ECLI:NL:GHARL:2022:7718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
200.296.214/01 en 200.296.226/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen ex-werkgever in kort geding tot handhaving van concurrentie- en relatiebeding niet toegewezen; ook geen oneerlijke concurrentie aangenomen; schorsing relatiebeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vorderingen van Kebla B.V. tegen voormalige werknemers, [geïntimeerden], en [geïntimeerde3]. Kebla vorderde in kort geding handhaving van een concurrentie- en relatiebeding, alsook schadevergoeding wegens vermeende oneerlijke concurrentie. De rechtbank had eerder de vorderingen van Kebla afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] tot doorbetaling van salaris toegewezen, met uitzondering van de schorsing van het relatiebeding. Het hof heeft de feiten en de standpunten van partijen besproken en geconcludeerd dat Kebla niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. Het hof heeft de vorderingen van Kebla afgewezen, met uitzondering van de schorsing van het relatiebeding, dat is toegewezen. Het hof oordeelde dat de vorderingen van Kebla niet toewijsbaar waren, omdat er geen spoedeisend belang meer was en de vorderingen niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak bevestigde dat de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerden] pas op 1 juni 2021 eindigde, waardoor zij recht hadden op doorbetaling van hun salaris tot die datum. Het hof heeft de proceskosten voor Kebla toegewezen, aangezien zij in beide zaken in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.296.214/01 en 200.296.226/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 9119786 en 9156634)
arrest in kort geding van 6 september 2022
in de zaak met nummer 200.296.214/01 van
Kebla B.V.,
gevestigd te Almere,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in reconventie, eiseres in reconventie,
hierna:
Kebla,
advocaat: mr. K. van Kranenburg-Hanspians, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. N.M. Niewold, die kantoor houdt te Amsterdam,
en in de zaak met nummer 200.296.226/01 van
Kebla B.V.,
gevestigd te Almere,
appellante in het hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres
hierna:
Kebla,
advocaat: mr. K. van Kranenburg-Hanspians, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde3],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde3],
advocaat: mr. N.M. Niewold, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De verdere procedure bij het hofin de zaak met nummer 200.296.214/01

1.1
Het hof neemt de inhoud van het arrest in het incident van 19 oktober 2021 hier over. In dat arrest is (onder meer) de zaak gevoegd met de zaak met nummer 200.296.226.
1.2
Vervolgens hebben [geïntimeerden] een memorie van antwoord tevens incidenteel appel (met producties) genomen en heeft Kebla een memorie van antwoord in incidenteel appel (met producties) genomen.
1.3
Op 10 juni 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden (tegelijk met een mondelinge behandeling in de zaak met nummer 200.296.226/01). Partijen zijn niet verschenen. Zij hebben zeer kort voor de zitting meegedeeld dat een schikking was bereikt. Kort daarna en nog geen uur voor de zitting deelde de advocaat van Kebla mee dat partijen van mening verschilden over de inhoud van de schikking en verzocht zij om een rolverwijzing. Het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.4
Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor doorhaling van de zaak en daarbij bepaald dat indien de zaak dan niet zal worden doorgehaald, de zaak wordt verwezen voor arrest. In het proces-verbaal is daarover vermeld: ‘
Het hof acht zich in dat geval voldoende geïnformeerd om arrest te wijzen, zodat wat dat betreft een mondelinge behandeling niet noodzakelijk is. Het hof ziet geen reden partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten toe te lichten, omdat zij van die aan hen geboden gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt.
1.5
Gelet hierop heeft de rolraadsheer het verzoek van partijen om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen niet gehonoreerd.
1.6
Uit het voorgaande volgt dat Kebla niet heeft kunnen reageren op de door [geïntimeerden] bij hun memorie van antwoord ingediende overgelegde producties en ook niet op door hen ter voorbereiding op de mondelinge behandeling overgelegde productie. Het hof heeft deze producties niet betrokken in zijn oordeel. Hierna zal blijken dat [geïntimeerden] daardoor niet in hun belangen zijn geschaad.
hebben op hun beurt niet kunnen reageren op de door Kebla in haar laatste processtuk overgelegde producties. Hierna zal blijken dat zij daardoor niet in hun belangen zijn geschaad.
1.7
Nadat partijen om arrest hadden gevraagd, heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.
in de zaak met nummer 200.296.226/01
1.8
Het hof neemt de inhoud van het arrest in het incident van 19 oktober 2021 hier over en houdt rekening met het arrest in het incident in de zaak met nummer 200.296.214/01, waarbij beide zaken zijn gevoegd.
1.9
Vervolgens heeft [geïntimeerde3] een memorie van antwoord (met producties) genomen. Het hof zal deze productie buiten beschouwing laten. Hierna zal blijken dat [geïntimeerde3] daardoor niet in zijn belang is geschaad.
1.1
Op 10 juni 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden (tegelijk met een mondelinge behandeling in de zaak met nummer 200.296.214/01). Partijen zijn niet verschenen. Zij hebben zeer kort voor de zitting meegedeeld dat een schikking was bereikt. Kort daarna en nog geen uur voor de zitting deelde de advocaat van Kebla mee dat partijen van mening verschilden over de inhoud van de schikking en verzocht zij om een rolverwijzing. Het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.11
Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor doorhaling van de zaak en daarbij bepaald dat indien de zaak dan niet zal worden doorgehaald, de zaak wordt verwezen voor arrest. In het proces-verbaal is daarover vermeld: ‘
Het hof acht zich in dat geval voldoende geïnformeerd om arrest te wijzen, zodat wat dat betreft een mondelinge behandeling niet noodzakelijk is. Het hof ziet geen reden partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten toe te lichten, omdat zij van die aan hen geboden gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt.
1.12
Gelet hierop heeft de rolraadsheer het verzoek van partijen om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen niet gehonoreerd.
1.13
Nadat partijen om arrest hadden gevraagd, heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat het in deze zaken over?

2.1
De beide zaken hangen met elkaar samen. [geïntimeerden] en [geïntimeerde3] zijn in
dienst geweest bij Kebla. [geïntimeerde3] was [functie1] en hield een deel van de
aandelen. De arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde3] is per 1 september 2019
geëindigd. [geïntimeerden] hebben in januari 2021 hun arbeidsovereenkomst met Kebla per
1 juni 2021 opgezegd. [geïntimeerde3] is een eigen bedrijf gestart. [geïntimeerden] zijn bij hem in
dienst getreden. Volgens Kebla doen [geïntimeerden] en [geïntimeerde3] haar oneerlijke
concurrentie aan. Bovendien handelen [geïntimeerden] volgens Kebla in strijd met het
concurrentie-, relatie en geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst met haar. Ook
[geïntimeerde3] . heeft volgens Kebla in strijd met het relatiebeding gehandeld. Los daarvan
handelt hij onrechtmatig door haar oneerlijke concurrentie aan te doen, aldus Kebla. Kebla
vordert dat het [geïntimeerde3] wordt verboden voor 1 september 2021 handelingen te
verrichten ter voorbereiding van de oprichting van een nieuwe onderneming en om
gedurende twee jaar de ‘top 50 relaties’ van Kebla te benaderen, om met [geïntimeerden]
een concurrerende onderneming te voeren en om werknemers van Kebla te bewegen hun
arbeidsovereenkomst met Kebla te beëindigen.
