In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een verklaringsprocedure ex artikel 477a Rv. De eiser, [eiser1], heeft een schuld aan de belastingdienst, waarvoor de ontvanger derdenbeslag heeft gelegd onder Botaqualus, een aan [eiser1] gelieerde rechtspersoon. De ontvanger stelt dat [eiser1] een vordering van € 965.000,- op Botaqualus heeft, maar Botaqualus heeft verklaard dat [eiser1] geen vordering op haar heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat Botaqualus als derde-beslagene een onjuiste verklaring heeft afgelegd en heeft Botaqualus veroordeeld tot voldoening van de schuld van [eiser1] aan de ontvanger.
De ontvanger heeft primair gevorderd dat de rechtbank verklaart dat hij uit hoofde van het onder Botaqualus gelegde executoriale beslag een bedrag van € 965.000,- toekomt, en Botaqualus te veroordelen tot betaling en afgifte van dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Subsidiair vorderde de ontvanger dat, voor het geval zijn primaire vorderingen worden afgewezen, zijn subsidiaire vorderingen worden toegewezen. De rechtbank heeft de primaire vorderingen toegewezen, wat aanleiding gaf tot hoger beroep door [eiser1].
Het hof oordeelt dat [eiser1] niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep, omdat het vonnis van de rechtbank in stand blijft. Het hof stelt vast dat Botaqualus [eiser1] niet heeft opgeroepen in de verklaringsprocedure, waardoor [eiser1] niet gebonden is aan de beslissing in die procedure. Het hof verbetert de beslissingen in het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de proceskosten, omdat er sprake is van een kennelijke vergissing. Uiteindelijk wordt [eiser1] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.