ECLI:NL:GHARL:2022:7449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.280.365/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van vorderingen na ontbinding van een vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van vorderingen die zijn ingesteld door vennoot A van een vennootschap onder firma (vof) na de ontbinding van deze vof. De vof, opgericht door A en B, werd op 17 mei 2016 ontbonden. A stelt vorderingen in die betrekking hebben op vermogensbestanddelen van de vof, maar de vraag is of deze vorderingen aan hem in privé toekomen. Het hof oordeelt dat A niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat hij niet heeft aangetoond dat hij als vereffenaar optrad en dat B afstand heeft gedaan van haar deel in het vermogen van de vof. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en concludeert dat de vorderingen van A niet in zijn privévermogen vallen, aangezien deze vorderingen in naam van de vof hadden moeten worden ingesteld. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van A af, waarbij A in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.365/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6535695, locatie Assen)
arrest van 30 augustus 2022
in de zaak van
Dijkstra Finance Holding B.V.,
gevestigd te Tynaarlo,
appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Dijkstra,
advocaat: mr. W. Wallinga, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. G.A. de Boer, die kantoor houdt in Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
13 maart 2018, 7 augustus 2018, 23 april 2019 en 12 mei 2020 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 november 2020 hier over. Ter uitvoering daarvan heeft op 14 juli 2021 een mondelinge behandeling na aanbrengen plaats gevonden (gelijktijdig met de mondelinge behandeling na stukkenwisseling in hoger beroep in de tussen partijen aanhangige zaak met nummer 200.267.839/01, in welke zaak op
3 augustus 2021 arrest is gewezen [1] ). De onderhavige zaak is aan het slot van de mondelinge behandeling naar de rol verwezen voor verder procederen. Daarna zijn de volgende stukken genomen:
- memorie van grieven met vijf producties;
- memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met één productie;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met vijf producties.
Op de bij dit laatste stuk in het geding gebrachte producties heeft [geïntimeerde] niet meer kunnen reageren. Hij zal niet in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog te doen omdat op de inhoud ervan geen acht zal worden geslagen en Dijkstra daardoor, zoals zal blijken, niet wordt benadeeld.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier waaraan het proces-verbaal van de zitting van 14 juli 2021 is toegevoegd.

3.De feiten

3.1
Dijkstra is eigenaar van het bedrijfsgebouw aan de [adres1]
te [woonplaats1] .
3.2
[geïntimeerde] en [naam1] hebben op 1 januari 1995 de vennootschap onder firma ‘Glasstudio [naam2] ’ (hierna: de vof) opgericht. De vof is op 17 mei 2016 ontbonden. Die ontbinding is op 24 mei 2016 ingeschreven in het handelsregister.
3.3
Dijkstra en de vof zijn op 14 oktober 2013 een huurovereenkomst aangegaan ter zake van 200 m² bedrijfsruimte aan het adres [adres1] (hierna: het pand). Dit betrof het achterste deel van het pand.
3.4
Op 28 oktober 2013 is tussen Dijkstra en de vof een aanvullende huurovereenkomst ter zake van bedrijfsruimte tot stand gekomen. Ditmaal voor het voorste gedeelte (300 m²) van het pand ten behoeve van opslag en (tijdelijke) woonruimte.
3.5
In het gehuurde stond een glasoven. Deze behoorde tot het vermogen van de vof.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Deze zaak, zoals aangebracht bij de rechtbank, kent twee onderdelen:
a. een geschil over de huur (achterstallige huurpenningen, ontruiming, reparaties, huurprijsvermindering en verbruikskosten nutsvoorzieningen);
b. een geschil over schade aan de glasoven, schade aan een laptop en winstderving.
4.2
Over onderdeel a is beslist in het, hiervoor in overweging 2.1 al genoemde, arrest dat dit hof op 3 augustus 2021 heeft gewezen.
4.3
Onderdeel b was onderdeel van de reconventionele vordering van [geïntimeerde] . Hij vorderde daarin veroordeling van Dijkstra tot vergoeding van door daklekkages veroorzaakte schade aan de oven, winstderving en waterschade aan een laptop.
4.4
De kantonrechter heeft bewezen geoordeeld dat als gevolg van lekkage van het dak schade is veroorzaakt aan de oven. Die schade is vastgesteld op € 19.500,-. Tot betaling van dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, is Dijkstra veroordeeld in het eindvonnis van 12 mei 2020. De vordering om Dijkstra ook te veroordelen tot betaling van schade wegens winstderving en waterschade aan de laptop is afgewezen. Dijkstra is in de proceskosten veroordeeld.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

