ECLI:NL:GHARL:2022:7721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
200.300.281/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaringsprocedure ex artikel 477a Rv met betrekking tot derdenbeslag en onjuiste verklaring door derde-beslagene

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een verklaringsprocedure ex artikel 477a Rv. De eiser, [eiser1], heeft een schuld aan de belastingdienst, waarvoor de ontvanger derdenbeslag heeft gelegd onder Botaqualus, een aan [eiser1] gelieerde rechtspersoon. De ontvanger stelt dat [eiser1] een vordering van € 965.000,- op Botaqualus heeft, maar Botaqualus heeft verklaard dat [eiser1] geen vordering op haar heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat Botaqualus als derde-beslagene een onjuiste verklaring heeft afgelegd en heeft Botaqualus veroordeeld tot voldoening van de schuld van [eiser1] aan de ontvanger.

De ontvanger heeft primair gevorderd dat de rechtbank verklaart dat hij uit hoofde van het onder Botaqualus gelegde executoriale beslag een bedrag van € 965.000,- toekomt, en Botaqualus te veroordelen tot betaling en afgifte van dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Subsidiair vorderde de ontvanger dat, voor het geval zijn primaire vorderingen worden afgewezen, zijn subsidiaire vorderingen worden toegewezen. De rechtbank heeft de primaire vorderingen toegewezen, wat aanleiding gaf tot hoger beroep door [eiser1].

Het hof oordeelt dat [eiser1] niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep, omdat het vonnis van de rechtbank in stand blijft. Het hof stelt vast dat Botaqualus [eiser1] niet heeft opgeroepen in de verklaringsprocedure, waardoor [eiser1] niet gebonden is aan de beslissing in die procedure. Het hof verbetert de beslissingen in het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de proceskosten, omdat er sprake is van een kennelijke vergissing. Uiteindelijk wordt [eiser1] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.300.281/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, 230456
arrest van 6 september 2022
in de zaak van

