ECLI:NL:GHARL:2022:7683

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.311.581
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens verzuim inschrijving hoger beroep in rechtsmiddelenregister

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, dat op 23 februari 2022 is uitgesproken. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij zijn hoger beroep had ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW. De man heeft hier echter geen gebruik van gemaakt, waardoor het recht op het nemen van een akte is vervallen. De vrouw heeft wel een antwoordakte ingediend. Het hof heeft vervolgens de stukken voor het wijzen van arrest ontvangen en heeft de zaak beoordeeld.

De man en de vrouw hebben een relatie gehad en zijn samen eigenaar van een woning. De vrouw wil de woning verkopen en heeft een procedure gestart bij de rechtbank. De man heeft verweer gevoerd en in reconventie een verklaring voor recht gevorderd over een lening van € 95.000,- van de moeder van de man. De rechtbank heeft de vrouw gemachtigd om de woning te verkopen, met bepaalde voorwaarden en dwangsommen voor de man.

Het hof oordeelt dat de man zijn hoger beroep niet binnen de vereiste termijn heeft ingeschreven, wat leidt tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid. Het hof stelt vast dat de bepalingen in het vonnis die in de plaats treden van de leveringsakte onlosmakelijk verbonden zijn met de veroordelingen van de man om medewerking te verlenen aan de verkoop. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de beslissingen die verband houden met de leveringsakte, maar is wel ontvankelijk voor andere beslissingen in het vonnis. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.311.581
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 517727
arrest van 6 september 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna de man te noemen
vertegenwoordigd door mr. D.I.A. Schröder
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna de vrouw te noemen
vertegenwoordigd door mr. T.C. Cooman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 23 februari 2022 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of de man zijn hoger beroep heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:301 lid 2 BW). De man heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Op de rol van 28 juni 2022 is genoteerd dat het recht op het nemen van een akte door de man is vervallen. De vrouw heeft op 12 juli 2022 een antwoordakte genomen.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. Mr. Schröder heeft bij het overleggen van de stukken in haar begeleidende brief van 25 juli 2022 verzocht om de man in de gelegenheid te stellen een memorie van grieven te nemen. Volgens mr. Schröder geldt een niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep als gevolg van het ontbreken van een inschrijving in het rechtsmiddelenregister niet voor het gehele hoger beroep. Het hof zal de brief van 25 juli 2022 voor zover deze ziet op de inschrijvingsverplichting in het rechtsmiddelenregister buiten beschouwing laten, nu het recht op het nemen van een akte op dit punt al vervallen was.

