Uitspraak
[voornamen en achternaam verdachte] ,
Onderzoek van de zaak
Procesgang
- van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe (hierna: Soerdjbalie-Maikoe), forensisch patholoog bij het NFI, van 2 mei 2018, een beoordeling van het rapport van Schieveld uit 2003; en
- van ing. M.J. van der Scheer, deskundige forensisch bloedspoorpatroononderzoek bij het NFI, van 4 mei 2018 (hierna: Van der Scheer), een beoordeling van het rapport van Eikelenboom uit 2003.
- een verhoor van de heer [naam waarnemend huisarts] , voornoemde waarnemend huisarts, bij de rechter-commissaris op 23 januari 2019;
- een verhoor van de heer [naam huisarts] , toenmalig huisarts van verdachte en [naam overledene] , bij de rechter-commissaris op 7 augustus 2019;
- een reactie van Eikelenboom-Schieveld bij brief van 31 januari 2019, waarin zij reageert op het rapport van Soerdjbalie-Maikoe uit 2018;
- een reactie van Eikelenboom bij brief van 2 maart 2019, waarin hij reageert op de rapporten van Van der Scheer uit 2018;
- een reactie van Van der Scheer bij brief van 31 juli 2019, waarin hij reageert op de reactie van Eikelenboom;
- een reactie van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en haar collega’s dr. J. Fronczek en dr. H.H. de Boer (allen werkzaam als forensisch patholoog bij het NFI en hierna genoemd bij hun achternaam), bij brief van 5 november 2019, waarin zij reageren op de reactie van Eikelenboom-Schieveld; en
- een deskundigenverslag (“advies inzake het overlijden van [naam overledene] ”) van prof. dr. W. van de Voorde (hierna: Van de Voorde), arts-specialist in de pathologische anatomie en de gerechtelijke geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Leuven (België) van 13 mei 2020. Van de Voorde heeft blanco gerapporteerd, dat wil zeggen dat hij – met uitzondering van het sectierapport – geen kennis heeft genomen van de in het voorgaande genoemde deskundigenrapporten.
De tenlastelegging
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
De beoordeling van het hof
versushet scenario dat [naam overledene] zichzelf het dodelijk letsel heeft toegebracht. Daarbij verdient opmerking dat de rechter in de tenlastelegging slechts één scenario krijgt voorgelegd, te weten het voor verdachte belastende scenario. Indien voor dat (belastende) scenario geen wettig bewijs aanwezig is waarop de rechter zijn overtuiging kan stoelen, dient de verdachte te worden vrijgesproken. Het is daarbij niet aan de rechter om daarnaast ook een uitspraak te doen over de waarschijnlijkheid of zelfs het bewijs van een (ander) scenario dat buiten het bestek van de tenlastelegging valt (lees, in dit geval: een uitspraak te doen over het – al dan niet bedoeld – zich suïcideren door [naam overledene] ).
Deskundigen die een rol hebben gespeeld in het opsporingsonderzoek, moeten slechts onder nadrukkelijke vermelding van die rol, worden voorgedragen als deskundige ter terechtzitting of bij de rechter-commissaris.'' [3] Daarbij komt ook dat Eikelenboom en Schieveld elkaars levenspartners zijn. Zij hebben daarvan niet van meet af aan uitdrukkelijk melding gemaakt, terwijl een en ander ook pas in een laat stadium bekend is geworden bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Uit de verklaring van Eikelenboom bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch blijkt dat zij de zaak tegen verdachte (het hof begrijpt: en hun betrokkenheid daarin) met elkaar besproken hebben. Een dergelijke verwevenheid tussen twee (veronderstelde) onafhankelijke deskundigen komt het hof zeer onwenselijk voor.
Omtrent de snijbeweging waarmee de halssnede bij [naam overledene] is toegebracht heb ik mij nimmer uitgelaten. Dat is m.i. aan deze wond niet af te lezen.'' Het hof stelt vast dat noch in de voorlopige versie noch in de definitieve versie van het sectierapport de door Schieveld gestelde bevestiging te lezen is.
Spitz and Fisher’sen
Saukko and Knight [4] haar standpunt over de snijrichting uit het rapport van 2003 gehandhaafd. Over de kracht waarmee de halssnede zou zijn toegebracht laat Schieveld zich in haar reactie in 2019 niet (opnieuw) uit. Zij handhaaft voorts haar standpunt dat het zelf toebrengen van de halssnede een onhandige stand van de arm vergt, hetgeen volgens haar met zich brengt dat het waarschijnlijker is dat sprake is van toegebracht letsel.
