de GI gestelde voorwaarde van een gesprek voor herstel van de samenwerking, heeft er pas op 23 juli 2021 een eerste begeleid omgangsmoment plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en de vader.
5.3
Vanaf eind augustus 2021 is [naam3] ( [naam3] ) de omgang tussen de vader en [de minderjarige] gaan begeleiden. Uit het evaluatieverslag van 4 april 2022 blijkt dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] - na een half jaar van opbouw - op 4 maart 2022 is uitgebreid naar een onbegeleid weekend per veertien dagen van vrijdag 12.00 uur tot maandagochtend 08.15 uur. Per weekend komt [naam3] één keer op onaangekondigd huisbezoek bij de vader. [naam3] merkt op dat de vader sinds de start van de hulpverlening ontwikkeling heeft laten zien in de mate van samenwerking met de hulpverlening en dat hij op een prettige manier samenwerkt met [naam3] omtrent de huisbezoeken. Hij is open over de situaties waar hij tegenaan loopt. Het verslag vermeldt verder het volgende over de vader:
‘ [naam3] is van mening dat er tijdens de afgelopen omgangen is geobserveerd dat de vader tijdens de weekenden voldoende in staat is om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft in zijn ontwikkeling en levensbehoeften. [naam3] observeert een liefhebbende vader die houdt van zijn zoon. Vader kan de hulpverlening opzoeken wanneer hij zich zorgen maakt of wanneer hij advies kan gebruiken.
[de minderjarige] oogt bij vader thuis ontspannen en laat leeftijds- en ontwikkelingsadequaat gedrag zien. [naam3] heeft tot nu geen directe aanleiding gezien, gevoeld of gehoord om de zorgen
omtrent zorgelijke uitspraken bij moeder rond seksuele handelingen door vader te bevestigen. [naam3] ziet in [de minderjarige] een zoon die graag zijn vader wil zien door met hem activiteiten te ondernemen, op de nek te springen, te knuffelen of bij hem te zitten.
[naam3] is niet op de hoogte van de specifieke uitspraken van [de minderjarige] betreft de seksuele
handelingen van vader of de precieze strekking hiervan. Wel spreekt [naam3] uit dat zij
gedurende de afgelopen omgangen vanaf september geen directe aanleiding heeft gezien in
het gedrag van [de minderjarige] of vader die kan duiden op eventueel seksueel overschrijdend gedrag
van vader richting [de minderjarige].’
Over de relatie tussen de ouders merkt [naam3] het volgende op:
‘Het baart [naam3] echter zorgen dat de strijd tussen ouders blijft voort bestaan. Ondanks
dat er op dit moment geen directe aanwijzingen zijn voor seksueel grensoverschrijdend
gedrag bij vader blijft moeder deze zorgen uiten en is zij overtuigd van het feit dat er
hulpverlening voor [de minderjarige] nodig is. Zij is hier niet vanaf te brengen, ook niet wanneer de
adviezen vanuit eerdere hulpverlening (zedenpolitie en [naam4] ) met haar doorgesproken
worden. Wanneer zij signalen krijgt, dat het goed gaat bij vader, lijkt zij [de minderjarige] onder druk te
zetten door hem in te zetten in de strijd met vader. Dit heeft geleid tot een Veilig Thuis melding
door moeder richting een medewerker van [naam3] omdat [de minderjarige] aan haar borsten gezeten
zou hebben en [naam3] niet ingegrepen heeft en de recente uitspraken van [de minderjarige] over dat
vader volgens moeder de twee gezinscoördinatoren kusjes heeft gegeven.’ en
‘Vader voelt veel onmacht en frustratie rondom moeder, wat zich uit in ongenuanceerde
uitspraken richting moeder die door haar als bedreigend worden ervaren. Hierdoor loopt de
spanning alleen maar op. De strijd tussen ouders vormt een ernstige bedreiging voor de
verdere ontwikkeling van [de minderjarige] . Op dit moment heeft zich dit geuit in twee keer letterlijk ziek
worden op het moment dat hij na een omgangsweekend bij vader naar school moest en daarna
naar moeder.’
