ECLI:NL:GHARL:2022:769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.297.209/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning in kort geding wegens overlast door huurster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontruiming van een huurwoning. De appellante, een huurster, had een woning gehuurd van Stichting Elkien, maar veroorzaakte overlast voor haar buren, met name voor een medehuurster. De huurovereenkomst was aangegaan voor een bepaalde tijd, maar na herhaaldelijke klachten over agressief gedrag en intimidatie van de huurster, heeft Elkien besloten tot ontruiming. De kantonrechter had eerder in kort geding op 7 juli 2021 de huurster veroordeeld tot ontruiming van de woning. In hoger beroep heeft de huurster de beslissing van de kantonrechter bestreden, maar het hof oordeelde dat de belangen van de verhuurder en de medehuurster zwaarder wegen dan die van de huurster. Het hof concludeerde dat de huurster zich niet als een goed huurder heeft gedragen en dat er geen verbetering in haar gedrag te verwachten viel. De ontruiming werd gerechtvaardigd geacht, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. De huurster werd ook veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.297.209/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9213311)
arrest in kort geding van 1 februari 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.S. Bauer,
tegen
Stichting Elkien,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiseres,
hierna:
Elkien,
advocaat: mr. J.M.C. Kemper.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het procesverloop wordt verwezen naar het tussenarrest van 27 juli 2021.
1.2
In het tussenarrest heeft het hof het door [appellante] opgeworpen incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad-verklaring van het vonnis van 7 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, (hierna: de kantonrechter) afgewezen en de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden.
1.3
Het verdere verloop na dit arrest blijkt uit:
- de memorie van antwoord, met producties 6 tot en met 10,
- de op 7 december 2021 van [appellante] nader ontvangen producties 1 tot en met 5,
- het proces-verbaal van de op 14 december 2021 gehouden mondelinge behandeling.
1.4
Vervolgens hebben partijen arrest verzocht en heeft het hof arrest bepaald op de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde processtukken, aangevuld met de nadere producties van [appellante] en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
2.1
Sinds 1 augustus 2017 huurt [appellante] van Elkien de woning aan de [adres] in [plaats] . Dit betreft een woning op de tweede verdieping van een galerijflat met vier bouwlagen. Op de huurovereenkomst zijn de door Elkien gebruikte Algemene Huurvoorwaarden van toepassing verklaard.
2.2
De huurovereenkomst is aangegaan voor de bepaalde duur van één jaar, onder bepaling dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd zal worden voortgezet als [appellante] zich laat bijstaan op het gebied van financiën en wonen. Vóór 1 augustus 2017 heeft [appellante] enige tijd geen eigen zelfstandige woonruimte gehad.
2.3
In 2019 zijn in de galerijflat verbeteringswerkzaamheden in opdracht van Elkien uitgevoerd door aannemer Jorritsma Bouw. [appellante] was niet tevreden over de uitvoering van de werkzaamheden in haar woning en heeft daarom een aantal malen contact gehad met medewerkers van Jorritsma Bouw. Elkien heeft [appellante] in een brief van 29 oktober 2019 ("gedragsaanwijzing tijdens woningverbetering") meegedeeld dat het onacceptabel is dat [appellante] de medewerkers van Jorritsma Bouw uitscheldt of onheus bejegent.
2.4
In een telefonisch bericht van 14 november 2019 heeft mw. [naam1] , [functie1] bij Jorritsma Bouw, aan [appellante] meegedeeld dat zij niet meer accepteert hoe [appellante] naar haar reageert, dat zij niet meer met haar in gesprek gaat en dat zij haar telefoonnummer zal blokkeren.
2.5
In een brief van 3 maart 2020 heeft Elkien [appellante] verboden om nog contact op te nemen met medewerkers van Jorritsma Bouw, omdat zij die opnieuw agressief had benaderd en bedreigd.
2.6
Op 3 juni 2020 heeft [appellante] een mail gestuurd naar mw. [naam1] die luidt:
Je hoeft mij niet te groeten toen je weer hier in de portiek en voor de deur rond ging. Jij die mij voor leugenaar hebt uitgemaakt.
Jij, [naam2] en [naam3] zijn voor mij dood. En ik praat niet met "mensen" uit het dodenrijk.