Spitz and Fisher’sverkeerd (volgens rapporteurs “precies andersom”) heeft geciteerd. Het boek van
Spitz and Fisher’szegt, buiten dat het onmogelijk kan zijn de snijrichting te bepalen, dat korte oppervlakkige krassen meestal het einde van een wond en gradueel diepere langere krassen het begin van een wond suggereren
.Zij blijven bij het standpunt dat er onvoldoende specifieke letselkenmerken zijn op basis waarvan uitspraken kunnen worden gedaan over de snijrichting en de totstandkoming van de snee in de hals.
De hier voorliggende matig diepe hals- of keelsnede kan worden aanzien als een min of meer horizontale tot lichtjes dalende snijwonde die oppervlakkig vertrekt van aan de achterrand van de zijkant van de hals, onder het rechteroor, en zich dieper verderzet tot aan het midden van de hals ter hoogte van de bovenrand van het strottenhoofd. Zij vertoont kenmerken die passen bij (aarzelende of pogingen tot) zagende bewegingen met een grof gezaagtand mes, zoals dat in de onmiddellijke nabijheid van het slachtoffer is aangetroffen (onder de linkerarm). De kenmerken van de halssnede tonen heel wat overeenkomsten die passen bij zelf toegebrachte snijwond. Het gaat dan wel degelijk om één enkele, oppervlakkig beginnende en zich dieper doorzettende snijwond die bij zichzelf zowel door een rechtshandige (mes in de rechterhand) als door een linkshandige (mes in de linkerhand) kan zijn toegebracht. Beiden zijn perfect mogelijk (met een gelijkaardig verlopende snijwond voor gevolg).''
Het is niet waarschijnlijk dat [naam overledene] zelf de snede heeft toegebracht.'' Maes was destijds patholoog bij het NFI en is door het hof als deskundige gehoord omdat Torenbeek niet meer als patholoog werkzaam was bij het NFI. Uit het proces-verbaal dat van deze terechtzitting is opgemaakt blijkt dat Maes onder meer het volgende heeft verklaard:
Op vragen van de oudste raadsheer kan ik antwoorden dat ik de relevante omstandigheden van de onderhavige zaak niet ken. Ik heb het sectierapport gelezen en bekeken maar verder ben ik niet bekend met de onderhavige zaak. De advocaat-generaal stelt mij de vraag of het mogelijk is dat [naam overledene] de snede bij haarzelf heeft toegebracht. Ik kan deze mogelijkheid niet ontkennen, dit kan heel wel. (…) De advocaat-generaal houdt mij voor dat in casu de snede naar achteren en aan de rechterzijde omhoog is doorgetrokken. Ik kan daarop antwoorden dat deze omstandigheid mij bekend is en dat ik daarop kan antwoorden dat de mogelijkheid aanwezig is dat de persoon in kwestie zelf met de linkerhand de snede heeft aangebracht waarbij aan de rechterzijde van de hals in een punt omhoog de snede is ingezet. (…) De advocaat-generaal merkt op dat de wond aan de linkerzijde, bij het begin van de wond scherp is, en aan het eind, aan de rechterzijde, sprake is van een karteling, hetgeen zou kunnen duiden op de omstandigheid dat de wond daar door het mes verlaten is, hetgeen zou duiden op een opwaartse beweging. Ik kan daarover verklaren dat het een menselijk lichaam betreft, waarbij in waarschijnlijkheden gesproken kan worden. Ik ben ontzettend voorzichtig omdat niets menselijks ons vreemd is. Het is niet waarschijnlijk dat [naam overledene] gezien mijn expertise zelf de snede heeft toegebracht, maar ik kan het niet helemaal uitsluiten. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat zij zelf de snede in haar hals op deze wijze zelf heeft toegebracht.''
nietkan worden vastgesteld dat van links naar rechts gesneden is en voorts gelet op de overige inhoud van haar verklaring, die met de nodige voorzichtigheid is omgeven, heeft ook de uitspraak van Maes geen belastende bewijswaarde (meer).
juist” zijn.