5.4
In maart 2022 heeft [naam3] samen met de gezinsvoogd een intake gedaan bij de moeder voor het starten van ouderschapsbeoordeling in de thuissituatie van de moeder. De moeder heeft meerdere voorstellen voor een afspraak om de ouderschapsbeoordeling te starten afgewezen en de zorgovereenkomst niet willen ondertekenen. Begin april 2022 heeft [naam3] besloten de begeleiding van de omgang stop te zetten en de geplande ouderschapsbeoordeling bij de moeder niet meer uit te voeren. Redengevend hiervoor was dat [naam3] te veel onderdeel werd van de strijd tussen de ouders en de veiligheid van de medewerkers door de uitspraken van de moeder (die deels via [de minderjarige] leken te verlopen) onvoldoende gegarandeerd kon worden.
De spoedmachtiging uithuisplaatsing
5.5
Artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat onder meer de beschikkingen tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen alleen dan aanstonds kunnen worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen hun kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
5.6
De periode waarvoor de spoedmachtiging van 15 april 2022 is verleend, is op 5 mei 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van deze machtiging te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.7
Bij verzoekschrift van 6 april 2022 heeft de GI om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gevraagd (het spoedverzoek). Redengevend voor de spoed was - zo begrijpt het hof uit de bestreden beschikking van 15 april 2022 - dat de ouders richting de jeugdbeschermer zouden hebben gesproken over ontvoering van [de minderjarige] , de school het risico van ontvoering zou hebben bevestigd, de vader ernstige persoonlijke bedreigingen richting de jeugdbeschermer zou hebben geuit en de moeder zich richting de jeugdbeschermer bijzonder beledigend zou hebben uitgelaten. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2022 is dit beeld genuanceerd. Door de GI is met betrekking tot de moeder aangegeven dat het gestelde uitschelden van de jeugdbeschermer en de dreiging met ontvoering van [de minderjarige] , een misverstand betreft. Door de GI is met betrekking tot de door de intern begeleider van school gedane uitlating dat de ouders met ontvoering hebben gedreigd, desgevraagd aangegeven dat niet vaststaat wanneer de ouders deze dreiging hebben geuit. Daarmee is de door de GI aan het spoedverzoek ten grondslag gelegde informatie onvolledig en onjuist geweest.
5.8
Naar het oordeel van het hof heeft de GI met wat verder aan het spoedverzoek ten grondslag is gelegd onvoldoende duidelijk gemaakt dat een behandeling van een regulier verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige] . Dat er zorgen waren en [naam3] begin april 2022 met de hulpverlening was gestopt, is daarvoor onvoldoende. Een regulier verzoek was bovendien zeker te verkiezen geweest. Het hoeft geen uitleg dat een onvoorbereide uithuisplaatsing in de vooravond, voor een kind van de leeftijd van [de minderjarige] erg veel impact kan hebben. Het voorgaande brengt met zich dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten onrechte is verleend. Het hof zal de bestreden beschikking van 15 april 2022 vernietigen en het spoedverzoek van de GI afwijzen.
De machtiging uithuisplaatsing
5.9
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.1
Gelet op hetgeen hiervoor over de spoedmachtiging uithuisplaatsing is overwogen zal het hof het verzoek van de GI van 25 april 2022 aanmerken als een verzoek tot verlening machtiging uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, BW.
5.11
Op grond van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, staat voor het hof vast dat er al lange tijd grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] . De onder 5.1 omschreven zorgen lijken gedurende de ondertoezichtstelling niet af te nemen. De GI heeft in het verzoek aangegeven dat [de minderjarige] in een neutrale setting (pleeggezin) tot rust moet komen en dat hij stabiele en emotioneel beschikbare opvoeders nodig heeft die sensitief kunnen aansluiten bij zijn behoefte en ontwikkeling, zodat [de minderjarige] meer rust ervaart, niet meer belast wordt met de strijd tussen ouders die letterlijk via [de minderjarige] is gaan verlopen en weer tot ontwikkeling kan komen. Vanuit dat perspectief kan dan onderzocht worden welk klachtgedrag overblijft bij [de minderjarige] waarna de juiste hulp voor hem kan worden ingezet.
