Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na de beëindiging van de relatie tussen hun ouders. De ouders hebben in 2019 een co-ouderschapsregeling afgesproken, waarbij de kinderen om de week bij de vader en de moeder verblijven. Echter, na een zorgmelding en een forensisch onderzoek, is de situatie van de kinderen onder de aandacht gekomen van de gecertificeerde instelling (GI) en de kinderrechter. De kinderrechter heeft in een eerdere beschikking bepaald dat de kinderen volledig bij de vader moeten verblijven, met een beperkte begeleide omgang voor de moeder. De moeder heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere de deskundigheid van de forensisch arts en de toepassing van artikel 1:265g BW aanvecht.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de feiten en omstandigheden rondom de zorg voor de kinderen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de kinderrechter in de bestreden beschikking niet het hoofdverblijf van de kinderen heeft vastgesteld, maar enkel een omgangsregeling heeft bepaald. De moeder heeft niet aangetoond dat de beslissing van de kinderrechter onjuist was, en het hof oordeelt dat de veiligheid van de kinderen voorop staat. De GI heeft terecht verzocht om een wijziging van de zorgregeling, gezien de onveilige situatie bij de moeder. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af.