Uitspraak
bij de rechtbank: gedaagde in reconventie, eiseres in reconventie,
Kebla,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden],
Kebla,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde3],
advocaat: mr. N.M. Niewold, die kantoor houdt te Amsterdam.
1.De verdere procedure bij het hofin de zaak met nummer 200.296.214/01
Het hof acht zich in dat geval voldoende geïnformeerd om arrest te wijzen, zodat wat dat betreft een mondelinge behandeling niet noodzakelijk is. Het hof ziet geen reden partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten toe te lichten, omdat zij van die aan hen geboden gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt.’
hebben op hun beurt niet kunnen reageren op de door Kebla in haar laatste processtuk overgelegde producties. Hierna zal blijken dat zij daardoor niet in hun belangen zijn geschaad.
Het hof acht zich in dat geval voldoende geïnformeerd om arrest te wijzen, zodat wat dat betreft een mondelinge behandeling niet noodzakelijk is. Het hof ziet geen reden partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten toe te lichten, omdat zij van die aan hen geboden gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt.’
2.Waar gaat het in deze zaken over?
3.De vaststaande feiten (in beide zaken)3.1 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn respectievelijk de zoon en schoonzoon van [geïntimeerde3] .
artikel 61. Het is de werknemer verboden om binnen een tijdvak van 3 maanden na beëindiging
21 juni 2019 waarin de afspraken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd, is onder meer bepaald:
‘
6. Het Concurrentiebeding als verwoord in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst en het Geheimhoudingsbeding als verwoord in artikel 7 blijven onverkort van kracht.(…)
‘
Inmiddels is het concurrentiebeding uit mijn arbeidsovereenkomst (al lang) verstreken en ook het relatiebeding geldt nog maar een paar maanden. Ik heb dan ook het plan om over een paar maanden een nieuwe onderneming te starten. Ik wil daarbij mijn zoon [geïntimeerde1] en schoonzoon [naam1] betrekken. Ze zullen zich houden aan het concurrentiebeding van 3 maanden. Ten aanzien van het relatiebeding geldt echter dat deze mijn zoon en schoonzoon niet treffen. Mochten jullie van mening zijn dat het relatiebeding wel van toepassing is op deze jongens, dan is het wellicht dienstig om hierover in gesprek te gaan, in welk geval wij graag van jullie horen.’
‘
Namens Montapanel verzoek en zo nodig sommeer ik u om mij uiterlijk op 12 februari 2021 te bevestigen dat u zich zal houden aan de met u gemaakte [afspraken, hof] en dat u iedere
In de brief aan [geïntimeerde2] is [geïntimeerde2] daarnaast nog meegedeeld:
‘
Cliënte kan niet anders dan concluderen dat u gezamenlijk bezig bent om via onder meer de
‘
Uw voornemen was om met pensioen te gaan en de markt waarin u actief bent geweest te verlaten. U heeft uw plannen niet alleen gewijzigd, u heeft allerlei handelingen verricht zonder hierover voorafgaand met cliënte in gesprek te gaan. U heeft hierdoor tevens bijgedragen aan de aangehaalde opzeggingen. Cliënte stelt dat het totaal van handelingen van u drieën ten opzichte van cliënte onrechtmatig is.Namens Montapanel verzoek en zo nodig sommeer ik u om mij uiterlijk 12 februari 2021 te bevestigen dat u zich zal houden aan de met u gemaakte afspraken, dat u geen handelingen zal verrichten die als gevolg kunnen hebben dat de heren [geïntimeerde1] . en [geïntimeerde2] een wanprestatie verrichten jegens cliënte en dat u iedere betrokkenheid met deze nieuwe onderneming zal staken. Graag ontvang ik van u de bevestiging dat u geen relaties van Montapanel (op welke wijze dan ook) heeft benaderd noch heeft laten benaderen of zal benaderen. Cliënte stelt u aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg van uw (onrechtmatige) handelen heeft geleden en nog zal lijden.’