5.12
Het hof begrijpt het verzoek van de GI, maar voor het hof blijft onduidelijk waarom [de minderjarige] niet bij zijn vader kon worden geplaatst en/of inzet van andere hulpverlening geen optie meer was. Uit het evaluatieverslag van [naam3] blijkt immers dat de vader tijdens de weekenden voldoende in staat is geweest om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft in zijn ontwikkeling en levensbehoeften. Ook wordt door [naam3] geconstateerd dat de vader de hulpverlening kan opzoeken wanneer hij zich zorgen maakt of wanneer hij advies kan gebruiken. De zorgen lijken dan ook veel meer in de thuissituatie bij de moeder te liggen. Ook door het CJG werd in de periode voor aanvang van de ondertoezichtstelling al gezien dat de vader [de minderjarige] adequaat corrigeerde waar nodig, waarbij [de minderjarige] na één keer waarschuwen luisterde. Zij gaven aan dat de relatie tussen hen natuurlijk en ontspannen oogde. Ook zij zagen geen aanwijzingen voor kindermishandeling bij [de minderjarige] door de vader, wat een zorg van de moeder was. [de minderjarige] liet juist bij de moeder meer bewegingsonrust zien en luisterde in de situatie bij de moeder slechter dan in de situatie bij de vader. De omstandigheid dat de verhouding tussen de vader en de GI ernstig is verstoord mag en kan geen grond zijn om de vader als verzorgende ouder uit te sluiten. De vader kan zich ongenuanceerd uiten en grove bewoordingen gebruiken die dreigend overkomen, maar samenwerking met de vader is niet onmogelijk zoals blijkt uit het evaluatieverslag van [naam3] . Verder moet bedacht worden dat de vader spreekt vanuit frustratie en het gevoel dat hem groot onrecht is aangedaan; omgangen zijn meermalen opgeschort of sterk beperkt. Daarbovenop is de voor de ouders totaal onverwachte uithuisplaatsing gekomen, een dag voordat partijen bij de rechtbank zouden verschijnen voor een zitting over de omgang. Niet gebleken is dat er geen hulpverlening beschikbaar is om de vader in de zorg voor [de minderjarige] te ondersteunen. Dat een keuze voor plaatsing van [de minderjarige] bij de vader betekent dat [de minderjarige] aan het huidige complexe gezinssysteem overgeleverd blijft, is naar het oordeel van het hof ook onvoldoende om zonder goede onderbouwing aan deze mogelijkheid voorbij te gaan. Onder voornoemde omstandigheden acht het hof het door de GI gedane verzoek tot uithuisplaatsing in een pleeggezin disproportioneel. Dit geldt temeer omdat niet uitgesloten is dat de op 5 april 2022 gerealiseerde uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij voortduring van de uithuisplaatsing op termijn zal leiden tot een gezagsbeëindigende maatregel van de ouders. Inmiddels verblijft [de minderjarige] op zijn derde plek (met bijbehorende wisseling van school), heeft hij bij het eerste pleeggezin toenemende gedragsproblemen laten zien, is er minimale omgang met zijn moeder en geen omgang met zijn vader en overweegt de GI zich te laten vervangen door een andere gezinsvoogdij-instelling. Dit zijn allemaal factoren die in het nadeel van de ouders en [de minderjarige] werken.
5.13
Vorenstaande betekent dat ook de beschikking van 18 mei 2022 zal worden vernietigd en het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin zal worden afgewezen. Om te voorkomen dat [de minderjarige] zonder voorbereiding bij zijn moeder (of vader) zal worden geplaatst, zal het hof bepalen dat deze beslissing pas zal gelden per 1 oktober 2022. Het hof vraagt bij deze plaatsing uitdrukkelijk van alle partijen dat zij in het belang van [de minderjarige] gaan samenwerken, het verleden laten rusten en respectvol met elkaar zullen omgaan. De ouders moeten ook onderling gaan samenwerken, hun strijd staken, stoppen met het uiten van beschuldigingen en niet hun eigen belang voorop stellen, maar het belang van [de minderjarige] . Ter zitting heeft de moeder in ieder geval aangegeven dat haar beschuldigingen richting de vader nu van de baan zijn en dat zij met hem wil samenwerken.
De wijziging naar een 24-uursvoorziening
5.14
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de machtiging uithuisplaatsing is er geen grond meer voor het verzoek van de GI tot wijziging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin in een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs. Het hof zal de beschikking van 29 juli 2022 daarom vernietigen en het verzoek van de GI niet-ontvankelijk verklaren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In de zaak met nummer 200.312.129/01
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 april 2022;
wijst af het verzoek van de GI om een spoedmachtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van 1 maand;
In de zaak met nummer 200.312.551/01
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 mei 2022;
wijst af het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling;
bepaalt dat de beëindiging van de uithuisplaatsing uitvoerbaar is per 1 oktober 2022;
In de zaak met nummer 200.314.166/01
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 juli 2022;
verklaart de GI niet ontvankelijk in het verzoek tot wijziging van de bij beschikking van 18 mei 2022 gegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin in een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, I.A. Vermeulen en C. Koopman, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 13 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.