Inleiding
5.1
Dijkstra heeft hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 12 mei 2020. Haar bezwaren hebben betrekking op de volgende thema’s:
- de ontvankelijkheid van [geïntimeerde] ;
- de oorzaak van de schade aan de oven;
- de hoogte van de schade aan de oven;
- de proceskostenveroordeling.
5.2
[geïntimeerde] heeft ook (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Zijn bezwaren hebben betrekking op de volgende thema’s:
- de winstderving;
- de schade aan de laptop.
Ontvankelijkheid
Standpunt Dijkstra
5.3
Dijkstra heeft in hoger beroep (alsnog, want bij de kantonrechter had zij dat niet gedaan) gesteld dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen tot schadevergoeding (oven, winstderving, laptop). Aangevoerd is:
- de oven, de laptop en de vordering tot schadevergoeding behoorden tot het (afgescheiden) vermogen van de vof;
- [geïntimeerde] ín privé is niet gerechtigd de vorderingen tot schadevergoeding aanhangig te maken;
- de bevoegdheid van [geïntimeerde] was beperkt tot handelingen van minder dan € 5.000,-;
- medevennoot [naam1] heeft geen toestemming gegeven voor het instellen van de onderhavige vorderingen; integendeel, zij was juist tegen het instellen daarvan.
Verweer [geïntimeerde]
5.4
[geïntimeerde] heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid weersproken. Aangevoerd is:
- of de oven tot het afgescheiden vermogen van de vof behoorde is niet van belang; de oven behoorde tot het vermogen van de echtelieden [geïntimeerde] en [naam1] , maar [naam1] heeft daarvan afstand gedaan bij de echtscheiding;
- vanaf 14 oktober 2014 dreef [geïntimeerde] de zaak als eenmanszaak;
- [geïntimeerde] kan als ex-vennoot de vordering zelfstandig aanhangig maken;
- bovendien is [geïntimeerde] vereffenaar en kon hij als zodanig, zelfstandig zonder toestemming van [naam1] , deze procedure aanhangig maken;
- de bevoegdheidsbeperking (handelingen tot € 5.000,-) ziet op het aangaan van verplichtingen, niet op het aanhangig maken van een procedure (op eigen kosten).
Beoordeling
5.5
[geïntimeerde] en [naam1] waren de enige vennoten van de vof die per 17 mei 2016 is ontbonden. Volgens [geïntimeerde] is als gevolg van lekkage van het dak op 2 februari 2015 waterschade aan de oven en in december 2014 waterschade aan een laptop is ontstaan.
De oven en de winstderving
5.6
In beginsel kan bij een vof iedere vennoot de gehele vordering op een derde in naam van de vof innen, indien hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit [2] . In dit geval heeft [geïntimeerde] echter niet uit naam van de vof geprocedeerd, maar heeft hij op eigen naam een vordering ingesteld wegens schade aan de oven, laptop en winstderving. De vraag die moet worden beantwoord is of die vorderingen aan [geïntimeerde] in privé toekomen
5.7
Toen de vof per 17 mei 2016 werd ontbonden diende het vermogen daarvan (waaronder de oven en het vorderingsrecht) te worden vereffend. Dat vermogen kwam toe aan de beide vennoten. In beginsel waren zij gezamenlijk tot vereffening bevoegd. Met zijn stelling dat hij als vereffenaar is opgetreden en op grond daarvan gerechtigd was de schadevorderingen tegen Dijkstra in te stellen, bedoelt [geïntimeerde] kennelijk dat hij met uitsluiting van [naam1] bevoegd was tot vereffening. Dat en hoe die bevoegdheid door hem werd verkregen is echter niet onderbouwd. Dijkstra heeft dat ook gemotiveerd weersproken.
Daarnaast geldt dat hij als vereffenaar de vorderingen uit naam van de ontbonden vennootschap/als vereffenaar diende in te stellen, wat niet is gebeurd.
5.8
Gezien de stelling van [geïntimeerde] dat [naam1] afstand heeft gedaan van het gemeenschappelijke goed, lijkt hij op twee gedachten te hinken. Die stelling is immers niet te rijmen met het ook ingenomen standpunt dat [naam1] zich nooit bij hem, [geïntimeerde] , heeft gemeld in verband met de (op basis van het vonnis aan hem betaalde) schade-uitkering; zij heeft daar toch geen recht op volgens [geïntimeerde] ? Voor zover [geïntimeerde] bedoelt te zeggen dat hij in privé het vorderingsrecht heeft verkregen doordat [naam1] daarvan afstand heeft gedaan geldt dat [geïntimeerde] die stelling, ondanks gemotiveerd verweer van Dijkstra, niet heeft onderbouwd. Ook in zoverre kan dus niet worden uitgegaan van een bevoegdheid van [geïntimeerde] tot inning van de vorderingen op Dijkstra. In dit verband is ook het volgende nog van belang. Het mag zo zijn dat [geïntimeerde] de huurovereenkomsten op eigen naam heeft voortgezet vanaf 14 oktober 2014 (zoals in de huurzaak in het arrest van 3 augustus 2021 is beslist), maar daarmee is nog niet onderbouwd dat afstand is gedaan door [naam1] van haar aandeel in het vermogen van de, tot 17 mei 2016 bestaande, vof en [geïntimeerde] het bedrijf mét dat vermogen, zoals hij stelt, ‘als eenmanszaak’ heeft voortgezet. Ook zijn stelling dat bij de ontbinding van het huwelijk de vorderingsrechten aan [geïntimeerde] zijn toebedeeld, wordt op geen enkele wijze onderbouwd.
5.9
De in het handelsregister opgenomen bevoegdheidsbeperking is, anders dan Dijkstra stelt, overigens niet van belang. Gebruikelijk wordt met een dergelijke bevoegdheidsbeperking te kennen gegeven dat de betrokkene (in dit geval: [geïntimeerde] ) niet bevoegd is de vof jegens derden te binden voor bedragen van € 5.000 en hoger. In deze zaak gaat het echter niet erom dat [geïntimeerde] de vof op enigerlei wijze heeft gebonden. Het gaat om een (vermeende) schadevordering van de vof op een derde. Daarop ziet die bevoegdheidsbeperking niet. De bevoegdheid een rechtsvordering in te stellen kan overigens tussen de vennoten wel contractueel beperkt zijn, maar dat daarvan sprake was is niet gesteld en onderbouwd.
5.1
De conclusie is: [geïntimeerde] is in zijn vorderingen (kosten van herstel en winstderving) niet-ontvankelijk..
De laptop
5.11
Indien de vof een laptop bezat geldt voor de vordering met betrekking tot die laptop hetzelfde als hiervoor werd overwogen ten aanzien van de oven en de winstderving. De stellingname van [geïntimeerde] ten aanzien van de laptop houdt echter in, zo begrijpt het hof, dat de laptop niet van de vof was, maar (altijd al) zijn privé-eigendom. Over die stelling luidt het oordeel als volgt.
5.12
Dijkstra heeft zich van meet af aan bereid verklaard de schade aan de laptop te vergoeden, zij het op één voorwaarde, te weten dat [geïntimeerde] een aankoopbon van de laptop zou overleggen. Dijkstra wilde op die manier - en zo is dat door haar advocaat bij de kantonrechter en in hoger beroep nader uitgewerkt - vastgesteld zien dat [geïntimeerde] daadwerkelijk over een laptop beschikte.
5.13
[geïntimeerde] heeft ermee volstaan in het geding te brengen een offerte van Lucotronics van 13 januari 2015. Daarin wordt aangeboden een laptop “ter vervanging van uw MacBook Pro 17 inch quad core (…)” voor een prijs van € 2.186,90. Die offerte onderbouwt echter niet meer dan daarin staat, namelijk: het aanbod een laptop te leveren voor de genoemde prijs. Dat Lucotronics zelf de genoemde “MacBook Pro 17 inch quad core” in het bezit van [geïntimeerde] heeft gezien en dus dat [geïntimeerde] die laptop had, blijkt daaruit niet. Dat heeft de kantonrechter terecht overwogen in het vonnis van 7 augustus 2018 (overweging 4.11). In hoger beroep heeft [geïntimeerde] geen nadere onderbouwing gegeven. De vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de laptop is daarom terecht en op juiste gronden afgewezen.
Bewijs
5.14
Aan bewijslevering komt het hof ten aanzien van de nu besproken aspecten van de zaak niet toe omdat de stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd zijn. Bovendien geldt dat [geïntimeerde] slechts een algemeen en daardoor onvoldoende specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Er is daarom geen reden hem ten aanzien van die aspecten tot bewijslevering toe te laten en de uiteindelijke beoordeling van de zaak aan te houden tot na bewijslevering.

