Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
akte indiening stukken en nadere toelichting” ingediend. Het hof heeft dat stuk niet als processtuk geaccepteerd, omdat het niet is toegestaan om voorafgaand aan de mondelinge behandeling zo uitgebreid schriftelijk te reageren zoals in die akte is gedaan. De producties zijn wel aan het procesdossier toegevoegd.
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
op persoonlijk niveau erg moeilijk mee’ heeft. In zijn schriftelijke toelichting schrijft hij dat de werkwijze van [naam1] het grootste probleem is, dat er zaken niet kloppen die voor hem onacceptabel zijn en dat [naam1] alleenheerserschap claimt. Dit zijn forse verwijten. In de bij die toelichting gevoegde mailwisseling met [naam1] uit december 2019 uit [appellant] ook in ferme bewoordingen zijn ongenoegen over (de werkwijze van) [naam1] . Het hof oordeelt dat een melding van misstand zoals hiervoor beschreven erop duidt dat er meer aan de hand is dan alleen een technisch verschil van inzicht. De gesprekken die vanaf juni 2020 zijn gevoerd met [naam2] ( [functie3] ), de ingezette begeleidende gesprekken met een andere collega en de gesprekken over herplaatsing hebben niet tot verbetering van de verhoudingen geleid. Integendeel, Dalli heeft in de vervolggesprekken [appellant] verwijten gemaakt over zijn houding en gedrag en heeft verbetering daarvan geëist. In die gesprekken is ook de relatie met [naam2] onder druk komen te staan. De bedrijfsarts heeft in oktober 2021 ook geconstateerd dat sprake was van een arbeidsconflict. Het hof zal op de over en weer gemaakte verwijten hierna in gaan, maar concludeert dat op het moment waarop de kantonrechter over de zaak moest oordelen de verhoudingen tussen partijen al zodanig ernstig en duurzaam verstoord waren, dat de arbeidsovereenkomst diende te eindigen en herplaatsing niet in de rede lag.
de categorie “melding misstanden” dan wel het klokkenluidersverhaal”. Na een gesprek zet hij op verzoek van [naam3] zijn klachten op papier om deze te bespreken met [functie3] [naam2] . In zijn toelichtende e-mail van eind juni uit [appellant] zich heel negatief over [naam1] (zie hiervoor, 3.3). In de bijgestuurde e-mailwisseling met [naam1] van december 2019 schrijft [appellant] aan [naam1] onder meer: “
Onzin verhaal! (…) Leuk bedacht maar werkt averechts! (…) Stop er dan mee en laat het werk over aan de juiste personen die betere kennis van zaken hebben (…) PRUTSWERK!!!! Je moet dit ook een keer willen/durven inzien”. [naam1] schrijft in mei 2020 aan [appellant] hoe hij in een andere situatie dergelijke bejegening ervoer: “
Je moet de hierarchie wel respecteren, voel me nu weggezet worden als een klein kind die niet weet wat ie aan het doen is. (…) Zijn er dingen dan moeten [functie1] bij mij komen en niet andersom.”
finale poging is om voor beide kanten een werkbare situatie te creëren.” In een reactie op de verslaglegging schrijft [appellant] dat de houding en het gedrag van [naam1] niet acceptabel zijn en dat hij bezig is met een document waarover hopelijk een gesprek op klokkenluidersniveau gevoerd zal worden. Ook schrijft hij dat hij tot de conclusie komt dat de situatie rond [naam1] niet zal verbeteren en dat hij denkt dat het daarom beter is als hij uit de verpakkingshal gaat.
We hebben geconstateerd dat elke keer dat we je ergens op aanspreken jij een weerwoord hebt, en dat je de oorzaak van problemen telkens buiten jezelf zoekt. We zien dat ook weer in jouw reactie van 26 februari 2021 op de e-mail van de heer [naam2] van 25 februari 2021. We zien hierin een duidelijk patroon en moeten ook constateren dat dit leidt tot een verstoring van de verhoudingen. In ons gesprek heb jij aangegeven dit niet zo te zien”. Over de mogelijke herplaatsing schrijft Dalli:
”Je zult dus ook in een eventuele nieuwe functie moeten werken aan verbetering van je houding en functioneren.”
onacceptabel”, zoals hij in juni 2020 schreef. In het beoordelingsgesprek van november 2020 benoemt hij dat er niet naar hem wordt geluisterd, dat hij meer zeggenschap wil en dat hij problemen beter kan oplossen, wat niet altijd mogelijk is. Hij omschrijft zichzelf ook als iemand die voor de tien gaat. Dalli heeft erop gewezen dat in geval van meningsverschillen uiteindelijk de [functie2] het laatste woord heeft. Het lijkt erop dat [appellant] , (mede) vanuit zijn gedrevenheid en hoge kwaliteitsbewustzijn, dat niet heeft willen of kunnen accepteren. Dat [naam1] als [functie2] geen kennis van zaken had of niet goed functioneerde is niet gebleken. Bovendien heeft [appellant] , los van de vraag of hij het aangeboden verbetertraject heeft geweigerd, zich in elk geval niet open en welwillend opgesteld ten opzichte van verbetering van zijn houding, ook door ter zitting op te merken dat hij best in gesprek wilde met [naam2] of collega’s maar dat daardoor zijn mening niet zou veranderen. Voor zover [appellant] betoogt dat de verhoudingen weliswaar verstoord zijn maar dat die met goede wil en inspanningen van beide kanten weer in het juiste spoor te brengen zijn volgt het hof dit niet. Daarvoor heeft [appellant] ook tijdens deze procedure te weinig aangereikt aan veranderingsbereidheid, zoals ook uit het voorgaande volgt. Gelet op dit alles is het niet reëel om te denken dat partijen weer goed kunnen gaan samenwerken. Los hiervan is het ook niet realistisch omdat [appellant] nog na de beschikking van de kantonrechter [naam2] grensoverschrijdend gedrag heeft verwetenVoor zover relevant: dat daarvan naar objectieve maatstaven ook sprake was is niet gebleken.