ECLI:NL:HR:2003:AF6625

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/148HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake ontruiming en conservatoir beslag in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een hoger beroep van eiseres, die betrokken was in een geschil met verweerders over de ontruiming van een woning en de opheffing van conservatoir beslag. Eiseres, die met haar dochter in de voormalige echtelijke woning verbleef, was door verweerders gedagvaard om de woning te ontruimen. De President van de Rechtbank te Amsterdam had in eerste instantie de vorderingen van verweerders toegewezen, wat leidde tot een hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de President, maar met enkele aanpassingen. Eiseres stelde cassatie in, waarbij zij aanvoerde dat de afwijkingen van het Hof ten opzichte van het vonnis van de President onbegrijpelijk waren. De Hoge Raad oordeelde dat het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie kon leiden, omdat de afwijkingen van het Hof als gevolg van een kennelijke vergissing konden worden gecorrigeerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in de formulering van vonnissen en de mogelijkheid van correcties in hoger beroep.

Uitspraak

27 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C00/148HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. drs. R.W.L. Russell,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [verweerder 1] en de BV dan wel gezamenlijk: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 13 december 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren:
1. [eiseres] te veroordelen om de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) binnen een week na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis te ontruimen en al de haren en het hare, onder overhandiging van de sleutels aan [verweerder] c.s.;
2. [eiseres] te veroordelen het conservatoir beslag, door haar gelegd bij exploit d.d. 23 juni 1998 op het recht tot levering van de woning, binnen een week na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis op te heffen;
3. [eiseres] te veroordelen het conservatoir beslag, door haar gelegd bij exploit d.d. 23 juni 1998 op de woning binnen een week na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis op te heffen, alles onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag, dat zij weigerachtig blijft het te dezen te wijzen vonnis, dan wel delen daarvan, na te komen.
[Eiseres] heeft de vorderingen bestreden en harerzijds in voorwaardelijke reconventie gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren, [verweerder] c.s. hoofdelijk, des dat de een presterende de ander zal hebben bevrijd, te veroordelen:
primair: om vooraleer het beslag zal worden opgeheven en de woning aan de koper zal worden geleverd, [eiseres] een bankgarantie van ƒ 8,5 miljoen te verstrekken alsmede aan de dochter van partijen vergelijkbare, althans passende vervangende woonruimte met een minimale koopprijs van ƒ 5 miljoen vrij op naam ter beschikking te stellen met het eeuwig durend recht van de dochter daarin te blijven wonen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 100.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [verweerder] c.s. na vermelde betekening in gebreke blijven aan voormeld vonnis te voldoen;
subsidiair: om vooraleer het beslag zal worden opgeheven en de woning aan de koper zal worden geleverd, [eiseres] een bankgarantie van ƒ 8,5 miljoen te verstrekken alsmede tegen kwijting te betalen een bedrag van ƒ 5 miljoen, opdat zij over vergelijkbare, althans passende vervangende woonruimte kan beschikken, althans zodanige voorzieningen te treffen als de President in goede justitie zal vermenen te behoren.
[Verweerder] c.s. hebben in voorwaardelijke reconventie de vorderingen bestreden.
De President heeft bij vonnis van 13 januari 2000:
in conventie:
1. [eiseres] veroordeeld binnen twee maanden na de betekening van dit vonnis de woning met al de haren en het hare te ontruimen onder afgifte van de sleutels aan [verweerder] c.s.;
2. de conservatoire beslagen, op 23 juni 1998 ten laste van [verweerder] c.s. gelegd op de woning en op het recht tot levering van die woning opgeheven;
3. [eiseres] veroordeeld alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om de onder 2 genoemde opheffing in de registers in te schrijven;
4. bepaald dat [eiseres] een dwangsom verbeurt van ƒ 10.000,-- voor iedere dag dat zij nalaat aan enig onderdeel van de veroordelingen onder 1 en 3 te voldoen, met een maximum van ƒ 1 miljoen;
5. bepaald dat [verweerder] c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan de onder 1 en 3 genoemde veroordelingen en de opheffing onder 2, zolang niet veertien dagen zijn verlopen nadat de notaris aan [eiseres] heeft bericht dat hij na opheffing van de beslagen de volgende bedragen onder zich heeft:
- ƒ 1,5 miljoen, die aan [eiseres] zal worden uitbetaald voor vervangende woonruimte;
- ƒ 4,65 miljoen, die zal worden gestort op een geblokkeerde rekening ter uitbetaling aan degene die uiteindelijk zal blijken gelijk te hebben in de thans door [eiseres] aanhangig gemaakte procedures;
6. het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie:
de gevraagde voorzieningen geweigerd.
Tegen dit in conventie en in reconventie tussen partijen gewezen vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft zij gevorderd voormelde vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, in conventie de vordering van [verweerder] c.s. af te wijzen en bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, in reconventie:
(a) primair te bepalen dat [eiseres] jegens [verweerder] c.s. bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning, gelegen aan de [adres] (thans nr. [001]), en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende 14 maanden voort te zetten;
(b) subsidiair [verweerder] c.s. te veroordelen om vóór de levering van de woning aan een koper of andere rechtsverkrijgende(n):
- vrij op naam van de dochter met onmiddellijke ingang passende vervangende woonruimte ter beschikking stellen met een minimale koopprijs van ƒ 5 miljoen met het eeuwig durend recht van de dochter daarin te mogen blijven wonen; alsmede
- aan de vrouw als zekerheid voor haar vorderingen op de man, een bankgarantie verstrekken van ƒ 8,5 miljoen;
(c) meer subsidiair [verweerder] c.s. te veroordelen vóór de levering van de woning aan een koper of ander rechtsverkrijgende(n):
- aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van ƒ 5 miljoen te betalen, opdat zij en de dochter zelf vergelijkbare, althans passende vervangende woonruimte kunnen aankopen; almede
- aan haar als zekerheid voor haar vorderingen op de man, een bankgarantie van ƒ 8,5 miljoen te verstrekken,
althans zodanige voorzieningen te treffen als het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 100.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [verweerder] c.s. na betekening in gebreke blijven aan het in dezen te wijzen arrest te voldoen.
Bij memorie van antwoord hebben [verweerder] c.s. geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie zal bekrachtigen, met dien verstande dat het in het dictum onder 5 genoemde bedrag van ƒ 1,25 miljoen moet worden besteed aan vervangende woonruimte ten name van de dochter van partijen.
Bij arrest van 23 maart 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie gewezen, bekrachtigd met uitzondering van hetgeen in het dictum in conventie onder 1 en 5 is bepaald, het onder 1 en 5 bepaalde vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
1. [eiseres] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest de woning te ontruimen met al de haren en het hare onder afgifte van de sleutels aan [verweerder] c.s.;
2. bepaald dat [verweerder] c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan de onder 3 genoemde veroordeling en de opheffing onder 2, zolang niet 14 dagen zijn verstreken nadat:
1) de notaris aan [eiseres] heeft bericht dat hij na opheffing van de beslagen een bedrag onder zich heeft van ƒ 2 miljoen, uit te betalen aan [eiseres] voor de aankoop van een op naam van de dochter te stellen, niet door [eiseres] of namens de dochter te verhypothekeren woning;
2) ƒ 3 miljoen zal zijn gestort op een op naam van de in het dictum genoemde advocaten gezamenlijk te stellen bankrekening onder de bepaling dat [eiseres] geen rechten aan deze uitspraak kan ontlenen indien zij niet haar medewerking verleent aan overmaking van dit bedrag aan de HBU indien en zodra in rechte onherroepelijk zal zijn vastgesteld dat de hypotheek tot dat bedrag rechtsgeldig is; indien zal zijn vastgesteld dat de hypotheek niet rechtsgeldig is, zal genoemd bedrag van ƒ 3 miljoen worden aangewend als in 3) bepaald;
3) ƒ 600.000,-- zal zijn gestort op een bankrekening als onder 2) bedoeld ter uitbetaling aan degene die uiteindelijk in het gelijk zal worden gesteld in de thans door [eiseres] aanhangig gemaakte procedures.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep, waarbij de Hoge Raad zou kunnen verstaan dat in het dictum van het bestreden arrest sub 5 tweede regel, kennelijk per abuis de aanduiding "1 en" is weggevallen (en het daarna volgende woord "veroordeling" dienovereenkomstig in het meervoud moet luiden).
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Eiseres] en [verweerder 1] zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 20 april 1999 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking van 28 mei 1997 waarbij tussen hen echtscheiding is uitgesproken. [eiseres] bewoont met haar uit het huwelijk van partijen geboren dochter de voormalige echtelijke woning. [Verweerder] c.s. hebben de ontruiming van deze woning, waarop door [eiseres] conservatoir beslag is gelegd, gevorderd. Deze vordering is door de President toegewezen in voege als hiervóór in 1 is vermeld. In hoger beroep heeft het Hof het vonnis van de President bekrachtigd met uitzondering van hetgeen in conventie onder 1 en 5 is bepaald; het Hof heeft in zoverre opnieuw beslist zoals hiervóór onder 1 is vermeld. Het middel klaagt dat de afwijking die het Hof heeft aangebracht ten opzichte van het vonnis van de President, onbegrijpelijk is.
3.2 Het middel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Gelet op de omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep en de overwegingen die het Hof aan zijn beslissingen ten grondslag heeft gelegd, is geen andere conclusie mogelijk dan dat in het bestreden arrest in de tweede regel van het dictum onder 5 als gevolg van een kennelijke vergissing is geschreven: "aan de onder 3 genoemde veroordeling", terwijl klaarblijkelijk bedoeld was: "aan de onder 1 en 3 genoemde veroordelingen". Als het arrest van het Hof aldus verbeterd wordt gelezen in de betekenis die ook [eiseres] als de juiste heeft aangewezen, is van de door haar bedoelde onbegrijpelijkheid geen sprake (meer).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat dat de aanhef onder 5 van de beslissing van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 maart 2000 als volgt moet worden gelezen: "bepaalt dat [verweerder] c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan de onder 1. en 3. genoemde veroordelingen en de opheffing onder 2. zolang niet 14 dagen zijn verstreken nadat";
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 juni 2003.