[geïntimeerden] vorderen betaling van achterstallig salaris en schorsing van het relatiebeding.
Kebla vordert op haar beurt dat [geïntimeerden] veroordeeld worden om het concurrentie-,
geheimhoudings- en relatiebeding na te komen. Verder vordert Kebla een voorschot op de
door haar door toedoen van [geïntimeerden] en [geïntimeerde3] geleden schade.
2.2
De kantonrechter heeft in de zaak met nummer 200.296.214 (in kort geding) de
vorderingen van Kebla tegen [geïntimeerden] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden]
tot doorbetaling van hun salaris tot aan 1 juni 2021 toegewezen. De vordering van
[geïntimeerden] tot schorsing van het relatiebeding heeft zij afgewezen.
In de zaak met nummer 200.296.226 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van
Kebla tegen [geïntimeerde3] afgewezen.
2.3
Het hof komt - met uitzondering van de vordering tot schorsing van het relatiebeding [geïntimeerden] - tot hetzelfde oordeel als de kantonrechter en de voorzieningenrechter. Het hof zal dat oordeel hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna de standpunten van partijen te bespreken. In dat verband zal het hof ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van Kebla tegen de vonnissen van de kantonrechter en de voorzieningenrechter en op de bezwaren van [geïntimeerden] tegen het vonnis van de kantonrechter.

3.De vaststaande feiten (in beide zaken)3.1 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn respectievelijk de zoon en schoonzoon van [geïntimeerde3] .

3.2
Kebla, die handelt onder de naam Montapanel, is een producent van en groothandel in werkbladen voor keukens. Zij richt zich in het bijzonder op het produceren en verkopen van keramische werkbladen.
3.3
[geïntimeerde3] is oud-aandeelhouder en voormalig [functie1] van M.W. Panel B.V., een vennootschap in bladen van natuursteen. M.W. Panel B.V. is in 2011 failliet gegaan. Er heeft een doorstart plaatsgevonden. Via Ticapa B.V. werd Kebla opgericht. [geïntimeerde3] . had een deel van de aandelen van Kebla, Ticapa B.V. was meerderheids-aandeelhouder.
3.4
[geïntimeerde3] . is op 1 april 2013 bij Kebla in dienst getreden als [functie1] . In zijn arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:

artikel 61. Het is de werknemer verboden om binnen een tijdvak van 3 maanden na beëindiging
van de dienstbetrekking in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe in enigerlei
vorm van een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te
vestigen, te drijven, mede te drijven, of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect,
alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of
indirect of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij een tegen
een vergoeding, hetzij om niet, of daarin een aandeel van welke aard dan ook te
hebben.
2. Bij overtreding van het in lid 1 omschreven verbod verbeurd de werknemer ten
behoeve van de werkgever een dadelijk opeisbare boete van € 500,= per dag voor elke
dag dat de werknemer in overtreding is, onverminderd het recht van de werkgever op
vergoeding van schade, kosten en interesten.
artikel 7
1. De werknemer erkent, dat hem door geheimhouding is opgelegd van alle bijzondere
"werkgegevens" onderneming betreffende of daarmee verband houdende.
2. Het is de werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na
beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden of indirect, in welke vorm ook en
in welker voege ook, enige mededeling te doen van aangaande enige bijzonderheden
werkgevers onderneming betreffende of daarmee in verband houdende, op straffe van
verbeurd aan werkgever van dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling
opeisbare boete groot € 10.000,= onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan de
werkgever van een volledige schadevergoeding te dezer zake, overtreding zal voor de
werkgever een dringende reden vormen tot ontslag op staande voet als bedoeld in
artikel 1639p 9e Burgerlijk Wetboek.
3. Het is de werknemer gedurende de dienstbetrekking niet toegestaan een soortgelijk
bedrijf als dat van de werkgever, en ruime zins des woords, direct dan wel indirect uit
te oefenen, werkzaam te zijn, dan wel daaruit revenuen te genereren of te doen
genereren. Na beëindiging van de dienstbetrekking is de werknemer verboden
gedurende twee jaar relaties van Montapanel Werkbladen B.V. benaderen voor welke
overtreding een boete verschuldigd van duizend euro (€ 1.000,=). Deze boete wordt
verbeurd door de enkele daad van overtreding, zonder dat ingebrekestelling is vereist,
onverminderd het recht van de werkgever om de werkelijke schade te vorderen.’
3.5
[geïntimeerden] zijn sinds 22 januari 2012 als [functie2] in dienst bij Kebla. Hun arbeidsovereenkomsten bevatten, als artikel 6 en 7, dezelfde bepalingen als de in 3.4 geciteerde bepalingen uit de arbeidsovereenkomst tussen Kebla en [geïntimeerde3] . In artikel 2 lid 2 van hun arbeidsovereenkomst is bepaald dat voor hen een opzegtermijn van één maand geldt en in artikel 2 lid 3 dat opzegging tegen het begin van een kalendermaand moet gebeuren.
3.6
Op 20 december 2018 heeft [geïntimeerde3] zijn aandelen verkocht aan Ticapa. Voor zijn belang van 29,5% heeft hij € 1.000.000,- ontvangen. Bij deze overeenkomst werd afgesproken dat [geïntimeerde3] nog twee jaar werkzaam zou blijven als [functie1] .
3.7
[geïntimeerde3] en Kebla hebben in onderling overleg besloten de arbeidsovereenkomst tussen hen per 1 september 2019 te beëindigen. In de ‘vaststellingsovereenkomst’ van
21 juni 2019 waarin de afspraken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd, is onder meer bepaald:

6. Het Concurrentiebeding als verwoord in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst en het Geheimhoudingsbeding als verwoord in artikel 7 blijven onverkort van kracht.(…)
15. Met uitzondering van hetgeen in de Overeenkomst is bepaald, verlenen Partijen elkaar, finale kwijting ter zake van alle aanspraken uit de arbeidsovereenkomst alsmede de beëindiging daarvan.’
