ECLI:NL:GHARL:2022:7608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
200.306.071/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling bij co-ouderschap na beëindiging relatie ouders met ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na de beëindiging van de relatie tussen hun ouders. De ouders hebben in 2019 een co-ouderschapsregeling afgesproken, waarbij de kinderen om de week bij de vader en de moeder verblijven. Echter, na een zorgmelding en een forensisch onderzoek, is de situatie van de kinderen onder de aandacht gekomen van de gecertificeerde instelling (GI) en de kinderrechter. De kinderrechter heeft in een eerdere beschikking bepaald dat de kinderen volledig bij de vader moeten verblijven, met een beperkte begeleide omgang voor de moeder. De moeder heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere de deskundigheid van de forensisch arts en de toepassing van artikel 1:265g BW aanvecht.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de feiten en omstandigheden rondom de zorg voor de kinderen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de kinderrechter in de bestreden beschikking niet het hoofdverblijf van de kinderen heeft vastgesteld, maar enkel een omgangsregeling heeft bepaald. De moeder heeft niet aangetoond dat de beslissing van de kinderrechter onjuist was, en het hof oordeelt dat de veiligheid van de kinderen voorop staat. De GI heeft terecht verzocht om een wijziging van de zorgregeling, gezien de onveilige situatie bij de moeder. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.071/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 180522)
beschikking van 30 augustus 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. E.M. Gilsing te Drachten,
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 1 februari 2022;
- het verweerschrift van de vader;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht namens de moeder van 30 juni 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 18 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 22 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 29 juli 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 1 augustus 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 1 augustus 2022.
2.2
Op 2 augustus 2022 is de hierna nader te noemen [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2022 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Ter zitting hebben alle partijen het woord mede gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota’s.
2.4
Het hof zal de bijlagen Ph en Pk bij het journaalbericht namens de moeder van 30 juni 2022, zoals ook reeds ter zitting is meegedeeld, buiten beschouwing laten. De moeder neemt daarmee een extra schriftelijke ronde waarvoor het hof geen toestemming heeft verleend en waartegen de vader bezwaar heeft gemaakt.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
[de minderjarige1] , geboren [in] 2009 en
[de minderjarige2] , geboren [in] 2013.
De ouders hebben half 2019 hun relatie beëindigd. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] berust bij de ouders.
3.2
Na hun uiteengaan hebben de ouders op 20 augustus 2019 een ouderschapsplan opgesteld. Daarin hebben de ouders een co-ouderschapsregeling afgesproken: de kinderen verblijven een week bij de vader en dan een week bij de moeder. [de minderjarige1] staat bij de vader ingeschreven en [de minderjarige2] bij de moeder.
3.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 30 maart 2021 [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
onder toezicht gesteld tot 30 maart 2022. Bij beschikking van 25 maart 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 30 maart 2023.
3.4
Vanaf 8 september 2020 slaapt [de minderjarige1] in de week van de moeder niet langer bij haar maar bij de vader omdat de moeder het (voorlopig) niet vertrouwt dat [de minderjarige1] bij haar thuis slaapt. [de minderjarige1] heeft gezegd zelfmoord te zullen plegen en is door de moeder met een mes op haar kamer aangetroffen.
3.5
Op 21 september 2021 worden de kinderen door de GI bij de vader geplaatst nadat er op 20 september 2021 een zorgmelding van de [naam3] bij de GI is binnengekomen. Volgens de melding is er sprake van blauwe plekken bij [de minderjarige2] , die door haar moeder zou zijn geslagen en gestompt. Een forensisch arts concludeert na onderzoek op 21 september 2021 dat de bij [de minderjarige2] op de onderarm en arm waargenomen hematomen het meest passend zijn bij toegebracht letsel.
3.6
Op 22 september 2021 verzoekt de GI de kinderrechter op grond van artikel 1:265g eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de kinderen volledig bij de vader te laten verblijven en een beperkte begeleide omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen. De GI acht dit verzoek noodzakelijk om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.