Het is maar dat je het weet. Ga maar in die keet bij [naam3] zitten, dan houdt je tenminste je mond. Laffe “mensen” bij laffe “mensen”.
En ik wens je toe wat jij mij ook toewenst.
2.7
In de zomer van 2020 is in de woning onder die van [appellante] , op nummer [nummer1] , [naam4] (hierna: [naam4] ) komen wonen. Vanaf september 2020 ontvangt Elkien meldingen van [naam4] over intimiderend en agressief gedrag van [appellante] , schelden en tieren, geluids-overlast, ongevraagd foto's en filmopnames maken voor het raam van [naam4] , belagen en intimideren van visite van [naam4] en roddelen tegen andere buren over [naam4] .
2.8
Op haar beurt heeft [appellante] diverse malen bij Elkien geklaagd over [naam4] . Het gaat daarbij om onder meer blaffen van de hond van [naam4] , stankoverlast van de sigaretten, de kat van [naam4] , het ‘verkeerd’ plaatsen van vuilcontainers, het ongevraagd maken van filmopnames door [naam4] en het parkeren van een motor in het trappenhuis. Daarnaast heeft [appellante] zich per e-mail en telefonisch bij Elkien beklaagd over gebreken in haar woning.
2.9
In een brief van 9 november 2020 heeft Elkien [appellante] een officiële waarschuwing gegeven omdat zij zich (verbaal) agressief uitte in de richting van medewerkers van Elkien. Ook heeft Elkien daarbij een contactverbod opgelegd, dat inhoudt dat [appellante] de medewerkers van Elkien niet meer lastig mag vallen met e-mails en telefoontjes.
2.1
Naar aanleiding van overlastmeldingen door [naam4] heeft de heer [naam5] , die werkzaam is als [functie2] bij Elkien, [appellante] thuis bezocht op
19 november 2020. Na dit bezoek heeft [naam5] op 23 november 2020 een brief gestuurd aan [appellante] waarin haar dringend wordt verzocht te stoppen met het veroorzaken van overlast aan haar buren en aan de medewerkers van Elkien. In de brief is verder vermeld dat [appellante] zich tijdens het huisbezoek in de richting van [naam5] en zijn collega intimiderend heeft gedragen door gebaren te maken vanaf het balkon en door te schreeuwen en te schelden.
2.11
In een aangetekende brief van 16 december 2020 heeft Elkien [appellante] gesommeerd om direct te stoppen met haar overlast-gevend gedrag richting [naam4] . In januari/februari 2021 is de wijkagent bij [appellante] op bezoek geweest, samen met een medewerker van de GGZ. Ook de gemeente Súdwest-Fryslân is op de hoogte van de situatie rond [naam4] en [appellante] .
2.12
In een brief van 12 januari 2021 (en later nogmaals op 16 maart 2021) heeft [naam4] aan Elkien geschreven dat zij zich niet veilig voelt in haar woning en dat zij in aanmerking wenst te komen voor een andere woning. Intussen blijft zij meldingen doen over (het gedrag van) [appellante] . Daarbij zijn ook klachten van geluidsoverlast. Een medebewoner uit de galerijflat heeft eveneens een overlastmelding gedaan.
2.13
In een mail van 15 april 2021 heeft mw. [naam6] , [functie3] bij de gemeente, aan Elkien geschreven dat ook vanuit de gemeente meerdere pogingen zijn ondernomen om de overlast te verminderen en [appellante] aan te spreken op haar gedrag en manier van bejegenen, dat er meermalen overleg is geweest met ketenpartners vanuit zorg en veiligheid, dat er meerdere gesprekken vanuit diverse disciplines met [appellante] zijn geweest om gepaste zorg in te zetten en het gedrag te kaderen en dat dit alles helaas niet heeft geresulteerd in enige verandering in het gedrag van [appellante] .
2.14
In een mail van 15 juli 2021 heeft [naam4] aan Elkien gemeld dat [appellante] doorgaat met het haar intimiderend bejegenen door bij thuiskomst voor haar te gaan staan en aan te blijven kijken, dat [appellante] door blijft gaan met het bonken op de vloer in de vroege ochtend en late avond, dat zij een paar dagen geleden bij haar post een envelop aantrof met ‘kattenstront’ en dat [appellante] haar daarover toeriep dat het lekker ruikt en dat zij, [appellante] , altijd in haar stank zat.