4.4. De beoordeling van het geschil
De als A aangeduide vordering houdt in dat het [geïntimeerde3] wordt verboden om voor
1 september 2021 handelingen te verrichten ter voorbereiding en ontwikkeling van een nieuwe onderneming. Kebla heeft, gelet op het feit dat de datum van 1 september 2021 inmiddels verstreken is, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij nog een spoedeisend belang heeft bij deze vordering. De vordering is alleen om die reden al niet toewijsbaar [2] . Bij de vorderingen B tot en met D, die alle bedoeld zijn om de in de visie van Kebla onrechtmatige concurrentie door [geïntimeerde3] te beëindigen, heeft Kebla wel een spoedeisend belang. Het hof merkt ten aanzien van deze vorderingen volledigheidshalve op dat deze door de voorzieningenrechter zijn afgewezen en dat het hoger beroep van Kebla erop gericht is om deze vorderingen alsnog toegewezen te krijgen.
De vorderingen onder B t/m D houden in dat het [geïntimeerde3] verboden wordt om binnen twee jaar (onduidelijk is wanneer deze periode ingaat) contact te hebben met de ‘top 50 relaties van Kebla’(vordering B), een met Kebla concurrerende onderneming te (doen) voeren (vordering C) en werknemers van Kebla ertoe te bewegen hun arbeidsovereenkomst met Kebla te beëindigen en bij zijn, [geïntimeerde3] , onderneming in dienst te treden (vordering D). Bij deze vordering heeft Kebla, gelet op de aard ervan, op zich een spoedeisend belang, waarbij het hof ervan uitgaat dat de termijn van twee jaar loopt vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, 26 april 2021.
De bedoeling van de opzegtermijn is om de andere partij de gelegenheid te geven te anticiperen op het naderende einde van de arbeidsovereenkomst. Indien een werknemer de arbeidsovereenkomst opzegt, heeft de werkgever vanwege het feit dat de werknemer een opzegtermijn in acht moet nemen de mogelijkheid om op zoek te gaan naar een vervanger en kan, indien sprake is van een ruime termijn, de vervanger mogelijk al worden ingewerkt. Gelet op deze bedoeling van de opzegtermijn ligt het voor de hand dat de opzegtermijn juist een minimumkarakter heeft en geen maximumkarakter. Een werknemer die een langere opzegtermijn in acht neemt, geeft de werkgever meer gelegenheid om te anticiperen op zijn aanstaande vertrek. Terzijde merkt het hof op dat uit de eigen stellingen van Kebla over de schade die zij heeft geleden door het plotselinge vertrek van [geïntimeerden] (als gevolg van de haar beslissing hen te schorsen) het belang van een ruime opzegtermijn al volgt. Kebla heeft bij de voorzieningenrechter immers aangevoerd dat de uitzendkrachten die zij heeft moeten inschakelen om het vertrek van [geïntimeerden] op te vangen niet goed konden worden ingewerkt en fouten hebben gemaakt, waardoor zij schade heeft geleden.
Los daarvan ziet het hof niet in dat een opzegging met inachtneming van een te lange opzegtermijn ertoe leidt dat de arbeidsovereenkomst eindigt op het moment dat zou gelden indien de juiste opzegtermijn zou worden gehanteerd. Wanneer een te korte opzegtermijn wordt gehanteerd eindigt de arbeidsovereenkomst op de datum waartegen is opgezegd en is de partij die met inachtneming van een te korte opzegtermijn heeft opgezegd schadeplichtig (vgl. artikel 7:672 lid 11 BW). Een opzegging met inachtneming van een te korte opzegtermijn is dus niet nietig en wordt evenmin geconverteerd in een opzegging met inachtneming van de juiste opzegtermijn. Niet valt in te zien waarom een opzegging met inachtneming van een te lange opzegtermijn - als daarvan al sprake zou kunnen zijn, wat dus niet het geval is - wèl nietig zou zijn of geconverteerd zou worden in een opzegging met inachtneming van de juiste opzegtermijn.
Hebben [geïntimeerden] tot aan 1 juni 2021 aanspraak op loon?