3.7
De kinderrechter heeft bij de bestreden beschikking van 2 november 2021 de volgende omgangsregeling bepaald:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen volledig bij vader;
- de moeder heeft begeleide omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- de begeleide omgang vindt elke week voor de duur van twee uren plaats bij de moeder thuis, waarbij [naam4] de omgang faciliteert;
- de GI voert de regie over wie de omgang begeleidt en op welke dag dit zal plaatsvinden;
- de GI voert de regie over een eventuele toekomstige uitbreiding van de omgang.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8
De moeder heeft op 15 maart 2022 verzocht de door de kinderrechter op 2 november 2021 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen op grond van artikel 1: 265g, tweede lid, BW en te bepalen dat de kinderen om de week bij haar verblijven. Dit verzoek is bij beschikking van 19 april 2022 afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt met vier grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Grieven 1 en 2 betreffen het rapport en de deskundigheid van de forensisch arts en het gewicht dat de kinderrechter daaraan heeft toegekend. Grieven 3 en 4 zien op de reikwijdte van artikel 1:265g BW en de grenzen van de rechtsstrijd. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- primair: het inleideind verzoek van de GI tot wijziging van de omgangsregeling af te wijzen;
- subsidiair: een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking, voor zover door de moeder met haar grieven bestreden, te bekrachtigen, voor zover nodig met aanvulling en verbetering van
de gronden, met veroordeling van de moeder in de proceskosten van deze procedure.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Artikel 1:265g BW
5.1
Op grond van artikel 1:265g eerste lid, BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De moeder stelt dat de rechter buiten de rechtsstrijd is getreden door te bepalen dat beide kinderen bij de vader wonen. Daarmee is een beslissing gegeven over het hoofdverblijf van de kinderen en dit valt niet onder artikel 1:265g BW, het artikel waar de GI haar verzoek op heeft gebaseerd.
De GI stelt zich op het standpunt dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader noch de moeder is vastgesteld. Er was sprake van co-ouderschap (week-op-week-afregeling), waardoor het hoofdverblijf van de kinderen feitelijk bij beide ouders was. Het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen is iets anders dan de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP).
De vader is van mening dat de kinderrechter het hoofdverblijf van de kinderen niet bij de vader heeft bepaald en dit ook niet heeft bedoeld te doen. Hij wijst erop dat dit ook niet is verzocht.
5.3
Het hof stelt voorop dat de kinderrechter in de bestreden beschikking een omgangsregeling heeft vastgesteld en niet het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader heeft bepaald. Dit volgt expliciet uit de aanhef van de beschikking (‘Beschikking vaststellen omgangsregeling’) en uit het dictum (‘De kinderrechter bepaalt als omgangsregeling…’).
5.4
Vast staat dat de ouders in hun ouderschapsplan niets hebben afgesproken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Wel hebben zij afgesproken dat de kinderen volgens een co-ouderschapsconstructie één week bij de moeder en één week bij de vader verblijven. Ook hebben zij bij het punt ‘Financiën kinderen’ afgesproken dat [de minderjarige2] bij de moeder wordt ingeschreven en [de minderjarige1] bij de vader. Dit betekent dat er door de ouders niets is bepaald omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Omdat partijen een gelijkwaardig co-ouderschap zijn overeengekomen is dat ook niet ongebruikelijk. De kinderen hebben feitelijk de ene week hoofdverblijf bij de vader, en de andere week bij de moeder. Deze visie doet recht aan de gelijkwaardige rol die de ouders in geval van co-ouderschap vervullen.
5.5
In deze zaak is sprake van kinderen die onder toezicht zijn gesteld en bij de vader en de moeder wonen. Dit betekent dat artikel 1:265g BW van toepassing is. Onjuist is de stelling van de moeder dat de GI om een (spoed)uithuisplaatsing van de kinderen had moeten verzoeken omdat de GI wil dat de kinderen volledig bij de vader gaan wonen. Onder het bereik van artikel 1:265g BW valt ook het verzoek tot een tijdelijke onthouding van contact met één van de ouders. Het verzoek van de GI waarbij een zeer beperkte omgang met de moeder wordt verzocht valt daarmee binnen het bereik van artikel 1:265g BW.