2.Het oordeel van het hof

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en zijn samen eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning). De man heeft de afgelopen jaren in de woning gewoond. De vrouw wil de woning verkopen en leveren aan een derde en de overwaarde verdelen. Om dat te bewerkstelligen is zij een procedure gestart bij de rechtbank. De man heeft verweer gevoerd en in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat tussen partijen en de moeder van de man een overeenkomst van geldlening bestaat, waarbij partijen een bedrag van € 95.000,- van de moeder van de man hebben geleend. Volgens de man hebben partijen dat bedrag gebruikt voor de aankoop van de woning.
2.2.
De rechtbank heeft het volgende beslist:
in conventie en reconventie
4.1.
verleent aan de vrouw een machtiging om het woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] te gelde te maken met inschakeling van een door de vrouw aan te wijzen makelaar (…) waarbij geldt dat de woning niet eerder geleverd mag worden dan
1 januari 2023, tenzij beide partijen uitdrukkelijk instemmen met een eerdere leveringsdatum;
4.2.
veroordeelt de man om op of na 1 augustus 2022 zijn medewerking te verlenen aan
alle met de aan de verkoop en levering van de woning samenhangende handelingen (…)op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag tot een maximum
van € 15.000,-;
4.3.
bepaalt dat, nadat het maximum aan dwangsommen is bereikt, de vrouw gemachtigd wordt om vorenstaande handelingen (al dan niet in samenspraak met de makelaar) te (doen) verrichten, e.e.a. op kosten van de man, waarbij op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dit vonnis in de plaats komt van de vereiste rechtshandeling tot het in de verkoop geven van de woning bij de makelaar en waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning vereiste notariële akte;
4.4.
veroordeelt de man om de woning te verlaten en te ontruimen ten minste twee weken voorafgaand aan de datum dat de woning aan een derde zal worden geleverd;
4.5.
bepaalt dat, nadat de notariële leveringsakte is verleden, uit de verkoopopbrengst eerst de verkoopkosten moeten worden voldaan en de hypothecaire geldlening moet worden afgelost, en dat van het restant vervolgens aan de man een bedrag van € 95.000,- moet worden uitbetaald, waarna het restant van de overwaarde bij helfte moet worden verdeeld tussen partijen;
4.6.
bepaalt dat de man vanaf het moment waarop de man het uitsluitend gebruik van de
woning geniet tot het moment van verkoop en levering van de woning alle met de woning
verbonden vaste lasten (…) dient te voldoen, zonder verrekening van deze lasten met de vrouw;
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.3.
Het hof stelt voorop dat de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van (een deel van) een akte die is bestemd tot levering van een registergoed, zoals een woning (artikel 3:301 lid 1 BW). Hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:301 lid 2 BW). Dit voorschrift strekt ertoe dat zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW is voldaan. Artikel 3:301 lid 2 BW heeft een beperkte strekking. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden. [1] Verder strekt een niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 3:301 lid 2 BW zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. [2]
2.4.
In dit geval heeft de man zijn hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen daarvan ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Dat betekent dat de man in een deel van zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In de beslissing in het vonnis onder 4.3 is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning vereiste notariële akte. Dat betreft een situatie als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 BW, waarop het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW van toepassing is. Het vonnis kan namelijk in dit geval een door de man en de vrouw als verkopers samen met de koper/verkrijger van de woning op te maken leveringsakte van een registergoed vervangen.
2.5.
Het hof is van oordeel dat het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de leveringsakte onlosmakelijk is verbonden met de veroordeling van de man om zijn medewerking te verlenen aan alle handelingen ten aanzien van de verkoop en levering van de woning, inclusief de beslissing over de dwangsommen (zie de beslissing onder 4.2). Ook de bepaling dat (nadat het maximum aan dwangsommen is bereikt) de vrouw gemachtigd wordt om deze handelingen ten behoeve van de verkoop te verrichten, waarbij het vonnis in de plaats komt van de vereiste rechtshandeling van de man tot het in de verkoop geven van de woning bij de makelaar is daar onderdeel van (zie de beslissing onder 4.3). De (ver)koop is immers de titel van de overdracht die door de levering wordt bewerkstelligd. Verder is de veroordeling van de man om de woning voorafgaand aan de levering te verlaten en te ontruimen (zie de beslissing onder 4.4) onlosmakelijk verbonden met het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de leveringsakte, voor zover deze veroordeling is verbonden aan de veroordelingen onder 4.2 en 4.3 van de beslissing.
2.6.
Het hof is van oordeel dat de in 4.3 van de beslissing vermelde zogeheten reële executie alleen ziet op deze bepalingen. De rechtbank heeft de vrouw ook gemachtigd om de woning te gelde te maken op grond van artikel 3:174 BW in samenhang met artikel 3:178 BW (zie de beslissing onder 4.1). Daarvoor geldt het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW niet, zodat de man met betrekking tot die beslissing van de rechtbank wel ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Dat geldt ook voor de veroordeling van de man om de woning voorafgaand aan de levering te verlaten en te ontruimen, voor zover die is verbonden aan deze machtiging om de woning te gelde te maken op grond van artikel 3:174 BW. Ook in zoverre is de man wel ontvankelijk in zijn hoger beroep.
2.7.
Het hof acht de man ook ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de beslissingen in het vonnis over de verdeling van de verkoopopbrengst en de overwaarde, de betaling van de met de woning verbonden vaste lasten en de afwijzing van de vordering in reconventie van de man. Deze beslissingen zijn niet onlosmakelijk verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte. Dit gelet op de beperkte strekking van het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW en de omstandigheid dat deze beslissingen niet nodig zijn om de levering van de woning te bewerkstelligen.
De conclusie
2.8.
De man zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing in het vonnis van de rechtbank van 23 februari 2022 onder 4.2, 4.3 en onder 4.4 voor zover die veroordeling is verbonden aan de veroordelingen onder 4.2 en 4.3. Uit een oogpunt van proceseconomie zal het hof deze beslissing aanhouden totdat een eindarrest in deze zaak zal worden gewezen.
2.9.
Voor het overige is de man ontvankelijk in zijn hoger beroep. Met het oog daarop wordt de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven.

3.De beslissing

Het hof:

1.verwijst de zaak naar de rol van 18 oktober 2022 voor memorie van grieven;

2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, H.L. Wattel en S.B. Boorsma en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.

Voetnoten

1.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1108.
2.HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647.