2.15
Op 3 augustus 2021 heeft Elkien op basis van het hierna weer te geven vonnis van de kantonrechter van 7 juli 2021 [appellante] uit de woning doen ontruimen.
2.16
In mailberichten van 3 en 4 augustus 2021 aan mw. [naam6] van de gemeente heeft [appellante] beledigende teksten geschreven over haar, [naam5] van Elkien en [naam4] . In een mail van 6 augustus 2021 heeft [appellante] ook aan [naam5] een beledigende tekst geschreven.
3.
Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
3.1
Elkien heeft - samengevat - op 9 juni 2021 in kort geding gevorderd de veroordeling van [appellante] tot ontruiming van de woning, onder verbeurte van een dwangsom als zij dat nalaat, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis in kort geding van 7 juli 2021 [appellante] veroordeeld de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen, op verbeurte van een dwangsom van € 300,- per dag als zij dat nalaat, met een maximum van € 6.000,-. [appellante] is verder veroordeeld in de proceskosten, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen.
3.3
De kantonrechter heeft daartoe - samengevat - het volgende overwogen.
Een vordering tot ontruiming van woonruimte in kort geding is alleen in een uitzonderlijke situatie toewijsbaar. Voor de klachten over de houding en het gedrag van [appellante] tegenover [naam4] heeft de kantonrechter geen reden om daaraan te twijfelen. Ook ten aanzien van de medewerkers van Jorritsma Bouw is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat [appellante] meermalen de grens is overgegaan door hen agressief en niet fatsoenlijk te benaderen. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat [appellante] het te bont heeft gemaakt in de hoeveelheid en de toon waarop zij medewerkers van Elkien heeft bejegend. De frustratie bij [appellante] over de manier waarop Elkien en Jorritsma Bouw met haar klachten omgingen, is geen rechtvaardiging voor haar gedrag, te minder nu er geen reden is om aan te nemen dat Elkien niet serieus met de klachten van [appellante] is omgegaan. Voldoende aannemelijk is dat Elkien op verschillende manieren heeft geprobeerd om de problemen met [appellante] op te lossen en dat [appellante] daar niet voor openstaat. Overtuigend naar voren is gebracht dat voor [naam4] inmiddels een onleefbare situatie is ontstaan. Al met al duurt het vervelende gedrag van [appellante] al een hele tijd en richt zich op meerdere personen/instanties. Verbetering is niet te verwachten omdat waarschuwingen niet helpen. Van Elkien kan dan ook niet meer worden verwacht [appellante] nog langer het gebruik van haar woning te verschaffen. De belangen van Elkien en [naam4] wegen zwaarder dan die van [appellante] . Er kan dan ook met grote mate van waarschijnlijkheid vanuit worden gegaan dat in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming zal worden bevolen. Er is voldoende zwaarwegend belang om daarop vooruit te lopen en de ontruiming te bevelen.

4.De vordering in hoger beroep

[appellante] vordert in hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 7 juli 2021 en opnieuw rechtdoende de afwijzing alsnog van de vordering van Elkien, met veroordeling van Elkien in de kosten van beide instanties.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

Omvang van het hoger beroep
5.1
[appellante] heeft vijf grieven tegen het vonnis van 7 juli 2021 voorgesteld. De grieven hangen met elkaar samen en komen er op neer dat de kantonrechter de vordering tot ontruiming ten onrechte heeft toegewezen.
Spoedeisend belang
5.2
Deze zaak is een kort geding. Dat betekent dat eerst moet worden onderzocht of in hoger beroep (nog steeds) een spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de (oorspronkelijke) vordering in kort geding [1] . Hierbij kan gelet worden op nieuwe feiten, waaronder feiten die het gevolg zijn van de uitspraak van de kantonrechter [2] .
5.3
Het staat vast dat Elkien [appellante] inmiddels uit de woning heeft doen ontruimen. Met haar vordering in hoger beroep beoogt [appellante] de woning weer te gaan bewonen als de uitkomst van dit hoger beroep daartoe aanleiding geeft, terwijl Elkien de aan [appellante] verhuurde woning niet meer aan haar ter beschikking wil stellen. Elkien heeft in dat verband aangevoerd dat [appellante] haars inziens ook na het vonnis van 7 juli 2021 onverminderd met overlast-gevend gedrag is doorgegaan. Met een en ander is voldoende aannemelijk geworden dat Elkien (nog steeds) een spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening heeft. Grief 1, waarmee [appellante] het spoedeisend belang bestrijdt, faalt daarom.