Bovendien heeft Kebla onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in dit geval reden is om af te wijken van deze regel. [geïntimeerden] hebben gemotiveerd weersproken dat [geïntimeerde2] de klantenlijst heeft opgevraagd bij [naam2] . In het licht van deze betwisting legt de schriftelijke verklaring van [naam2] onvoldoende gewicht in de schaal. Het karakter van deze procedure verzet zich tegen verdere bewijslevering op dit punt. Het hof kan er dan ook niet vanuit gaan dat [geïntimeerde2] de klantenlijst heeft opgevraagd. Verder heeft Kebla onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerden] toen zij werden geschorst de op hen rustende verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst hadden geschonden. Het stond [geïntimeerden] vrij om bij een andere onderneming in dienst te treden mits zij zich zouden houden aan het voor hen geldende concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding. Het voornemen om in de onderneming van [geïntimeerden] in dienst te treden, betekende niet dat zij deze bedingen schonden. Dat [geïntimeerden] voorafgaand aan de schorsing al activiteiten ondernamen in het kader van de (op te starten) onderneming van [geïntimeerden] heeft Kebla niet duidelijk kunnen maken, zodat er voorshands niet van kan worden uitgegaan dat [geïntimeerden] het verbod op het verrichten van concurrerende activiteiten gedurende het dienstverband hebben overtreden.
1 september 2022) gedeeltelijk zal vernietigen. Het hof zal het beding om die reden schorsen. De daartoe strekkende vordering van [geïntimeerden] is toewijsbaar [7] .
€ 10.000,- gesteld. Het hof volgt Kebla dan ook niet in het betoog dat het beding geen financiële prikkel voor [geïntimeerden] bevat om zich aan het beding te houden. Welk ander belang Kebla heeft bij het verbinden van een dwangsom aan het geheimhoudingsbeding, heeft Kebla niet duidelijk gemaakt, zodat haar vordering onvoldoende onderbouwd is en alleen om die reden al niet toewijsbaar is. Het hof merkt, gezien het voorgaande ten overvloede, op dat Kebla onvoldoende onderbouwd heeft dat, en zo ja wanneer en op welke wijze, [geïntimeerden] het geheimhoudingsbeding al hebben geschonden of dat de gerechtvaardigde vrees bestaat dat zij dit zullen gaan doen, zodat de noodzaak van een dwangsomveroordeling ook wat dat betreft onvoldoende onderbouwd is.
Is (nog) sprake van onrechtmatige concurrentie door [geïntimeerde3] ?4.36 [geïntimeerde3] is op dit moment niet meer gebonden aan het relatiebeding en evenmin aan het concurrentiebeding. Die bedingen kunnen de vorderingen van Kebla om hem te verbieden de ‘top 50 relaties’ van Kebla te benaderen (vordering B) en om een concurrerende onderneming te voeren (vordering C) dan ook niet dragen. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan dat [geïntimeerde3] door een dergelijke onderneming te starten en (in het kader daarvan) relaties van Kebla te benaderen en/of werknemers van Kebla te werven (waar vordering D op ziet) onrechtmatig handelt jegens Kebla.
substantieelafbreekt, heeft Kebla daarom niet onderbouwd en dat [geïntimeerde3] dat
stelselmatigdoet evenmin. Het enkele feit dat [geïntimeerde3] bij Kebla een verstevigingsmethode voor werkbladen heeft kunnen ontwikkelen, betekent nog niet dat hij het bedrijfsdebiet van Kebla afbreekt. Kebla kan die methode, indien zij wenst, immers blijven gebruiken en het staat [geïntimeerde3] in beginsel vrij om gebruik te maken van de kennis en vaardigheden die hij als werknemer van Kebla heeft opgedaan. Aan het verrichten van werkzaamheden door een werknemer is immers inherent dat een werknemer, als hij goed functioneert, kennis en vaardigheden opdoet. Die kunnen niet ‘gedeleted’ worden wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt, zodat het voor de hand ligt dat de werknemer de opgedane kennis en ervaring ‘meeneemt’ naar een eventuele volgende functie. Overigens heeft Kebla als het om de verstevigingsmethode gaat in het licht van het verweer van [geïntimeerde3] op dit punt niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde3] deze methode in zijn huidige onderneming ook gebruikt.
In de zaak met nummer 200.296.226/01 wordt het salaris berekend op basis van 1 punt [13] tegen tarief V).
5. De beslissing