3.8
In een brief aan de bestuurder van Kebla van 19 januari 2021 heeft [geïntimeerde3] het volgende geschreven:

Inmiddels is het concurrentiebeding uit mijn arbeidsovereenkomst (al lang) verstreken en ook het relatiebeding geldt nog maar een paar maanden. Ik heb dan ook het plan om over een paar maanden een nieuwe onderneming te starten. Ik wil daarbij mijn zoon [geïntimeerde1] en schoonzoon [naam1] betrekken. Ze zullen zich houden aan het concurrentiebeding van 3 maanden. Ten aanzien van het relatiebeding geldt echter dat deze mijn zoon en schoonzoon niet treffen. Mochten jullie van mening zijn dat het relatiebeding wel van toepassing is op deze jongens, dan is het wellicht dienstig om hierover in gesprek te gaan, in welk geval wij graag van jullie horen.’
3.9
In brieven van 25 januari 2021 hebben [geïntimeerden] hun arbeidsovereenkomst met Kebla opgezegd per 1 juni 2021.
3.1
In brieven van haar advocaat van 10 februari 2021 heeft Kebla aan [geïntimeerden] meegedeeld dat hun arbeidsovereenkomst, gelet op de overeengekomen opzegtermijn van één maand, eindigt met ingang van 1 maart 2021. Verder is in deze brieven aangegeven dat [geïntimeerde3] een aan Kebla vergelijkbare onderneming is gestart en dat [geïntimeerden] gebonden zijn aan een concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding. De brieven vervolgen:

Namens Montapanel verzoek en zo nodig sommeer ik u om mij uiterlijk op 12 februari 2021 te bevestigen dat u zich zal houden aan de met u gemaakte [afspraken, hof] en dat u iedere
betrokkenheid met deze onderneming zal staken. Graag ontvang ik van u de bevestiging dat u geen relaties van Montapanel (op welke wijze dan ook) heeft benaderd noch heeft laten
benaderen of zal benaderen.
Cliënte heeft u op 8 februari 2021 laten weten dat u met ingang van 9 februari 2021 geen
toegang meer heeft tot Montapanel. (...) Op basis van de informatie die bij cliënte op dit
moment bekend is, moet ervan worden gegaan dat u reeds boetes heeft verbeurd. Mede om
die reden heeft cliënte besloten ons de salarisbetaling van februari 2021 en de eindafrekening nog onder zich te houden, in ieder geval totdat duidelijk is of u binnen de gestelde termijn de
gevraagde bevestigingen verstrekt. Cliënte stelt u aansprakelijk voor de schade die zij als
gevolg van uw (onrechtmatige) handelen heeft geleden en nog zal lijden.’
In de brief aan [geïntimeerde2] is [geïntimeerde2] daarnaast nog meegedeeld:

Cliënte kan niet anders dan concluderen dat u gezamenlijk bezig bent om via onder meer de
relaties van Montapanel. activiteiten te ontplooien voor deze nieuwe onderneming. U heeft op 1 februari 2021 aan een van de vertegenwoordigers van Montapanel gevraagd om u te
voorzien van een relatielijst van cliënte. Dit toont onder meer aan dat u zich weinig lijkt aan
te trekken van de met [u, hof] overeengekomen bedingen en dat uw gedrag in strijd is met
goed werknemerschap. U heeft blijkbaar de intentie om relaties van cliënte in te zetten voor de onderneming waarbij u reeds betrokken bent.’
3.11
In een brief van 10 februari 2021 heeft de advocaat van Kebla aan [geïntimeerde3] geschreven dat het [geïntimeerden] niet vrijstaat betrokken te zijn bij zijn onderneming en dat hij onrechtmatig handelt jegens Kebla wanneer hij [geïntimeerden] faciliteert bij overtreding van de bedingen waaraan zij zijn gebonden. Verder wordt in de brief vermeld dat [geïntimeerde3] ook zonder relatiebeding gebonden is aan een aantal ‘spelregels’, die erop neerkomen dat hij het bedrijfsdebiet van Kebla niet mag afbreken. Bovendien is het geheimhoudingsbeding van toepassing. De brief eindigt:

Uw voornemen was om met pensioen te gaan en de markt waarin u actief bent geweest te verlaten. U heeft uw plannen niet alleen gewijzigd, u heeft allerlei handelingen verricht zonder hierover voorafgaand met cliënte in gesprek te gaan. U heeft hierdoor tevens bijgedragen aan de aangehaalde opzeggingen. Cliënte stelt dat het totaal van handelingen van u drieën ten opzichte van cliënte onrechtmatig is.Namens Montapanel verzoek en zo nodig sommeer ik u om mij uiterlijk 12 februari 2021 te bevestigen dat u zich zal houden aan de met u gemaakte afspraken, dat u geen handelingen zal verrichten die als gevolg kunnen hebben dat de heren [geïntimeerde1] . en [geïntimeerde2] een wanprestatie verrichten jegens cliënte en dat u iedere betrokkenheid met deze nieuwe onderneming zal staken. Graag ontvang ik van u de bevestiging dat u geen relaties van Montapanel (op welke wijze dan ook) heeft benaderd noch heeft laten benaderen of zal benaderen. Cliënte stelt u aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg van uw (onrechtmatige) handelen heeft geleden en nog zal lijden.
3.12
Kebla heeft niet voldaan aan de sommatie van [geïntimeerden] om het loon tot aan juni 2021 door te betalen.

4.4. De beoordeling van het geschil

De wijziging van eis4.1 Kebla heeft enkele van haar reconventionele vorderingen bij de kantonrechter in hoger beroep in de zaak met nummer 200.296.214/01 gewijzigd en de door haar ingestelde geldvordering in die zaak verminderd. [geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze wijzigingen. Het hof ziet ook zelf geen reden om de wijzigingen buiten beschouwing te laten en zal dan ook beslissen op de gewijzigde en verminderde vorderingen.
De reikwijdte van het geschil bij het hof en het spoedeisend belang4.2 In de zaak met nummer 200.296.214/01 hebben [geïntimeerden] - kort gezegd – bij de kantonrechter doorbetaling van salaris, vakantiegeld en betaling van een vergoeding wegens niet opgenomen vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente gevorderd. Ook hebben zij gevorderd dat het concurrentie- en relatiebeding wordt geschorst. In reconventie heeft Kebla gevorderd dat het [geïntimeerden] verboden wordt tot
1 juni 2021 te handelen in strijd met het concurrentiebeding, tot 1 maart 2023 te handelen in strijd met het relatiebeding (en vanaf dat moment contact te hebben met de ‘top 50 relaties’ van Kebla) en om tot 1 maart 2023 te handelen in strijd met het geheimhoudingsbeding. Verder heeft Kebla schadevergoeding gevorderd van [geïntimeerden]
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen, met uitzondering van de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding, en alle reconventionele vorderingen van Kebla afgewezen. Kebla is in beroep gekomen tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] en tegen de afwijzing van haar reconventionele vordering. Zij heeft ook grieven gericht tegen die beslissingen. [geïntimeerden] hebben incidenteel appel ingesteld tegen de afwijzing van hun vordering tot schorsing van het relatiebeding en daar ook grieven tegen gericht. Dat betekent dat in de procedure bij het hof over alle vorderingen van partijen beslist moet worden.