6.De slotsom

6.1
In het principaal hoger beroep slagen de grieven over de ontvankelijkheid (grief III) en de proceskostenveroordeling (grief V). Het vonnis waarvan beroep wordt daarom vernietigd. De overige grieven (principaal en incidenteel hoger beroep) behoeven, gelet daarop, geen bespreking.
6.2
[geïntimeerde] is als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen, zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep. Hij wordt daarom in de kosten van de procedure in beide instanties veroordeeld.
De kosten voor de procedure zullen worden vastgesteld op:
eerste aanleg
- griffierecht (reconventie) nihil
- salaris advocaat € 2.884,- (4 punten tarief V à € 721,- per punt)
principaal hoger beroep
- griffierecht € 2.071,-
- salaris advocaat € 2.031,- (1 punt tarief IV à € 2.031,- per punt)
incidenteel hoger beroep
- salaris advocaat € 1.015,50 (1 punt tarief IV x factor 0,5)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 12 mei 2020 voor zover in reconventie gewezen en
in zoverre opnieuw rechtdoende,
verklaart [geïntimeerde] niet ontvankelijk in zijn vorderingen met betrekking tot de oven (herstelkosten en winstderving);
wijst af zijn vordering met betrekking tot de laptop;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure en begroot deze op:
eerste aanleg
nihil aan griffierecht en € 2.884,- aan salaris advocaat,
principaal hoger beroep
€ 2.071,- aan griffierecht en € 2.031,- aan salaris advocaat,
incidenteel hoger beroep
€ 1.015,50 aan salaris advocaat,
vermeerderd met nasalaris van € 168,- en explootkosten van € 85,- indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de uitgesproken veroordelingen is voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarbij uitgesproken veroordelingen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, I. Tubben en A. Elgersma en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
30 augustus 2022.

Voetnoten

2.Zie artikel 3:171 BW