Maatstaf ontbinding huurovereenkomst / ontruiming
5.4
In artikel 6:265 BW is neergelegd dat alleen een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de overeenkomst. Bij de beoordeling hiervan kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Dit artikel is ook van toepassing op huurovereenkomsten. Uit de structuur van dit artikel volgt dat het aan Elkien is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [appellante] en dat het aan [appellante] is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt [3] .
5.5
Als sprake is van een tekortkoming die naar verwachting in een bodemprocedure zal leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst, kan dat in kort geding grond zijn voor toewijzing van een vordering tot ontruiming. Daarvoor is vereist:
dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de overlast in een bodemprocedure zal leiden tot toewijzing van een vordering tot ontbinding;
dat van de verhuurder in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij de uitkomst van die bodemprocedure afwacht.
Daarbij geldt dat in kort geding een vordering tot ontruiming niet snel moet worden toegewezen, gelet op het ingrijpende karakter en veelal onomkeerbare gevolg van een dergelijke maatregel, die een inmenging vormt op het in artikel 8 EVRM vastgelegde recht van eenieder op respect voor zijn woning en zijn privé-, familie- en gezinsleven. Een ontruiming in kort geding, vooruitlopend op een definitief oordeel van de rechter in een (eventuele) bodemprocedure over de ontbinding, moet vanuit dat perspectief ook berusten op een belangenafweging en moet daarbij proportioneel te zijn [4] .
Overlast / tekortkoming
5.6
Voorop staat dat op [appellante] als huurster de uit artikel 7:213 BW neergelegde verplichting rust zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als goed huurder te gedragen. Deze wettelijke verplichting brengt onder meer met zich dat een huurder aan anderen geen overlast bezorgt. In de algemene huurvoorwaarden bij de huurovereenkomst tussen Elkien en [appellante] is dit laatste in artikel 9.3 daarvan ook expliciet als contractuele verplichting opgenomen. Ook ten opzichte van Elkien heeft [appellante] zich als een goed huurder te gedragen omdat in artikel 6:2 BW is bepaald dat contractspartijen verplicht zijn zich tegenover elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
5.7
Uit de door Elkien overgelegde mailberichten van diverse personen, waaronder [appellante] zelf, blijkt dat [appellante] zich met grote herhaling en op steeds indringende wijze beledigend en agressief uitspreekt. Die uitingen hebben vaak gemeen dat [appellante] de ander beschuldigt van discriminatie, liegen, onkunde, lafheid, pesten, en (ander) asociaal gedrag, waarbij [appellante] de ander niet zelden voor “dood” houdt. [appellante] heeft deze uitingen als zodanig niet betwist. Uit de verschillende verklaringen van onder meer medewerkers van Elkien, het door haar ingeschakelde bouwbedrijf Jorritsma Bouw en de gemeente blijkt dat de aangesproken en aangeschreven personen de uitingen van [appellante] als uiterst onacceptabel ervaren en niet meer met [appellante] willen communiceren. Of [appellante] de beschuldigingen nu wel of niet meende, is niet beslissend. De intentie van [appellante] is immers niet kenbaar, terwijl de door [appellante] gebruikte bewoordingen zonder meer beledigend en intimiderend zijn. Het beschuldigen en beledigen van de medewerkers van Elkien en door haar ingeschakelde personen en bedrijven is dan ook een schending van haar verplichting om zich als goed huurster te gedragen.
5.8
Verder blijkt dat medehuurster [naam4] het gedrag van [appellante] in haar richting als intimiderend ervaart en dat zich niet meer veilig voelt in en nabij haar woning. Om die reden heeft zij Elkien begin 2021 om een andere woning gevraagd. [appellante] heeft het aan haar verweten gedrag tegenover [naam4] wel op onderdelen maar niet in de kern weersproken. Volgens [appellante] misdraagt [naam4] zich ook tegenover haar, is haar gedrag daarom een logische reactie - zo begrijpt het hof [appellante] - en is daarom sprake van een burenruzie en niet meer dan dat. Hoe dan ook betekent wat [appellante] aanvoert dat [naam4] door [appellante] in haar huurgenot wordt aangetast.