4.4
Het hof zal eerst beoordelen of partijen op dit moment nog een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.
4.5
[geïntimeerden] vorderen betaling van achterstallig loon. Die vordering is naar zijn aard spoedeisend. Ook bij hun vordering het relatiebeding te schorsen hebben zij, gelet op het karakter van die vordering, een spoedeisend belang.
4.6
Bij haar vorderingen om [geïntimeerden] te verbieden in strijd te handelen met het relatie- en geheimhoudingsbeding, (met [geïntimeerde3] ) een concurrerende onderneming te voeren, contact te hebben met de ‘top 50 relaties’ van Kebla en werknemers van Kebla te bewegen bij de onderneming van [geïntimeerde3] in dienst te treden heeft Kebla een spoedeisend belang. Dat geldt niet voor de vordering om [geïntimeerden] te verbieden in strijd te handelen met het concurrentiebeding. Partijen zijn het erover eens dat indien wordt uitgegaan van 1 juni 2021 als einddatum van de arbeidsovereenkomst het concurrentiebeding ziet op de periode tot 1 september 2021. Die datum ligt inmiddels (ver) in het verleden, zodat niet valt in te zien dat Kebla nog een spoedeisend belang bij deze vordering heeft. Kebla heeft niet gemotiveerd waarom zij ook een spoedeisend belang zou hebben bij haar vordering tot schadevergoeding, een vordering die niet als een nevenvordering van de andere vorderingen kan worden gezien. Dat zij spoedeisend belang heeft bij deze vordering, ligt ook niet zonder meer voor de hand. Om die reden is deze vordering niet toewijsbaar [1] .
4.7
Voor de vorderingen van Kebla tegen [geïntimeerde3] geldt het volgende.
De als A aangeduide vordering houdt in dat het [geïntimeerde3] wordt verboden om voor
1 september 2021 handelingen te verrichten ter voorbereiding en ontwikkeling van een nieuwe onderneming. Kebla heeft, gelet op het feit dat de datum van 1 september 2021 inmiddels verstreken is, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij nog een spoedeisend belang heeft bij deze vordering. De vordering is alleen om die reden al niet toewijsbaar [2] . Bij de vorderingen B tot en met D, die alle bedoeld zijn om de in de visie van Kebla onrechtmatige concurrentie door [geïntimeerde3] te beëindigen, heeft Kebla wel een spoedeisend belang. Het hof merkt ten aanzien van deze vorderingen volledigheidshalve op dat deze door de voorzieningenrechter zijn afgewezen en dat het hoger beroep van Kebla erop gericht is om deze vorderingen alsnog toegewezen te krijgen.
De vorderingen onder B t/m D houden in dat het [geïntimeerde3] verboden wordt om binnen twee jaar (onduidelijk is wanneer deze periode ingaat) contact te hebben met de ‘top 50 relaties van Kebla’(vordering B), een met Kebla concurrerende onderneming te (doen) voeren (vordering C) en werknemers van Kebla ertoe te bewegen hun arbeidsovereenkomst met Kebla te beëindigen en bij zijn, [geïntimeerde3] , onderneming in dienst te treden (vordering D). Bij deze vordering heeft Kebla, gelet op de aard ervan, op zich een spoedeisend belang, waarbij het hof ervan uitgaat dat de termijn van twee jaar loopt vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, 26 april 2021.
Vordering E is een vordering tot betaling van een voorschot van € 100.000,- op de schadevergoeding. De kantonrechter heeft deze vordering - terecht, gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen over het spoedeisend belang van de vordering tot schadevergoeding in de zaak met nummer 200.296.214/01 - afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. Tegen deze beslissing is weliswaar geen grief gericht, maar Kebla heeft de vordering toch wel bij het hof ingesteld. De vordering is vanwege het ontbreken van een grief tegen de afwijzing ervan niet toewijsbaar (nog daargelaten dat de vordering terecht is afgewezen door de voorzieningenrechter).
Vordering G (vordering F heeft geen zelfstandige betekenis, maar betreft een met de andere vorderingen verbonden dwangsom) is een vordering tot betaling van € 2.000,- aan ‘verbeurde dwangsommen’ (bedoeld zal zijn: verschuldigde contractuele boetes). Kebla heeft nagelaten het spoedeisend belang bij deze vordering te onderbouwen. Dat spoedeisend belang is, gelet op het relatief geringe bedrag, ook niet evident, zodat een onderbouwing wel noodzakelijk is. De vordering is dan ook niet toewijsbaar vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang [3] .
4.8
Het hof zal hierna de vorderingen bespreken, waarbij een van partijen een spoedeisend belang heeft.
Wanneer is de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerden] geëindigd?
4.9
[geïntimeerden] hebben in hun brieven van 25 januari 2021 hun arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2021. Voor hen geldt, gelet op artikel 2 lid 2 van hun arbeidsovereenkomst, een opzegtermijn van één maand. Volgens Kebla zijn partijen nadien geen langere opzegtermijn overeengekomen en hebben zij ook niet beoogd of afgesproken dat een langere opzegtermijn van toepassing is dan de wettelijke opzegtermijn. Bovendien kan de opzegtermijn in dat geval ook niet op grond van de redelijkheid worden verlengd. Omdat zij niet met de langere opzegtermijn heeft ingestemd moet de arbeidsovereenkomst geacht worden te zijn opgezegd tegen 1 maart 2021, aldus Kebla.
4.1
Het betoog van Kebla komt erop neer dat de tussen partijen (op grond van de wet of de overeenkomst) geldende opzegtermijn een maximumkarakter heeft en dat wanneer een langere termijn in acht wordt genomen die termijn wordt geconverteerd in de geldende, maximale opzegtermijn. Het hof volgt Kebla niet in dit betoog.
De bedoeling van de opzegtermijn is om de andere partij de gelegenheid te geven te anticiperen op het naderende einde van de arbeidsovereenkomst. Indien een werknemer de arbeidsovereenkomst opzegt, heeft de werkgever vanwege het feit dat de werknemer een opzegtermijn in acht moet nemen de mogelijkheid om op zoek te gaan naar een vervanger en kan, indien sprake is van een ruime termijn, de vervanger mogelijk al worden ingewerkt. Gelet op deze bedoeling van de opzegtermijn ligt het voor de hand dat de opzegtermijn juist een minimumkarakter heeft en geen maximumkarakter. Een werknemer die een langere opzegtermijn in acht neemt, geeft de werkgever meer gelegenheid om te anticiperen op zijn aanstaande vertrek. Terzijde merkt het hof op dat uit de eigen stellingen van Kebla over de schade die zij heeft geleden door het plotselinge vertrek van [geïntimeerden] (als gevolg van de haar beslissing hen te schorsen) het belang van een ruime opzegtermijn al volgt. Kebla heeft bij de voorzieningenrechter immers aangevoerd dat de uitzendkrachten die zij heeft moeten inschakelen om het vertrek van [geïntimeerden] op te vangen niet goed konden worden ingewerkt en fouten hebben gemaakt, waardoor zij schade heeft geleden.