1.[eiser1] ,

die woont in [woonplaats1] (Spanje),
eiser in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank gedaagde,
hierna
[eiser1] ,
advocaat mr. F.M. van Hasselt te Deventer,
2. BOTAQUALUS HOLDING LIMITED,
gevestigd in Londen, Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank gedaagde,
hierna
Botaqualus,
niet verschenen,
3. de coöperatie
COOPERATIEVE REAL ESTATE INVESTEMENT TRUST IX U.A. in liquidatie,
gevestigd in Amsterdam,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank gedaagde (niet verschenen),
hierna
Coöp Reit,niet verschenen,
de drie partijen zullen hierna gezamenlijk
[eisers]worden genoemd,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF,
domicilie kiezende in Amsterdam,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank eiseres,
hierna
de ontvanger,
vertegenwoordigd door mr. E.E. Schipper te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Aanvankelijk hebben [eisers] een appeldagvaarding uitgebracht, die niet tijdig is aangebracht. Vervolgens heeft [eiser1] uitsluitend voor zichzelf een herstelexploot uitgebracht waarmee hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle op 6 januari 2021 heeft gewezen. De Ontvanger heeft daarop toestemming van de rolrechter verkregen ex artikel 118 Rv om Botaqualus en Coöp Reit te zijner tijd op te roepen voor een door de ontvanger in te stellen voorwaardelijk incidenteel appel.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt aldus uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [eisers] van 6 april 2021
  • het herstelexploot/hernieuwde oproeping van [eiser1] van 27 juli 2021
  • de memorie van grieven van [eiser1] van 7 december 2021
  • de oproepingsexploten ex artikel 118 Rv van de ontvanger van 17 januari 2022
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de ontvanger van 15 februari 2022
  • de verstekverlening aan Botaqualus en Coöp Reit van 15 februari 2022
  • de memorie van antwoord van [eiser1] in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
1.3
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak betreft een verklaringsprocedure ex artikel 477a Rv. [eiser1] heeft een schuld aan de belastingdienst, waarvoor de ontvanger derdenbeslag heeft gelegd onder Botaqualus, een aan [eiser1] gelieerde rechtspersoon. Volgens de ontvanger heeft [eiser1] een vordering van € 965.000,- op Botaqualus. Botaqualus heeft verklaard dat [eiser1] geen vordering op haar heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat Botaqualus als derde-beslagene een onjuiste verklaring heeft afgelegd en heeft Botaqualus daarom veroordeeld tot voldoening van de schuld van [eiser1] aan de ontvanger.
2.2
De ontvanger heeft bij de rechtbank verkort weergegeven gevorderd:
Primair voor recht te verklaren en vast te stellen dat de ontvanger uit hoofde van het onder Botaqualus ten laste van [eiser1] gelegde executoriale beslag een bedrag van € 965.000,-toekomt, en Botaqualus te veroordelen tot betaling en afgifte van dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, de beslagkosten en de proceskosten.
Subsidiair onder meer voor recht te verklaren dat [eiser1] en Coöp REIT jegens de ontvanger onrechtmatig hebben gehandeld en hen te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 970.000,-.
2.3
De rechtbank heeft de primaire vorderingen toegewezen. De bedoeling van het principaal hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen. In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep vordert de ontvanger voor het geval zijn primaire vorderingen alsnog worden afgewezen dat zijn subsidiaire vorderingen worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal oordelen dat [eiser1] niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Nu het vonnis van de rechtbank in stand blijft komt, wordt de voorwaarde niet vervuld waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld en komt het hof aan de behandeling daarvan niet toe. Het hof zal hierna motiveren hoe het tot dit oordeel komt na eerst de relevante feiten te hebben vermeld.
De relevante feiten
3.2
[eiser1] heeft een belastingschuld van € 824.132,- exclusief invorderingsrente en
kosten. Het betreft aanslagen inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdragen
Zorgverzekeringswet over de jaren 2009 tot en met 2014.
3.3
[eiser1] was enig aandeelhouder en tot 1 juli 2009 bestuurder van Waterpark
Belterwiede B.V. Waterpark Belterwiede exploiteerde 36 recreatievilla's.
3.4
In 2008 is Coöp REIT opgericht. De leden van Coöp REIT zijn de echtgenote van [eiser1] en zijn drie kinderen.
3.5
