ECLI:NL:GHARL:2022:792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.296.292
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor in een erfgenamenkwestie

In deze zaak gaat het om een verzoek van appellanten, neven van de heer [de erflater], om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. De heer [de erflater] is op 4 augustus 2014 overleden en heeft in zijn testament van 12 juli 2005 appellanten tot zijn enige erfgenamen benoemd, terwijl [geïntimeerde] als executeur is aangesteld. Appellanten stellen dat [geïntimeerde] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden rondom het overlijden van [de erflater] en dat zij daardoor schade hebben geleden. Ze willen meer duidelijkheid over hun bewijspositie en proceskansen in een eventuele procedure tegen [geïntimeerde].

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld na een eerdere afwijzing van het verzoek door de rechtbank Overijssel. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld en verzocht om het afwijzende oordeel van de rechtbank te vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof overweegt dat het verzoek van appellanten voldoet aan de wettelijke eisen en toewijsbaar is. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid of andere bezwaren die het verzoek zouden kunnen afwijzen.

De slotsom is dat het hof het hoger beroep toewijst, de bestreden beschikking vernietigt en het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alsnog toewijst. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Overijssel voor verdere afdoening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.292
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 260255)
beschikking van 1 februari 2022
in de zaak van:

1.[appellant1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2.
[appellant2] ,
wonende te [woonplaats2] ,
appellanten
bij de rechtbank: verzoekende partijen,
hierna: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. R.R.G.M. van Beurden,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: verwerende partij,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J. Drost.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
2 april 2021 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, binnengekomen ter griffie op 25 juni 2021, is door [appellanten] c.s. hoger beroep ingesteld van voormelde beschikking. De conclusie van het beroepschrift strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking waarin het verzoek van [appellanten] c.s. tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor is afgewezen en tot het alsnog toewijzen van dat verzoek.
2.2
[geïntimeerde] heeft bij verweerschrift, binnengekomen ter griffie op
13 september 2021, verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het beroep en bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Tijdens de mondelinge behandeling hebben (de advocaten van) partijen hun standpunten nader toegelicht. Partijen hebben daarbij spreekaantekeningen in het geding gebracht. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.4
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
In deze zaak gaat het om de vraag of het verzoek van [appellanten] c.s. om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten moet worden toegewezen. [appellanten] c.s. zijn neven van de heer [de erflater] (hierna: [de erflater] ). [de erflater] is op 4 augustus 2014 in de gemeente Hof van Twente overleden. [de erflater] heeft in zijn testament van 12 juli 2005 [appellanten] c.s. tot zijn enige erfgenamen benoemd, [geïntimeerde] benoemd tot executeur en aan [appellanten] c.s. en [geïntimeerde] elk een derde deel van de banksaldi en effecten gelegateerd en aan [geïntimeerde] ook enig onroerend goed. [geïntimeerde] is een voormalig buurvrouw van [de erflater] die mantelzorg aan hem heeft verleend.
3.2
Voor het overlijden van [de erflater] heeft [geïntimeerde] een volmacht gekregen om over de bankrekeningen van [de erflater] te beschikken. Vanaf de bankrekening van [de erflater] is in 2012 een betaling van € 60.000, - aan [geïntimeerde] gedaan en in 2014 een betaling van € 25.000, -.
3.3