Los daarvan ziet het hof niet in dat een opzegging met inachtneming van een te lange opzegtermijn ertoe leidt dat de arbeidsovereenkomst eindigt op het moment dat zou gelden indien de juiste opzegtermijn zou worden gehanteerd. Wanneer een te korte opzegtermijn wordt gehanteerd eindigt de arbeidsovereenkomst op de datum waartegen is opgezegd en is de partij die met inachtneming van een te korte opzegtermijn heeft opgezegd schadeplichtig (vgl. artikel 7:672 lid 11 BW). Een opzegging met inachtneming van een te korte opzegtermijn is dus niet nietig en wordt evenmin geconverteerd in een opzegging met inachtneming van de juiste opzegtermijn. Niet valt in te zien waarom een opzegging met inachtneming van een te lange opzegtermijn - als daarvan al sprake zou kunnen zijn, wat dus niet het geval is - wèl nietig zou zijn of geconverteerd zou worden in een opzegging met inachtneming van de juiste opzegtermijn.
4.11
Gelet op het voorgaande is de arbeidsovereenkomst tussen Kebla en [geïntimeerden] niet per 1 maart 2021, maar pas per 1 juni 2021 geëindigd [4] .
Hebben [geïntimeerden] tot aan 1 juni 2021 aanspraak op loon?
4.12
Kebla heeft [geïntimeerden] geschorst. Volgens vaste rechtspraak [5] komt een schorsing voor rekening van de werkgever, ook indien de werknemer aanleiding heeft gegeven tot de schorsing. De werkgever dient dan ook het loon door te betalen indien de werknemer vanwege de schorsing de overeengekomen arbeid niet kan verrichten (vgl. artikel 7:628 lid 1 BW).
4.13
Volgens Kebla zijn de gedragingen van [geïntimeerden] zo ernstig dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de schorsing voor haar rekening te laten komen. [geïntimeerden] hebben gezamenlijk hun arbeidsovereenkomst opgezegd en hebben met [geïntimeerde3] voorbereidingen getroffen om een concurrerende onderneming op te zetten. Bovendien heeft [geïntimeerde2] , wiens handelen op dit punt gelet op het gezamenlijke handelen ook aan [geïntimeerde1] kan worden toegerekend, de klantenlijst opgevraagd bij de heer [naam2] van Kebla en daarmee zowel het geheimhoudingsbeding als het verbod op het verrichten van concurrerende activiteiten gedurende het dienstverband overtreden, aldus Kebla.
4.14
Het hof volgt Kebla niet. Allereerst geldt dat, zoals hiervoor is vermeld, een schorsing voor rekening van de werkgever komt, ook wanneer de werknemer aanleiding heeft gegeven voor de schorsing.
Bovendien heeft Kebla onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in dit geval reden is om af te wijken van deze regel. [geïntimeerden] hebben gemotiveerd weersproken dat [geïntimeerde2] de klantenlijst heeft opgevraagd bij [naam2] . In het licht van deze betwisting legt de schriftelijke verklaring van [naam2] onvoldoende gewicht in de schaal. Het karakter van deze procedure verzet zich tegen verdere bewijslevering op dit punt. Het hof kan er dan ook niet vanuit gaan dat [geïntimeerde2] de klantenlijst heeft opgevraagd. Verder heeft Kebla onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerden] toen zij werden geschorst de op hen rustende verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst hadden geschonden. Het stond [geïntimeerden] vrij om bij een andere onderneming in dienst te treden mits zij zich zouden houden aan het voor hen geldende concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding. Het voornemen om in de onderneming van [geïntimeerden] in dienst te treden, betekende niet dat zij deze bedingen schonden. Dat [geïntimeerden] voorafgaand aan de schorsing al activiteiten ondernamen in het kader van de (op te starten) onderneming van [geïntimeerden] heeft Kebla niet duidelijk kunnen maken, zodat er voorshands niet van kan worden uitgegaan dat [geïntimeerden] het verbod op het verrichten van concurrerende activiteiten gedurende het dienstverband hebben overtreden.
4.15
Kebla heeft nog een beroep gedaan op verrekening van de loonvordering van [geïntimeerden] met de door haar geleden schade. Volgens Kebla heeft zij schade geleden doordat zij [geïntimeerden] heeft moeten schorsen. Zij heeft extra loonkosten moeten maken om vervangers voor [geïntimeerden] in kunnen schakelen.
4.16
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de keuze van Kebla om [geïntimeerden] te schorsen voor haar rekening komt en dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat [geïntimeerden] voorafgaand aan de schorsing in strijd hebben gehandeld met de in artikel 6 en 7 van de arbeidsovereenkomst. De gevolgen van de keuze van Kebla om [geïntimeerden] te schorsen, komen dan ook voor haar eigen rekening. Dat betekent dat Kebla de extra loonkosten die zij heeft moeten maken niet op [geïntimeerden] kan afwentelen. Indien zij door de schorsing schade heeft geleden, dient zij die zelf te dragen. Het beroep van Kebla op verrekening gaat alleen om die reden al niet op.
4.17
De conclusie is dat de loonvorderingen van [geïntimeerden] toewijsbaar zijn [6] .
Moet het relatiebeding van [geïntimeerden] geschorst worden?4.18 [geïntimeerden] hebben gevorderd dat het relatiebeding uit hun arbeidsovereenkomst wordt geschorst. Dat beding komt erop neer dat zij gedurende twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst geen relaties van Kebla mogen benaderen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn ze dus, uitgaande van de rechtsgeldigheid van het beding, tot 1 juni 2023 aan dit beding gebonden.
4.19
Een vordering tot schorsing van een relatiebeding als ordemaatregel, zoals [geïntimeerden] vorderen, is in kort geding wel mogelijk. Voor de toewijzing daarvan gaat het er dan om of voorshands voldoende aannemelijk is dat het relatiebeding in een bodemprocedure geheel of gedeeltelijk zal worden vernietigd.