Het forensisch rapport
5.6
De moeder stelt dat het letselrapport van de forensisch arts onzorgvuldig tot stand is gekomen, de arts onvoldoende deskundig is en dat het rapport niet voldoet aan de eisen van de nationale richtlijnen. De kinderrechter had zijn beslissing niet op dit rapport mogen baseren. Zeker niet ten aanzien van de omgang met [de minderjarige1] omdat zij niet heeft aangegeven geslagen en geschopt te zijn door de moeder.
De GI wijst erop dat leidend in de besluitvorming over de verzochte omgang is geweest dat de thuissituatie bij de moeder voor de kinderen onvoldoende veilig was. De GI twijfelt niet aan de zorgvuldigheid van het forensisch letselonderzoek waarin wordt geconcludeerd dat de bij [de minderjarige2] op de onderarm en arm waargenomen hematomen het meest passend zijn bij toegebracht letsel, terwijl de moeder in de periode vlak voor die waarneming de zorg voor [de minderjarige2] had.
De vader geeft aan dat de kinderen bang zijn voor hun moeder en bij de vader willen zijn. De kinderrechter heeft op juiste gronden het forensisch rapport ten grondslag gelegd aan zijn beslissing. De bedenkingen van de moeder tegen het rapport treffen geen doel.
5.7
Het hof is van oordeel dat de door de GI verzochte omgangsregeling noodzakelijk is voor de veiligheid van de kinderen. De situatie bij de moeder thuis is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] structureel onveilig. Er waren veel conflicten tussen de diverse gezinsleden. In het raadsrapport van 12 maart 2021, dat ten grondslag ligt aan de ondertoezichtstelling, wordt al aangegeven dat er niet alleen sprake is van kinderen die enorm klem zitten tussen strijdende ouders, maar ook dat de veiligheid en de voorspelbaarheid voor de kinderen bij de moeder thuis een punt van zorg is. Bij de moeder is sprake van ASS-problematiek waardoor het haar niet altijd goed lukt om aan te sluiten bij de kinderen en zich in hen in te leven. In mei 2020 werd er opvoedondersteuning (PMTO) bij de moeder thuis ingezet om haar opvoedvaardigheden te versterken nadat [de minderjarige1] de politie had gebeld na een ruzie waarbij [de minderjarige1] haar moeder geschopt en geslagen had ( [de minderjarige1] wilde eigenlijk de kindertelefoon bellen). [de minderjarige1] vertelde aan de raad dat ze haar moeder heeft geschopt en geslagen om [de minderjarige2] te beschermen. Volgens haar zou de moeder [de minderjarige2] knijpen als [de minderjarige2] niet luistert. Begin augustus 2020 vertrok [de minderjarige1] in de nacht naar haar vader (weggelopen bij de moeder) en enkele weken later zei ze zelfmoord te willen plegen en werd ze bij de moeder aangetroffen met een mes op haar kamer. [de minderjarige1] heeft gezegd dat haar moeder niet van haar houdt en dat ze naar haar vader wil. [de minderjarige2] raakte helemaal in paniek toen de raad met haar wilde praten. Zij wil haar vader noch haar moeder verliezen. In december 2020 vertelde [de minderjarige2] bij de huisarts nadat er drie oude paarsrode diepe hematomen van elk 1 cm in een rij op haar linker onderarm zijn waargenomen dat haar moeder haar erg stevig heeft vastgegrepen omdat ze niet luisterde.
Na aanvang van de ondertoezichtstelling kwamen er al snel zorgen vanuit de vader, [de minderjarige1] en de school over de fysieke veiligheid van [de minderjarige2] bij de moeder thuis. [de minderjarige2] zelf heeft in juni 2021 op school benoemd te worden geslagen door de moeder. De school zag een bang meisje in de klas zitten. De vader heeft vaker blauwe plekken bij [de minderjarige2] geconstateerd. Op 7 juni 2021 heeft de GI een kernbeslissing genomen en aan partijen schriftelijk kenbaar gemaakt dat er bij nieuwe blauwe plekken bij [de minderjarige2] , waarvan de vader en/of [de minderjarige2] aangeeft dat dit door de moeder komt, er een lichamelijk onderzoek zal worden gedaan door een forensisch arts van de GGD. Op 19 en 20 september 2021 kreeg de GI zorgen binnen vanuit de vader, Veilig Thuis en de huisarts. Er zijn opnieuw blauwe plekken geconstateerd bij [de minderjarige2] waarvan zij aangaf dat deze zijn toegebracht door de moeder. [de minderjarige2] is daarop onderzocht door een forensisch arts. Uit het letselverslag en letselrapport blijkt dat de arts een persoonlijk lichamelijk onderzoek heeft gedaan, er zijn foto’s gemaakt met duiding van het letsel en de arts heeft met [de minderjarige2] gesproken. Zijn conclusie is dat [de minderjarige2] goed onderscheid kan maken tussen de verwondingen die door de moeder zijn toegebracht, de krasjes van de katjes en de schaafplekken van de skates. De waargenomen verwondingen zijn geheel overeenkomstig de aangegeven toedrachten, aldus de arts. De hematomen op de onderarm en arm zijn het meest passend bij toegebracht letsel.