5.9
Met een en ander is vooralsnog voldoende aannemelijk dat het gedrag van [appellante] tot overlast leidt en (ook daarnaast) veel verder gaat dan een sociale verhuurder als Elkien van een huurder hoeft te accepteren. Dat gedrag levert daarmee naar het voorlopig oordeel van het hof een tekortkoming van [appellante] op in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst die tot ontbinding van de huurovereenkomst kan leiden.
Ontruiming in kort geding gerechtvaardigd?
5.1
[appellante] voert aan - zo begrijpt het hof haar - dat de andere bewoners van het complex, zoals die ook schriftelijk hebben verklaard, geen overlast van haar ervaren en melden, zodat de klachten van [naam4] niet realistisch en overdreven zijn. Het gaat om wederzijdse wrijving tussen [naam4] en haar en die burenruzie moet op een andere manier worden opgelost dan met een ontruiming. Daarnaast heeft Elkien aan een en ander bijgedragen door terechte en herhaald gemelde problemen niet op te lossen. [appellante] kreeg geen gehoor, niet bij de aannemer en niet bij Elkien. Daarom is [appellante] in een bijtende toon gaan schrijven. Een en ander is oplosbaar en er is geen reden om aan te nemen dat de situatie na herstel niet zal verbeteren. Er is daarom geen reden voor ontruiming in kort geding. Hooguit had een maatregel van beperkte aard, zoals een contactverbod, kunnen worden toegepast, aldus [appellante] . Het hof verstaat dit betoog van [appellante] als een beroep op de tenzij-clausule en voorts dat de aan haar gemaakte verwijten een ontruiming in kort geding niet rechtvaardigen.
5.11
Het hof volgt [appellante] niet. Uit de geschetste voorgeschiedenis blijkt dat Elkien al ieder redelijk denkbaar middel heeft ingezet. Zo zijn één-op-één-gesprekken gevoerd met haar en zijn aan haar schriftelijke sommaties, waaronder een officiële waarschuwing, verzonden. Verder heeft Elkien al zowel een gedragsaanwijzing als een contactverbod aan [appellante] opgelegd. Daarnaast heeft Elkien hulp gezocht bij haar ketenpartners. Zo is van de zijde van de wijkagent, een GGZ-medewerker en de gemeente geprobeerd het gedrag van [appellante] aan te laten passen, dat alles kennelijk zonder succes. Ter zitting heeft [appellante] gesteld dat zij een en ander niet correct vindt omdat Elkien niet voldoende optreedt tegen [naam4] en daarnaast dat zij, [appellante] , geen behoefte heeft aan hulp omdat zij alles het liefst zelf regelt.
5.12
Het hof weegt verder mee dat na het vonnis van 7 juli 2021, waarin de ontruiming is uitgesproken, en zelfs na 3 augustus 2021, waarop de ontruiming heeft plaatsgevonden, [appellante] de aan haar verweten gedragingen heeft voortgezet. [appellante] heeft immers niet bestreden dat zij haar conflict met [naam4] heeft voortgezet. [appellante] bestrijdt wel een envelop met kattenstront in de brievenbus van [naam4] te hebben gedaan, maar heeft de andere gedragingen, die [naam4] op 15 juli 2021 bij Elkien heeft gemeld, niet bestreden. [appellante] heeft evenmin bestreden dat zij op 3 en 4 augustus 2021 aan mw. [naam6] de door haar als beledigend en intimiderend ervaren mailberichten heeft gezonden. In een en ander heeft [appellante] geen aanleiding gezien om haar gedrag aan te passen om een verlies van haar woonruimte te voorkomen. Ook tijdens de zitting in hoger beroep heeft [appellante] , daar uitdrukkelijk naar gevraagd, niet kunnen of willen zeggen dat zij zich geheel of gedeeltelijk anders had moeten gedragen of uiten.
5.13
Onder voormelde omstandigheden heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat een waarschuwing, bemiddeling, gedragsaanwijzing, contactverbod of welk ander middel dan een ontruiming ook, enig effect zou hebben waardoor een ontruiming niet nodig zou zijn. Het beroep van [appellante] op de tenzij-regel, als hiervoor in de laatste zin van overweging 5.4 bedoeld faalt daarom.