4.2
Op grond van artikel 7:653 lid 3 BW kan de rechter een beding waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn (a) geheel vernietigen als het beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen of (b) geheel of gedeeltelijk vernietigen indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dit beding onbillijk wordt benadeeld. In het kader van deze belangenafweging kan aan de zijde van de werkgever onder meer van belang zijn de vrees voor benadeling doordat de werknemer kennis draagt van bedrijfsgeheimen en persoonlijk contact heeft gehad met klanten of andere relaties van de werkgever, de duur van het dienstverband, de omstandigheid dat het dienstverband op initiatief van de werknemer is geëindigd en de omstandigheid dat de werkgever in belangrijke mate heeft geïnvesteerd in de opleiding en deskundigheid van de werknemer. Aan de zijde van de werknemer kan onder meer de mogelijkheid van een positieverbetering een rol spelen, alsook het risico dat hij loopt bij onverkorte toepassing van het beding ernstig nadeel te ondervinden bij het vinden van een passende werkkring, het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze en de duur van de arbeidsovereenkomst.
4.21
In dit geval hebben [geïntimeerden] bij Kebla gewerkt als [functie2] . Het ligt gelet op de aard van die functie niet voor de hand dat zij bij hun werkzaamheden contact hadden met relaties van Kebla. Kebla lijkt dat ook wel te erkennen, waar zij in haar memorie van antwoord aangeeft dat [geïntimeerden] ‘niet het eerste contact’ hadden met de relaties voor wie zij bladen produceerden. Wat zij onder het ‘eerste contact’ verstaat, maakt zij niet duidelijk en mede daardoor maakt zij niet concreet dat [geïntimeerden] wel contact hadden met haar relaties, en zo ja, wat dat (‘niet eerste’) contact dan ook inhield. Kebla heeft dan ook niet onderbouwd dat [geïntimeerden] al bij de uitoefening van hun werkzaamheden contact onderhielden met haar relaties. Daarmee heeft zij ook niet onderbouwd dat [geïntimeerden] op dat contact kunnen voortbouwen door na de beëindiging van het dienstverband met Kebla maar nu vanuit de onderneming van [geïntimeerde3] het contact met de relaties van Kebla weer op te pakken; waar geen contact was, valt dat ook niet op te pakken. Kebla heeft dan ook niet duidelijk kunnen maken welk belang zij er bij heeft dat [geïntimeerden] zich onthouden van contacten met haar relaties, kortom welk belang zij heeft bij het relatiebeding. [geïntimeerden] kunnen het bedrijfsdebiet van Kebla, dat samenhangt met het persoonlijk contact met de relatie, en dat bij uitstek beschermd wordt door een relatiebeding, niet bedreigen en dat indien dat persoonlijk contact er niet is geweest het bedrijfsdebiet van Kebla toch beschermd wordt door het relatiebeding, heeft Kebla vooralsnog niet duidelijk kunnen makenIndien [geïntimeerden] uit hoofde van hun functie al over informatie beschikten over de aantallen die de relaties van Kebla afnamen en hun productievoorkeuren, zoals Kebla stelt, valt niet in te zien dat met deze informatie een zwaarwegend bedrijfsbelang is gemoeid en al helemaal niet op welke wijze een relatiebeding dat belang zou beschermen. Het is het hof niet duidelijk welke voordelen deze informatie [geïntimeerden] zou geven indien zij de relaties van Kebla zouden willen benaderen. Bovendien is deze informatie inmiddels meer dan anderhalf jaar oud. [geïntimeerden] werken immers al sinds februari 2021 niet meer voor Kebla, zodat indien toch sprake was van een zwaarwegend bedrijfsbelang van Kebla dat belang nu niet meer opweegt tegen de belangen van [geïntimeerden]
4.22
Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht het hof het voorshands voldoende aannemelijk dat een bodemrechter het relatiebeding geheel of (in elk geval vanaf
1 september 2022) gedeeltelijk zal vernietigen. Het hof zal het beding om die reden schorsen. De daartoe strekkende vordering van [geïntimeerden] is toewijsbaar [7] .
Moeten het concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding van [geïntimeerden] uitgebreid worden?4.23 Kebla heeft gevorderd dat de duur van het relatiebeding en het concurrentiebeding van [geïntimeerden] wordt verlengd met respectievelijk een en twee jaar nadat het beding is afgelopen. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Kebla wil dat het hof deze vordering alsnog toewijst.
4.24
Uit wat het hof heeft overwogen over de schorsing van het relatiebeding volgt dat een verlenging van dat beding al helemaal niet aan de orde is. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4.25
Voor de vordering tot verlenging van het concurrentiebeding geldt het volgende. De werkgever mag een concurrentiebeding bedingen om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Maar het concurrentiebeding mag niet dienen om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever meeneemt, is inherent aan zijn vertrek. Daaraan is ook inherent dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van die werknemer. Het concurrentiebeding is niet bedoeld om daartegen bescherming te bieden, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever.
4.26
[geïntimeerden] waren - het is al vermeld - bij Kebla in dienst als [functie2] bij Kebla. Het ligt niet voor de hand dat zij in die functie toegang hadden tot de bedrijfsgeheimen van Kebla. Kebla heeft er, naar het hof aanneemt weloverwogen, voor gekozen een concurrentiebeding voor de duur van drie maanden na het einde van het dienstverband in de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerden] op te nemen. Zij ging er kennelijk vanuit dat die - betrekkelijk korte - periode voldoende was om haar bedrijfsdebiet te beschermen. In het licht daarvan heeft Kebla niet aannemelijk gemaakt dat het concurrentiebeding haar onvoldoende bescherming biedt en al helemaal niet dat zij nu, anderhalf jaar nadat [geïntimeerden] bij haar vertrokken, nog steeds behoefte heeft aan aanvullende bescherming van haar bedrijfsdebiet. Dat [geïntimeerden] op de hoogte waren van de door haar gebruikte verstevigingsmethode die zij in haar productieproces gebruikt, is daartoe onvoldoende. De wetenschap van [geïntimeerden] over die methode valt onder de door hen opgedane kennis en ervaring die zij in de uitoefening van hun functie hebben opgedaan en dat zij die kennis en ervaring meenemen bij hun vertrek is als hiervoor overwogen inherent aan hun vertrek. Het concurrentiebeding is, zoals aangegeven, niet bedoeld om daartegen bescherming te bieden.
4.27
Indien Kebla een concurrentiebeding zou hebben bedongen waarvan de duur nu nog niet verstreken was, zou gezien het voorgaande voldoende aannemelijk zijn geweest dat de bodemrechter een dergelijk beding geheel of gedeeltelijk vernietigd zou hebben. Gelet daarop ziet het hof geen reden om nu de looptijd van het concurrentiebeding (al lang) verstreken is, deze looptijd te verlengen. Ook deze vordering van Kebla is dus niet toewijsbaar.
4.28
Kebla heeft niet alleen verlenging van het concurrentie- en relatiebeding gevorderd, zij heeft ook gevorderd dat een dwangsom wordt verbonden aan niet-nakoming van deze bedingen. Deze vordering is, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet toewijsbaar voor het concurrentie- en relatiebeding. Het hof zal het relatiebeding schorsen, het concurrentiebeding heeft geen werking meer omdat de looptijd ervan is verstreken en het hof de looptijd niet zal verlengen, zodat het verbinden van een dwangsom aan deze bedingen geen redelijk doel dient.