juist’ zijn. Het rapport van Linacre is slechts een beoordeling van de wetenschappelijke systematiek die Eikelenboom blijkens zijn rapport heeft toegepast. Het rapport van Linacre bevat geen zelfstandige beoordeling van de aangetroffen bloedsporen. Linacre deelt in zijn rapport mee dat ‘the consideration of the evidence’ (door Eikelenboom) naar het oordeel van Linacre ‘appropriate’ is, welk laatste woord zich naar het oordeel van het hof en in navolging van advocaat-generaal Aben het best laat vertalen als dat de door Eikelenboom gebruikte onderzoeksmethode ‘geschikt’ was.
op de voorzijde van beide broekspijpen(cursivering hof) van verdachte matchen met het DNA van [naam overledene] . Het hof stelt vast dat in dit rapport van Autar is opgenomen dat 'de pantalon' van de verdachte voor DNA-onderzoek 'op de voorzijde van beide broekspijpen (onderaan twee bloedvlekken)' is bemonsterd.
- cirkelvormige bloedspatjes aan de linkerzijde van de linkerschoen, welk deel toegankelijk is voor opspattend bloed in de rechtopstaande stand. In de door Eikelenboom gesuggereerde naar links gekantelde stand van de linkerschoen is naar verwachting de linkerschoen (meer) afgeschermd door de vloer; en
- aan de bovenzijde van de linkerschoen zitten enkele min of meer cirkelvormige bloedspatjes, hetgeen wijst op loodrecht daarop terecht gekomen bloed dat resulteert in min of meer cirkelvormige bloedspatjes. Bij de door Eikelenboom gesuggereerde naar links gekantelde stand van de linkerschoen zouden de op de bovenkant van de schoen ontstane bloedspatjes naar verwachting een ovale vorm vertonen.
achterzijdevan de linkerbroekspijp onderaan zijn vier bloedspatjes gevonden. Het totale aantal bloedsporen op de kleding en schoenen van verdachte is daarmee als volgt:
- op de bovenkleding, onderbroek en sokken zijn géén bloedsporen aanwezig;
- op de voorzijde van de broek zijn géén bloedspatjes aanwezig;
- op de voorzijde onderaan de rechterbroekspijp zijn overdrachtsporen van bloed aanwezig (kort gezegd: bloed dat via een ander (nat) bebloed oppervlak op de broek terecht is gekomen);
- op de achterzijde van de linkerbroekspijp bevinden zich onderaan vier bloedspatjes; en
- op de hak en de linkerzijde van de zool van de linkerschoen zijn enkele bloedspatjes aanwezig, evenals op de loopvlakken van beide schoenen.
veelsecundaire
bloedspatten(onderstreping hof) – kort gezegd: opspattend bloed als bloed in bloed druppelt of valt – worden verwacht. Van zo’n hoeveelheid bloed en van een dergelijk bloedpatroon is geen sprake. De kans op totale afwezigheid van die bloedspatten op de voorzijde van de broek van verdachte in het scenario van Eikelenboom is volgens Van der Scheer zeer klein. Volgens Van der Scheer is de kans op bloed op de (boven)kleding van verdachte in het scenario van Eikelenboom, reëel en de kans dat geheel géén bloedsporen worden aangetroffen op de (boven)kleding van verdachte (zeer) klein.
- éénmaal bij thuiskomst, waarna hij het overlijden van zijn vriendin vaststelde;
- éénmaal om de voordeur te openen voor de hulpdiensten; en
- éénmaal om terug de woning in te lopen en de hulpdiensten binnen te laten.
voorzijde of achterzijde) niet van belang is en dat het ook kan zijn dat de broekspijp gedraaid heeft gezeten ten tijde van het toebrengen van het letsel. Van belang is slechts, aldus Eikelenboom, dát er bloedsporen op de broek van verdachte zitten. Waarom de locatie van het relatief gering aantal bloedspatten op de broek van de verdachte in 2003 van groot belang is maar in 2019 van ondergeschikt belang, blijft onduidelijk. Ook hier laat Eikelenboom na om te rapporteren over hoe waarschijnlijk het aantreffen van de bloedsporen op deze wijze (op de achterzijde in plaats van de voorzijde respectievelijk “met gedraaide broekspijp”(hof: dat moet dan een draaiing zijn van 180 graden) is onder de hypothese dat [naam overledene] door verdachte werd gedood versus de hypothese dat zij zichzelf doodde.
Vrijspraak
of omstreeks26 november 2003 te 's-Hertogenbosch [naam GGz-stagiaire] (stagiare GGz) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend (al schreeuwend) met gestrekte armen in de richting van (de halsstreek en het hoofd van) die [naam GGz-stagiaire] gerend
/gelopen.