De GI heeft daarop de omgang tussen de kinderen en de moeder per direct stopgezet en het onderhavige verzoek gedaan.
5.8
De moeder ontkent [de minderjarige2] te slaan/knijpen en zij geeft aan dat het valse beschuldigingen zijn van de vader. De blauwe plekken zouden volgens de moeder zijn ontstaan door [de minderjarige2] zelf en door het buitenspelen. De belastende verklaringen van de kinderen zouden voortkomen uit het loyaliteitsconflict waarin zij zitten. Op het forensisch rapport heeft de moeder veel aan te merken. Wat hier allemaal ook van zij, feit is dat er al lang zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder en dat haar beide kinderen aangeven dat de moeder slaat/knijpt en dat er daadwerkelijk vaak blauwe plekken zijn waargenomen bij [de minderjarige2] . De school heeft een bange [de minderjarige2] gezien en [de minderjarige1] heeft gezegd zelfmoord te gaan plegen om maar bij de moeder weg te komen. De wens om bij de vader te blijven heeft zij in het kindgesprek nog eens bevestigd. Onder voornoemde omstandigheden heeft de GI terecht een wijziging van de zorgregeling zoals in de bestreden beschikking toegewezen noodzakelijk geacht in het belang van de kinderen. Eventuele gebreken aan het rapport van de forensisch arts doen hier niet aan af. Ook ziet het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen grond om onderscheid te maken tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zoals door de moeder geopperd.
5.9
Voor zover de moeder ook om een ruimere omgangsregeling heeft willen verzoeken tussen haar en de kinderen merkt het hof op dat uit de ‘analyse ouderverstoting’ van 12 juli 2022 volgt dat er sprake is van ouderonthechting met de moeder, dat de vraag of dit enige legitimiteit kent erg complex is en dat normalisatie van de omgang en het contact met de moeder veilig moet verlopen. Hiertoe dienen de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek van de kinderen te worden afgewacht. Inmiddels hebben deze onderzoeken plaatsgevonden. Ten aanzien van beide kinderen wordt gesteld dat er sprake is van emotionele ontwikkelingsproblemen, hechtingsproblematiek, loyaliteitsconflict en trauma. Behandeling voor de kinderen is nodig, maar ook hulpverlening voor de ouders en hulp met betrekking tot de interacties tussen de moeder en de kinderen, gericht op herstel van die relatie. Deze uitkomsten maken dat het hof op dit moment geen mogelijkheden ziet om een ruimere omgang tussen de moeder en de kinderen vast te stellen dan de kinderrechter bij de bestreden beschikking heeft gedaan.
artikel 810a Rv
5.1
De moeder heeft subsidiair verzocht een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a Rv. Zij wil dat de deskundige toetst in hoeverre het waarschijnlijk is dat de blauwe plekken veroorzaakt kunnen zijn door toedoen van de moeder. Het tweede lid van genoemd artikel, waar de moeder op doelt, bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Uit hetgeen het hof onder 5.8 en 5.9 heeft overwogen volgt dat een nieuw deskundigenonderzoek zoals de moeder voorstaat niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden zodat het hof dit verzoek van de moeder afwijst. Overigens vraagt het hof zich af of een dergelijk onderzoek nog wel mogelijk is nu de hematomen inmiddels genezen zijn.
Proceskostenveroordeling
5.11
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, de proceskosten compenseren en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 november 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 30 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.