4.29
Op schending van het geheimhoudingsbeding is een contractuele boete van
€ 10.000,- gesteld. Het hof volgt Kebla dan ook niet in het betoog dat het beding geen financiële prikkel voor [geïntimeerden] bevat om zich aan het beding te houden. Welk ander belang Kebla heeft bij het verbinden van een dwangsom aan het geheimhoudingsbeding, heeft Kebla niet duidelijk gemaakt, zodat haar vordering onvoldoende onderbouwd is en alleen om die reden al niet toewijsbaar is. Het hof merkt, gezien het voorgaande ten overvloede, op dat Kebla onvoldoende onderbouwd heeft dat, en zo ja wanneer en op welke wijze, [geïntimeerden] het geheimhoudingsbeding al hebben geschonden of dat de gerechtvaardigde vrees bestaat dat zij dit zullen gaan doen, zodat de noodzaak van een dwangsomveroordeling ook wat dat betreft onvoldoende onderbouwd is.
4.3
Kebla vordert, ten slotte, dat het [geïntimeerden] verboden wordt werknemers van Kebla te werven voor de onderneming van [geïntimeerde3] . Dat [geïntimeerden] al werknemers van Kebla geworven hebben voor of benaderd hebben om over te stappen naar hun nieuwe werkgever heeft Kebla niet gesteld en al helemaal niet onderbouwd. Dat de gegronde vrees bestaat dat zij dat alsnog zullen doen, heeft zij ook niet gesteld. De vordering is dan ook onvoldoende onderbouwd en alleen om die reden al niet toewijsbaar. Het hof kan dan ook onbesproken laten of het [geïntimeerden] inderdaad niet vrijstaat, zoals Kebla lijkt te veronderstellen, om hun ex-collega’s te benaderen om eventueel bij hun nieuwe werkgever in dienst te treden.
4.31
De kantonrechter heeft de vorderingen van Kebla tegen [geïntimeerden] terecht afgewezen [8] .
Bleef [geïntimeerde3] na de vaststellingsovereenkomst gebonden aan het relatiebeding?4.32 In artikel 15 van de hiervoor onder 3.7 aangehaalde vaststellingsovereenkomst tussen [geïntimeerde3] en Kebla is bepaald dat partijen elkaar finale kwijting verlenen betreffende de alle aanspraken uit de arbeidsovereenkomst ‘met uitzondering van hetgeen in de Overeenkomst is bepaald’. Met ‘de Overeenkomst’ is de vaststellingsovereenkomst bedoeld. In artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat het concurrentiebeding als verwoord in artikel 6 en het geheimhoudingsbeding als verwoord in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst onverkort van kracht blijven. Op basis daarvan stelt [geïntimeerde3] dat het relatiebeding van artikel 7 lid 3 van de arbeidsovereenkomst dus niet meer van kracht is tussen partijen. Dat relatiebeding wordt immers niet genoemd in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst en is om die reden niet uitgezonderd van de reikwijdte van de finale kwijting. De voorzieningenrechter is hem in dit betoog gevolgd.
4.33
Indien in een eventuele bodemprocedure de vraag aan de orde komt of het relatiebeding inderdaad met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst vervallen is, doordat Kebla [geïntimeerde3] aanspreekt op nakoming van dit beding en [geïntimeerde3] zich verweert met een beroep op de vaststellingsovereenkomst is dat verweer een bevrijdend verweer. [geïntimeerde3] dient dan te stellen en eventueel te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat hij vanaf het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet langer gebonden was aan het relatiebeding. Hij zal zich dan op de letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst beroepen, die inderdaad steun biedt voor zijn opvatting. Daar staat tegenover dat het niet voor de hand ligt dat Kebla, dat uitdrukkelijk geen afstand heeft gedaan van het concurrentie- en het geheimhoudingsbeding, haar rechten uit het relatiebeding (wel) zou hebben prijsgegeven.
4.34
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet uitsluitend worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben vaak van groot belang, maar daarnaast komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van het schriftelijk contract, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan.
4.35
In een eventuele bodemprocedure zal dan ook onderzoek gedaan moeten worden naar de achtergronden van de artikelen 6 en 15 van de vaststellingsovereenkomst om te kunnen vaststellen of partijen inderdaad zijn overeengekomen dat [geïntimeerde3] werd ontslagen uit het relatiebeding. In dit kort geding heeft [geïntimeerde3] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat partijen dit inderdaad zijn overeengekomen, zodat het hof er vooralsnog vanuit gaat dat het oorspronkelijke relatiebeding zijn werking heeft behouden. Dat betekent dat het hof er vooralsnog vanuit gaat dat [geïntimeerde3] tot 1 september 2021 (twee jaar na de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst) gebonden was aan het relatiebeding [9] .
Is (nog) sprake van onrechtmatige concurrentie door [geïntimeerde3] ?4.36 [geïntimeerde3] is op dit moment niet meer gebonden aan het relatiebeding en evenmin aan het concurrentiebeding. Die bedingen kunnen de vorderingen van Kebla om hem te verbieden de ‘top 50 relaties’ van Kebla te benaderen (vordering B) en om een concurrerende onderneming te voeren (vordering C) dan ook niet dragen. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan dat [geïntimeerde3] door een dergelijke onderneming te starten en (in het kader daarvan) relaties van Kebla te benaderen en/of werknemers van Kebla te werven (waar vordering D op ziet) onrechtmatig handelt jegens Kebla.
4.37
Het hof stelt vast dat Kebla haar vordering niet baseert op feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde3] haar notoir onrechtmatig beconcurreert, dat wil zeggen concurrentie aandoet die te allen tijde, los van de specifieke omstandigheden, onrechtmatig is, zoals bijvoorbeeld het geval is bij omkoping, sabotage of spionage. Buiten de situatie van notoir onrechtmatige concurrentie staat het een gewezen werknemer in beginsel vrij om indien hij niet gebonden is aan een concurrentie- of relatiebeding zijn ex-werkgever concurrentie aan te doen [10] . Dat is zeker het geval na het verstrijken van de duur van het concurrentie- of relatiebeding. Van onrechtmatige concurrentie is in die gevallen pas sprake indien de voormalige werknemer het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever (I) stelselmatig en substantieel afbreekt (II) en daarbij gebruik maakt van vertrouwelijke kennis of gegevens die hij bij zijn voormalige werkgever heeft verkregen (III).