5.14
Gelet op een en ander kan met een redelijke mate van zekerheid worden aangenomen dat het door [appellante] vertoonde gedrag, de beschuldigingen daaronder begrepen, in een bodemprocedure zal leiden tot toewijzing van een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst.
Belangenafweging
5.15
[appellante] heeft verder betoogd dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen. Zowel het geschil met Elkien als de burenruzie met [naam4] moeten op een andere manier worden opgelost. Verder moet Elkien gehouden worden aan haar toezegging om bij ontruiming alternatieve huisvesting beschikbaar te hebben, wat nu niet het geval is omdat zij was aangewezen op noodopvang en nu tijdelijk een kamer bewoont.
5.16
Anders dan [appellante] meent, kan uit wat Elkien tijdens de zitting bij de kantonrechter heeft gezegd niet worden opgemaakt dat Elkien bij een ontruiming uit deze woning zorg zou dragen voor huisvesting in een vergelijkbare en gelijkwaardige woning. Elkien heeft ook gemotiveerd uiteengezet dat dit ook niet is bedoeld en ook niet kan zijn bedoeld omdat de bedoeling van de ontruiming onder meer is dat [appellante] geen huurster meer is en Elkien geen contact meer met haar hoeft te onderhouden. Die bedoeling ligt naar het oordeel van het hof bij een vordering als deze voor de hand. Daarmee is aannemelijk en voldoende, gelet op wat
van een sociale woningstichting als Elkien mag worden verwacht, dat Elkien de nodige contacten had gelegd voor hulpverlening aan [appellante] en deze beschikbaar had, voor het geval [appellante] daar voor open zou staan.
5.17
Verder geldt dat [appellante] weliswaar een groot belang heeft bij het behoud van haar huurwoning, maar in dit geval wegen de belangen van Elkiens medehuurster, zoals hiervoor aangegeven, om gevrijwaard te blijven van overlast, samen met het eigen belang van Elkien, zwaarder. Noch in de stellingen van [appellante] noch in de overgelegde stukken is immers een aanknopingspunt te vinden voor een aanname dat [appellante] werkelijk openstaat voor correctie op haar gedrag en haar uitingen door Elkien en of door anderen, zoals de gemeente en hulpverleners. In dat verband weegt mee dat [appellante] naar het oordeel van het hof geen inzicht heeft in de gevolgen van haar gedrag en haar uitingen, zodat er geen vooruitzicht is dat [appellante] daarmee uit eigener beweging zal ophouden. Elkien heeft er daarmee een groot belang bij dat deze situatie van overlast, wangedrag en (dreigende) escalatie op zo kort mogelijke termijn zou eindigen. In dit verband geldt dat [appellante] verder niets heeft aangevoerd waaruit volgt dat en waarom zij een bijzonder belang had - meer of anders dan het belang dat iedere huurder heeft om de door hem gehuurde woonruimte te kunnen blijven gebruiken - dat tot een ander resultaat van de belangenafweging zou moeten leiden.
5.18
Voormeld belang van Elkien, zo volgt uit het voorgaande, prevaleert naar het oordeel van het hof boven het belang van [appellante] om een beslissing in een bodemprocedure af te wachten.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Aan de vereisten voor ontruiming van een woning in kort geding is voldaan. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd. Elkien heeft [appellante] terecht ontruimd en hoeft aan [appellante] niet langer woonruimte te verschaffen.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
6.3
In het arrest van 27 juli 2021 is beslissing over de kosten van het door [appellante] opgeworpen incident aangehouden tot deze uitspraak. [appellante] zal ook met de kosten van het incident worden belast.
6.4
De kosten voor de procedure in hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen, aan de zijde van Elkien zullen worden vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en € 2.785,- voor salaris advocaat (2,5 punt × tarief II à € 1.114,-).
6.5
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 juli 2021;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Elkien vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 2.785,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verstrijken van bedoelde termijn tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, D.H. de Witte, en R.S. de Vries en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag
1 februari 2022.

Voetnoten

1.vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437,
2.zie HR 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0571,
3.zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
4.vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5669