Op 29 juli 2009 is Botaqualus opgericht. Enig aandeelhouder/oprichter van Botaqualus is Stichting Particulier Fonds Aqua Luna Terra Mundi SPF ((hierna ALTM). Begunstigden bij ALTM zijn de echtgenote van [eiser1] en zijn drie kinderen.
3.6
In augustus 2009 heeft [eiser1] een bedrag van € 965.000,- geleend van [naam1] . Op 6 augustus 2009 heeft [naam1] dit bedrag rechtstreeks naar de derdenrekening van de notaris overgemaakt voor de aanschaf van twee recreatievilla’s. Deze twee recreatievilla’s zijn op 21 augustus 2009 door Coöp REIT in eigendom verkregen met door Botaqualus ter beschikking gestelde gelden.’
3.7
Bij exploot van 17 juli 2018 heeft de ontvanger ten laste van [eiser1] executoriaal
derdenbeslag doen leggen onder Botaqualus tot verhaal van hetgeen de ontvanger van
[eiser1] heeft te vorderen. Het beslag is op 19 juli 2018 overbetekend aan [eiser1] .
3.8
Botaqualus heeft op 28 augustus 2018 een verklaring derdenbeslag gedaan. In een brief van 28 augustus 2018 schrijft zij:
In de bijlage stuur ik u de verklaring derdenbeslag namens Botaqualus Holding ltd.
De heer [eiser1] heeft thans geen vordering meer op Botaqualus, daar deze vordering middels een akte van cessie d.d. 27 september 2017 is overgedragen aan SPF Aqua Luna Terra Mundi te Curaçao.(…)
3.9
In de meegezonden bijlage is onder meer opgenomen:
(...) Aqua Luna Terra Mundi is destijds in het leven geroepen onder meer om eigenaar te worden van de vordering die door middel van deze akte van cessie wordt overgedragen (hierna: de "Vordering"). Voor het geval Aqua Luna Terra Mundi nog niet de eigendom van de Vordering had, wenst [eiser1] door middel van deze akte van cessie de Vordering aan Aqua Luna Terra Mundi over te dragen. De Vordering is een vordering waarvan [eiser1] in ieder geval de eigendom had, en waarvan [eiser1] de eigendom nog steeds heeft indien die eigendom niet reeds eerder naar Aqua Luna Terra Mundi is overgegaan. De debiteur van de Vordering is Botaqualus (... ) De vordering beloopt in hoofdsom EUR 965.000.00, en is rentedragend, met een rentevoet van 4%.
3.1
De ontvanger heeft in een brief van 24 september 2018 de overdracht van de vordering betwist en - subsidiair - met een beroep op Pauliana de rechtshandelingen die ten grondslag hebben gelegen aan de overdracht van de vordering vernietigd en op
11 september 2018 Botaqualus, [eiser1] en Coöp Reit gedagvaard.
De ontvankelijkheid
3.11
De ontvanger heeft aangevoerd dat zijn primaire vorderingen zien op de verklaringsprocedure ex art. 477a lid 2 Rv en zijn ingesteld tegen Botaqualus als derde-beslagene. [eiser1] is in eerste aanleg uitsluitend gedagvaard vanwege de subsidiaire, op onrechtmatige daad gebaseerde, vorderingen, die zich tegen [eiser1] en Coöp Reit richten. Botaqualus had [eiser1] (de beslagdebiteur) conform art. 477a lid 3 Rv jo. art. 118 Rv kunnen oproepen in de verklaringsprocedure. Botaqualus zou door die gedwongen deelneming van [eiser1] hebben kunnen bewerkstelligen dat [eiser1] ook werd gebonden aan hetgeen in het vonnis over hun onderlinge rechtsverhouding is beslist. Botaqualus heeft [eiser1] echter niet opgeroepen in de verklaringsprocedure. Evenmin heeft zij kenbaar gemaakt dat zij hem als in de verklaringsprocedure betrokken derde wenste te zien, bijvoorbeeld door de rechtbank te verzoeken een formele oproeping als derde achterwege te mogen laten, nu [eiser1] al op de dagvaarding van de ontvanger in de procedure was verschenen. Daarom geldt het vonnis alleen tussen de ontvanger en Botaqualus. [eiser1] kan niet in hoger beroep opkomen tegen de veroordeling van Botaqualus. Botaqualus had [eiser1] in principaal appel eventueel alsnog ex art. 118 Rv kunnen oproepen, maar heeft dat niet gedaan. Zij heeft haar aanvankelijk ingestelde appel niet doorgezet, wat betekent dat zij in het vonnis berust. Niet relevant is of [eiser1] - zoals hij stelt - er belang bij heeft dat het vonnis in appel wordt vernietigd en dat de veroordeling van Botaqualus ongedaan wordt gemaakt. Hij is op grond van art. 477b lid 3 Rv niet gebonden aan wat er in het vonnis is beslist over zijn rechtsverhouding met Botaqualus en hoger beroep komt hem als gezegd niet toe. Het belang dat [eiser1] beschrijft als zijn eigen belang, is materieel bezien het belang van ALTM. ALTM is geen partij in deze procedure. De ontvanger betwist dan ook - ten overvloede - dat [eiser1] een eigen belang heeft bij het hoger beroep. [eiser1] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de verklaring voor recht dat de ontvanger uit hoofde van het onder Botaqualus gelegde executoriale derdenbeslag € 965.000,- toekomt en de
veroordeling van Botaqualus tot betaling van dit bedrag aan de belastingdeurwaarder, aldus de ontvanger.
3.12