4.38
Kebla heeft onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat aan deze vereisten is voldaan. Zij heeft allereerst niet duidelijk gemaakt op welke schaal zij schade/nadeel ondervindt van de concurrentie door [geïntimeerde3] . Onduidelijk is of Kebla klanten heeft verloren aan [geïntimeerde3] en, zo ja, hoeveel klanten en welk percentage van de omzet van Kebla daarmee is gemoeid. Kebla heeft volstaan met het noemen van enkele relaties die door [geïntimeerde3] zouden zijn benaderd, maar dat ook andere relaties zijn benaderd, heeft zij niet gesteld. Onduidelijk is ook of andere werknemers van Kebla dan [geïntimeerden] - directe familieleden van [geïntimeerde3] - zijn overgestapt naar het bedrijf van [geïntimeerde3] , en zo ja, om hoeveel werknemers het gaat en welk aandeel van het personeelsbestand van Kebla daarmee is gemoeid. Uit de stellingen van Kebla volgt dan ook niet dat Kebla meer dan incidenteel hinder ondervindt van concurrentie door [geïntimeerde3] . Dat [geïntimeerde3] haar bedrijfsdebiet
substantieelafbreekt, heeft Kebla daarom niet onderbouwd en dat [geïntimeerde3] dat
stelselmatigdoet evenmin. Het enkele feit dat [geïntimeerde3] bij Kebla een verstevigingsmethode voor werkbladen heeft kunnen ontwikkelen, betekent nog niet dat hij het bedrijfsdebiet van Kebla afbreekt. Kebla kan die methode, indien zij wenst, immers blijven gebruiken en het staat [geïntimeerde3] in beginsel vrij om gebruik te maken van de kennis en vaardigheden die hij als werknemer van Kebla heeft opgedaan. Aan het verrichten van werkzaamheden door een werknemer is immers inherent dat een werknemer, als hij goed functioneert, kennis en vaardigheden opdoet. Die kunnen niet ‘gedeleted’ worden wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt, zodat het voor de hand ligt dat de werknemer de opgedane kennis en ervaring ‘meeneemt’ naar een eventuele volgende functie. Overigens heeft Kebla als het om de verstevigingsmethode gaat in het licht van het verweer van [geïntimeerde3] op dit punt niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde3] deze methode in zijn huidige onderneming ook gebruikt.
4.39
De door Kebla genoemde feiten en omstandigheden - die erop neerkomen dat [geïntimeerde3] als [functie1] haar gezicht was, veel klanten en leveranciers persoonlijk kende, dat zij hem fors heeft betaald voor zijn aandelen, waarbij de prijs mede was gebaseerd op de goodwill van de onderneming en dat zij er daarbij vanuit ging en mocht gaan dat [geïntimeerde3] daadwerkelijk met pensioen zou gaan en niet een nieuwe onderneming zou beginnen - kunnen ieder voor zich noch in onderlinge samenhang de conclusie dragen dat [geïntimeerde3] haar onrechtmatige concurrentie aandoet. Indien Kebla zich bij de aandelentransactie met [geïntimeerde3] op het verkeerde been gezet voelt, heeft dat mogelijk consequenties voor die overeenkomst, maar valt niet in te zien dat de concurrentie die [geïntimeerde3] haar aandoet daardoor onrechtmatig wordt.
4.4
De conclusie is dat onvoldoende aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [geïntimeerde3] Kebla onrechtmatig beconcurreert. De vorderingen B tot en met D, die ertoe strekken dat [geïntimeerde3] verboden wordt om activiteiten te ondernemen ter uitvoering van die onrechtmatige concurrentie zijn om die reden niet toewijsbaar [11] .
Conclusies4.41 Het hof zal het vonnis in de zaak met nummer 200.296.226/01, in de procedure tussen Kebla en [geïntimeerde3] bekrachtigen. Het vonnis in de zaak met nummer 200.296.214/01, in de procedure tussen Kebla en [geïntimeerden] , zal voor zover het de reconventie betreft ook worden bekrachtigen. Voor wat betreft de conventie zal het worden vernietigd voor zover het de afwijzing van de vordering tot schorsing van het relatiebeding betreft. Het hof zal die vordering alsnog toewijzen.
4.42
Bij deze stand van zaken is Kebla in beide zaken volledig in het ongelijk gesteld. Het hof zal haar in de proceskosten veroordelen. Het ziet geen reden om, zoals [geïntimeerden] bepleiten, Kebla te veroordelen in de volledige proceskosten. Dat betekent dat de proceskosten in beide zaken zullen worden begroot volgens het liquidatietarief. In de zaak met nummer 200.296.214/01 leidt dat tot een salaris van 2 punten [12] tegen tarief II in het principaal appel en tot een salaris van 0,5 punt tegen tarief II voor het incidenteel appel, in totaal dus 2,5 punten.
In de zaak met nummer 200.296.226/01 wordt het salaris berekend op basis van 1 punt [13] tegen tarief V).
5. De beslissing
Het hof:
in de zaak met nummer 200.296.214/01:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 17 mei 2021 voor zover in reconventie gewezen en voor zover in conventie gewezen, met uitzondering van de afwijzing van de vordering tot schorsing van het relatiebeding,
doet in zoverre opnieuw recht door te bepalen dat het relatiebeding uit de arbeidsoverkomst tussen Kebla en [geïntimeerden] met ingang van de datum van dit arrest wordt geschorst;
veroordeelt Kebla in de kosten van de procedure bij het hof en bepaalt deze kosten op € 338,- aan verschotten en op € 2.785,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met nummer 200.296.226/01:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Groningen van 17 mei 2021;
veroordeelt Kebla in de kosten van de procedure bij het hof en bepaalt deze kosten op € 338,- aan verschotten en op € 3.278,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, D.H. de Witte en R.S. de Vries en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 september 2022, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Grief IV van Kebla in de zaak met nummer 200.296.214/01 faalt.
2.Grief II van Kebla in de zaak met nummer 200.296.226/01 faalt.
3.Grief I van Kebla in de zaak met nummer 200.296.226/01 faalt in zoverre.
4.Grief I van Kebla in de zaak met nummer 200.296.214/01 faalt.
5.HR 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3057.
6.Grief II van Kebla in de zaak met nummer 200.296.214/01 faalt.
7.De grief van [geïntimeerden] in het incidenteel appel in de zaak met nummer 200.296.214/01 slaagt.
8.Grief III van Kebla in de zaak met nummer 200.296.214/01 faalt.
9.Grief I van Kebla in de zaak met nummer 200.296.226/01 slaagt.
10.Vgl. Hoge Raad 9 december 1955, NJ 1956/157(Boogaard/Vesta)
11.De grieven II tot en met IV van Kebla in de zaak met nummer 200.296.226/01 falen.
12.1 punt voor het incident en 1 punt voor de hoofdzaak, omdat partijen niet zijn verschenen wordt voor de comparitie geen punt berekend
13.1 punt voor de hoofdzaak en geen punt voor het (dubbele) incident, omdat de incidenrtele vordering tot voeging is toegewezen, maar die tot schorsing niet.