Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Het geschil, de beslissing van de rechtbank en de grieven
“verstrekt voor de aankoop van 50% van de aandelen van [appellant] Holding [plaats1] B.V.”en een vordering in rekening-courant op bestuurders van € 432.050. De bank heeft een en ander van [appellant] opgeëist, onder meer bij brief van haar advocaat van 5 maart 2015 [8] .
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“De geldlening mag uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van overname van 50% van de aandelen van [appellant] Holding [plaats1] B.V.”en met als aflossingsbepaling:
“Het gehele bedrag van de geldlening moet ineens worden terugbetaald op 30-04-2011, of zoveel eerder als de verkoop en levering plaatsvindt van bedrijfs/kantoorpand [adres] te [woonplaats1] .”
“volgens bijgesloten specificatie”. Als [appellant] deze destijds niet zou hebben ontvangen, zoals hij nu aanvoert, dan had hij deze bij de notaris kunnen opvragen. In de aangehangen productie heeft de bank verantwoord dat € 318.750 en € 29.905,39 wegens aflossing respectievelijk rente werden afbetaald op de leningsrekening [nummer1] ten name van Wegenbouwbedrijf, € 492.203,92 ter aanzuivering op het debetsaldo van rekening [nummer2] ten name van Wegenbouw en € 14.688,45 als terugbetaling voorschot Stichting WBS aan de bank. Wegenbouw heeft zich bij akte
“hoofdelijke medeschuldverbintenis voor geldlening(en)”van 6 november 2009 [16] (samen met WWB Materieel B.V.) als mededebiteur(-en) jegens de bank hoofdelijk aansprakelijk gesteld ter zake van een geldlening van € 363.750 van Wegenbouwbedrijf (en de holding).
“verstrekt voor de aankoop van 50% van de aandelen van [appellant] Holding [plaats1] B.V”.Daarvan heeft [appellant] in zijn memorie van grieven [24] zelf uiteengezet dat
“de € 555.000 is aangewend voor uitkoop van de broer van [appellant] in de Holding, waardoor [appellant] 100% aandeelhouder is geworden van de Holding en dus(kennelijk middellijk)
van [plaats1] Wegenbouwbedrijf B.V.”
“ALGEMEEN 1. Groepsverhoudingen”dat de financiële gegevens van de holding dat boekjaar niet zijn opgenomen in een geconsolideerde jaarrekening als gevolg van het faillissement van Wegenbouw. Daar komt nog het volgende bij. [appellant] noch zijn toenmalige (rechts-)bijstandverlener [naam1] heeft destijds geprotesteerd tegen de e-mail van (de advocaat van) de bank van 7 juli 2015 [25] , waarin deze naar aanleiding van een gesprek op het kantoor van de bank van 3 juli 2015 aan [naam1] onder meer heeft geschreven:
“vlottende activa”een vordering in rekening-courant van € 432.050 opgenomen op bestuurders. Op de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de advocaat van [appellant] verklaard dat het gaat om de rekening-courant met de bestuurder, zij het onder de onbegrijpelijke toevoeging
“maar het blijft in de holding. Het gaat niet naar G(edaagde) in privé. Die lijn is er niet”. Hieruit leidt het hof af dat het gaat om de rekening-courantverhouding met [appellant] als bestuurder. Maar dat blijft nog steeds [appellant] persoonlijk. Uit het bedrijfsprofiel volgens de Kamer van Koophandel [29] blijkt trouwens dat [appellant] sedert 10 juli 2008 enig bestuurder van de holding was.
“vlottende activa”nog vermeld:
” De voorzitter bevestigt dat de vorderingen op bestuurders een vordering op de heer [appellant] omhelst en dat deze niet opeisbaar is. Er is afgesproken dat er geen winst- cq. dividenduitkeringen gedaan worden noch salaris uitgekeerd wordt aan de DGA totdat de omvang van voornoemde gelijkstaat met de openstaande vordering op de bestuurder. De vordering impliceert een schuld van de Holding op de broer van [appellant] , [naam2] en die is overgenomen bij overdracht van de aandelen aan [appellant] . Deze vordering neemt alleen toe na verloop van tijd door het rentepercentage van 2% over het gemiddelde saldo. Voor het vastgesteld salaris in 2013 voor de bestuurder wordt aangesloten op het minimum gebruikelijk loon van € 43.000,- en voor opvolgende jaren wordt aangesloten bij het door de Belastingdienst jaarlijks vastgesteld minimum aan gebruikelijk loon. Na ommekomst van een termijn van 10 jaar wordt er gekeken naar het alsdan resterend saldo en wordt met de bestuurder — indien benodigd — nieuwe financiële afspraken gemaakt.”
“vlottende activa”. Daarbij is niet op de voet van artikel 2:370 lid 2 BW aangegeven of en tot welk bedrag de resterende looptijd langer is dan een jaar, zodat van een kortere looptijd mag worden uitgegaan. Verder is daarbij ook geen melding gemaakt van niet-opeisbaarheid en evenmin van een jaarlijkse verrekening met een (fiscaal genormeerd) DGA-salaris. Van verloning blijkt verder ook niets. De pas voor het eerst in hoger beroep overgelegde notulen passen dus niet in de al bij de rechtbank overgelegde jaarrekening over 2013 en zijn al met al zo ongeloofwaardig dat daaraan geen bewijskracht toekomt. [appellant] heeft nog enkelvoudige jaarrekeningen overgelegd over de jaren 2017 tot en met 2021 [32] , maar deze vermelden allemaal te zijn vastgesteld op 9 of 10 mei 2022, dus in de aanloop van een maand naar de mondelinge behandeling van 8 juni 2022, wat het beeld wekt dat zij met dat doel werden opgemaakt en deze zo onbetrouwbaar maakt. Verder fluctueren daarin de vlottende activa tussen € 497.267 eind 2016 en € 472.492 eind 2020 om opeens eind 2021 te dalen naar € 299.832, dit laatste zonder enige toelichting in de jaarrekening over 2021 noch verklaring door [appellant] op de mondelinge behandeling. Tegen die achtergrond heeft [appellant] zijn betwisting van de opeisbaarheid van de vordering in rekening-courant en zijn beroep op jaarlijkse verrekening met een DGA-salaris onvoldoende aan de hand van concrete feiten en/of omstandigheden toegelicht, zodat het hof daaraan als onvoldoende betwisting respectievelijk onvoldoende onderbouwing voorbijgaat.
4.De slotsom
€ 5.610,00