Het hof overweegt als volgt. Een verklaringsprocedure wordt gevoerd tussen de beslaglegger en de derde-beslagene. De ontvanger heeft zijn (primaire) vordering dan ook alleen gericht tegen Botaqualus. De rechtbank heeft in haar vonnis een verklaring voor recht gegeven ter zake van Botaqualus en Botaqualus veroordeeld tot betaling. Het aldus tussen beslaglegger en derde-beslagene gewezen vonnis in de verklaringsprocedure geldt alleen tussen deze beide partijen. In de wet [1] is expliciet bepaald dat de derde-beslagene en de geëxecuteerde ( [eiser1] ) niet worden gebonden aan hetgeen in een vonnis ingevolge art. 477a Rv omtrent hun onderlinge rechtsverhouding is beslist. Dit is alleen anders ingeval de derde-beslagene de geëxecuteerde tijdig in het geding heeft opgeroepen. [eiser1] is niet door Botaqualus in het geding opgeroepen en is dus niet gebonden aan de beslissing in die procedure. [eiser1] kan dan ook niet in hoger beroep opkomen tegen de beslissing van de rechtbank jegens Botaqualus in de verklaringsprocedure en zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.13
Overigens erkent [eiser1] dat alleen Botaqualus hoger beroep in kan stellen maar hij stelt een eigen belang te hebben bij vernietiging van het vonnis in die zin dat de veroordeling van Botaqualus ongedaan wordt gemaakt, aangezien het altijd zijn bedoeling is geweest dat de betreffende vordering aan ALTM toe zou komen. Het geschetste belang, waarvan de ontvanger terecht heeft opgemerkt dat dit een belang is van ALTM die evenmin partij is in de verklaringsprocedure, maakt niet dat [eiser1] kan opkomen tegen de beslissing van de rechtbank in de verklaringsprocedure.
De hoofdelijke veroordeling
3.14
Met zijn laatste grief richt [eiser1] zich tegen de (hoofdelijke) veroordeling door de rechtbank in de beslag- en proceskosten. De ontvanger verzoekt het hof te beslissen dat het vonnis verbeterd wordt gelezen.
3.15
In het vonnis van 6 januari 2021 staat in rechtsoverweging 4.14 dat de primaire vordering tegen Botaqualus wordt toegewezen. In de rechtsoverwegingen 4.16 en 4.17 staat vermeld dat Botaqualus wordt veroordeeld in de proces- en beslagkosten.
In rechtsoverweging 4.15 staat vermeld dat de rechtbank aan de subsidiaire vorderingen, die zich richten tegen [eiser1] en Coöp REIT, niet toekomt.
Vervolgens worden in het dictum onder 5.3 en 5.4 [eisers] in plaats van alleen Botaqualus in de proces-en beslagkosten veroordeeld.
3.16
Het dictum moet in het licht van de hele uitspraak worden uitgelegd [2] . De primaire vordering van de ontvanger die zich uitsluitend richt tegen Botaqualus is door de rechtbank toegewezen. De rechtbank overweegt dat Botaqualus in de proces- en beslagkosten wordt veroordeeld. De rechtbank is niet toegekomen aan de subsidiaire vorderingen die zich richten tegen [eiser1] en Coöp REIT en overweegt dit ook uitdrukkelijk. Gelet op die overwegingen van de rechtbank, die zij ook aan haar beslissingen ten grondslag heeft gelegd, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat er sprake is van een kennelijke vergissing van de rechtbank door in het dictum [eisers] te veroordelen in de proces- en beslagkosten terwijl bedoeld was alleen Botaqualus hierin te veroordelen. Het hof zal het vonnis aldus verbeterd lezen.
De conclusie
3.17
[eiser1] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep tegen het vonnis van
6 januari 2021. Het hof zal opnemen dat de beslissingen in dat vonnis onder 5.3 en 5.4 verbeterd moeten worden gelezen. Omdat het hoger beroep van [eiser1] niet slaagt, zal het hof [eiser1] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Deze worden aan de zijde van de ontvanger begroot op € 5.610,- aan verschotten en € 4.851,- aan salaris van de advocaat van de ontvanger in overeenstemming met het liquidatietarief
(1 procespunt x appeltarief VII).
3.18
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
verklaart [eiser1] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 6 januari 2021,
4.2
verstaat dat de beslissingen van de rechtbank in 5.3 en 5.4 van dat vonnis als volgt moeten worden gelezen,
5.3.
veroordeelt Botaqualus in de beslagkosten, tot op heden begroot op
€ 6.310,00,
5.4.
veroordeelt Botaqualus in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 13.243,00.
4.3
veroordeelt [eiser1] tot betaling aan de ontvanger van de volgende proceskosten in
hoger beroep € 5.610,- aan verschotten en € 4.851,- aan salaris van de advocaat,
4.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, M. Willemse en M.M. Lorist, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
6 september 2022.

Voetnoten

1.Artikel 477b lid 3 Rv
2.Vgl. HR 27 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6625