Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoekschriftprocedure. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding vanwege slecht bewind, ingediend door Stichting [verzoekster] (voorheen Stichting [naam1] en Stichting [naam2]) en [verzoekster] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats1] respectievelijk [vestigingsplaats2]. De verzoekster is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, die op 12 oktober 2020 was uitgesproken. De advocaat van verzoekster was voorheen mr. D. van der Wijk en thans mr. H.C. Bijleveld. De verweerster in deze zaak is [verweerster] B.V., die optreedt als bewindvoerder van [naam3], gevestigd te [vestigingsplaats3], met mr. E.P. Groot als advocaat.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft verzoekster op 10 juni 2022 laten weten het hoger beroep in te trekken. Het hof heeft hieruit opgemaakt dat verzoekster de gronden van het hoger beroep niet handhaaft, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van verzoekster in haar verzoeken in hoger beroep. Verweerster heeft verzocht om een proceskostenveroordeling, waarop verzoekster heeft geantwoord dat er geen plaats is voor een kostenveroordeling, omdat zij in zeven soortgelijke zaken al in de kosten is veroordeeld.
Het hof heeft echter geoordeeld dat verzoekster als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in eerste aanleg zijn nihil, maar voor het hoger beroep is een bedrag van € 393,50 vastgesteld voor het salaris van de advocaat van verweerster, overeenkomstig het liquidatietarief. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.