[appellanten] c.s. stellen dat [de erflater] in verwarde toestand verkeerde, handelings- en wilsonbekwaam was en dat [geïntimeerde] misbruik heeft gemaakt van deze omstandigheden. Zij heeft zich volgens [appellanten] c.s. onrechtmatig gedragen door [de erflater] ertoe te bewegen de ‘familie accountant’ te verlaten, haar een machtiging voor het beheer van zijn bankrekeningen te verstrekken en door zichzelf een deel van het vermogen van [de erflater] toe te eigenen. [appellanten] c.s. stellen dat zij daardoor schade hebben geleden. [appellanten] c.s. wensen meer duidelijkheid te verkrijgen over hun bewijspositie en proceskansen in een eventueel tegen [geïntimeerde] aan te spannen procedure. Hiervoor wensen zij meer inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand van [de erflater] , de omstandigheden waaronder [de erflater] besloten heeft de familie-accountant te verlaten en de toedracht van de betalingen aan [geïntimeerde] . Zij wensen daartoe als getuige te horen mevrouw [de erflater] (geïntimeerde), terwijl zij zich het recht voorbehouden nog nadere getuigen te horen, zoals mevrouw [hoofd thuiszorg Markelo] (hoofd Thuiszorg Markelo), de heren [naam1] , [naam2] en [naam3] (van het kantoor Countus, de familie-accountant van [de erflater] ) en de heren [naam4] en [naam5] (van de Rabobank Markelo, thans Noord-West Twente).
3.4
[geïntimeerde] weerspreekt hetgeen door [appellanten] c.s. is gesteld en concludeert dat de rechtbank op juiste gronden het verzoek heeft afgewezen. Zij stelt dat [appellanten] c.s. geen belang hebben bij het verzoek onder andere omdat rechtsvorderingen van [appellanten] c.s. zijn verjaard en dat sprake is van een “fishing expedition”.
3.5
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van [appellanten] c.s. voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt en is toewijsbaar.
3.6
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellanten] c.s. geen belang hebben bij het verzoek, omdat zij al alle benodigde informatie overgelegd heeft en de situatie uitgebreid toegelicht heeft aan de aan de hand van de vragen van [appellanten] c.s. Zij stelt in dit verband dat sprake is van een zogenaamde “fishing expedition”, omdat de vragen van [appellanten] c.s. slechts voortkomen uit aannames en vermoedens. Dit verweer gaat niet op. [appellanten] c.s. wensen [geïntimeerde] en andere getuigen onder ede te horen. Tot nu toe is geen van de door [appellanten] c.s. genoemde getuigen onder ede gehoord. Of [geïntimeerde] en eventuele andere getuigen onder ede nieuwe informatie zullen verschaffen is op voorhand niet uit te sluiten, zodat [appellanten] c.s. daarbij belang heeft. Van een “fishing expedition” is ook geen sprake. [appellanten] c.s. verzoeken om een voorlopig getuigenverhoor om een volledig beeld van de feiten en omstandigheden te kunnen vormen met betrekking tot de in rechtsoverweging 3.3 omschreven gang van zaken vanaf het tot stand komen van het testament in 2005 tot de schenking in 2014. Anders dan [geïntimeerde] betoogt, hebben [appellanten] c.s. hiermee de civiele vordering die zij mogelijk willen instellen en de feiten die zij willen bewijzen voldoende duidelijk en concreet omschreven. Ook is door [appellanten] c.s. duidelijk gemaakt wie zij als getuige willen horen en waarover zij mogelijk kunnen verklaren. [appellanten] c.s. hoeven op dit moment daarover ook nog niet heel gedetailleerd te zijn. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er juist toe de verzoekende partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen meer zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, om zo beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen.
3.7
Bovendien stelt [geïntimeerde] dat [appellanten] c.s. geen belang hebben bij een voorlopig getuigenverhoor, omdat de rechtsgronden voor een vordering verjaard zouden zijn. Het hof komt echter niet toe aan de beoordeling van de verjaring van mogelijke vorderingen van [appellanten] c.s. Het verjaringsverweer is een verweer tegen de in het beroepschrift aangeduide vordering op grond van de onrechtmatige daad en mogelijke vernietiging van het testament van [de erflater] . In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt de toewijsbaarheid van de in het beroepschrift aangeduide vordering niet ter toetsing voor. [1]
3.8
Naar het oordeel van het hof is ook niet gebleken dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, dat het verzoek in strijd is met de eisen van de goede procesorde of dat het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

4.De slotsom

4.1
Het hoger beroep slaagt en de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
4.2
Geen van de partijen heeft om een proceskostenveroordeling gevraagd. Het hof ziet geen aanleiding om in deze verzoekschriftprocedure een proceskostenveroordeling uit te spreken.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
2 april 2021 en beschikt opnieuw;
wijst ten aanzien van [appellanten] c.s. het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alsnog toe;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, ter verdere afdoening;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, D.M.I. de Waele en M.S.A. van Dam, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2022.

Voetnoten

1.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250, rov. 4.2.2