ECLI:NL:GHARL:2022:7359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
200.310.478/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het belang van hun ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, geboren in 2015, 2016 en 2020. De ouders, die op een geheim adres wonen, hebben in hoger beroep de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 7 juli 2020 onder toezicht staan, en dat er zorgen waren over de thuissituatie, waaronder verbale en fysieke agressie tussen de vader en de oudere broer van de kinderen. De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over de kinderen en de moeder heeft ook een meerderjarige zoon die sinds medio 2021 elders woont.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, omdat de moeder inmiddels hulpverlening accepteert en de vader haar hierin volgt. De betrokkenheid van gecertificeerde instellingen heeft niet geleid tot de gewenste samenwerking en hulpverlening, waardoor de situatie voor de kinderen niet verbeterde. Het hof heeft geconcludeerd dat er buiten de betrokkenheid van de gecertificeerde instellingen meer vooruitgang wordt geboekt in het belang van de kinderen. Daarom heeft het hof de ondertoezichtstelling beëindigd en het verzoek van de William Schrikker Stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.478/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 179906)
beschikking van 23 augustus 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
[verzoeker](de vader),
beiden wonende op een geheim te houden adres,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de WSS),
gevestigd te Amsterdam,
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
kantoorhoudende te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming (de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 oktober 2021 en 4 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (laatstgenoemde beschikking verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 29 april 2022;
- een brief namens de ouders van 9 juni 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 1 augustus 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI is verschenen mevrouw [naam1 1] .

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2020.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (de kinderen). De kinderen wonen bij de ouders.
3.2
De moeder heeft nog een meerderjarige zoon, [naam1 2] . Tot medio 2021 woonde hij bij de ouders en de kinderen. Sindsdien woont hij begeleid elders.
3.3
Sinds 7 juli 2020 staan de kinderen (voorlopig) onder toezicht. De beschikking van 2 oktober 2020, waarbij de kinderen definitief onder toezicht zijn gesteld tot 7 oktober 2021, is door dit hof bij beschikking van 1 april 2021 bekrachtigd. Vervolgens heeft de WSS verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft dit verzoek bij beschikking van 4 oktober 2021 eerst toegewezen voor de duur van zes maanden en bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking voor de resterende duur, te weten tot 4 oktober 2022.
3.4
Begin oktober 2021 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg (24-uurs) tot 5 januari 2022. De kinderrechter heeft deze uithuisplaatsing bij beschikking van 23 december 2021 per 24 december 2021 beëindigd.
3.5
Bij beschikking van 23 mei 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming &
Jeugdreclassering (de WSS) vervangen door het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (de GI).

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders komen met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de WSS voor de resterende duur alsnog af te wijzen.
4.2
De WSS heeft geen verweer gevoerd en is ook niet ter zitting verschenen. De GI heeft ter zitting van het hof aangegeven dat er nog geen contact is geweest met de ouders en dat er per 24 augustus 2022 twee gezinsvoogden starten in het gezin. Ook is de huidige stand van zaken weergegeven. Er is geen standpunt ingenomen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Zoals het hof heeft overwogen in zijn beschikking van 1 april 2021 was de ondertoezichtstelling toen nog steeds nodig omdat werd voldaan aan de daaraan gestelde eisen. In de thuissituatie van de kinderen was sprake van verbale agressie (schreeuwen, bedreigen, zeer grof taalgebruik) en fysieke agressie (duwen, trekken, naar binnen/buiten schoppen). Dit gebeurde voornamelijk tussen de vader en [naam1 2] , maar ook door [naam1 2] richting de kinderen. Daarnaast was de vader intimiderend, dreigend en verbaal agressief naar de hulpverleners. De kinderen, zeker [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , kregen deze uitbarstingen van de vader mee. De spanningen in huis waren voelbaar, aldus de hulpverlening. Voor de kinderen betekende dit onveiligheid wat verstorend kan zijn voor hun hechting. Zij hebben last gehad van het gedrag van de vader. Gelet op de zorgen was het nodig dat er meer zicht kwam op de kinderen, op de thuissituatie en op het functioneren van de ouders. Dit kon niet in het vrijwillige kader omdat de ouders vrijwillige hulpverlening moeilijk (de moeder) tot niet (de vader) accepteerden.
5.3
De onveiligheid voor de kinderen was er ook nog in de periode daarna. Weliswaar zijn de zorgen over de interactie tussen de vader en [naam1 2] minder geworden toen [naam1 2] elders is gaan wonen, maar de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen waren daarmee nog niet (helemaal) weggenomen. Er waren nog steeds grote zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de ouders thuis. Er waren conflicten tussen de ouders en de moeder wilde het huwelijk verbreken. Op verzoek van de jeugdzorgwerker is de moeder een keer met de kinderen naar een vriendin vertrokken, is de vader op verzoek van de moeder een poosje uit huis gegaan en heeft [de minderjarige1] een keer 112 gebeld toen de vader de moeder bedreigde met een mes. Het huiselijk geweld heeft begin oktober 2021 geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen.
5.4
Op 23 december 2021 heeft de kinderrechter beslist dat de kinderen weer bij de ouders konden wonen. Niet alleen omdat de ouders mooie stappen hadden gezet en aan hun relatie hadden gewerkt, maar ook omdat het vanuit die situatie het beste mogelijk was om goed zicht te krijgen op de opvoedsituatie, de verhouding tussen de draagkracht en draaglast van de ouders en de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie. Er is vervolgens Ambulante Spoedhulp (spoed4jeugd) ingezet. Het lukt de moeder na de thuisplaatsing van de kinderen beter om de hulpverlening te accepteren. Voor de vader blijft het een moeilijk proces, mede door zijn negatieve ervaringen in het verleden met hulpverlening. Wanneer de vader niet thuis is ziet de hulpverlening dat de moeder een warme vrouw is die zorgzaam is naar de kinderen toe. Zij herkent de signalen van de kinderen en reageert hier op een passende manier op. Het contact tussen de moeder en de kinderen is positief en liefdevol.
5.5
Omdat de samenwerking met de vader moeizaam op gang kwam heeft de WSS op 27 januari 2022 een schriftelijke aanwijzing aan de ouders gegeven om - kort gezegd - open te staan voor hulpverlening. In de beschikking van 22 maart 2022 heeft de
kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de WSS vervallen verklaard omdat de aanwijzing onvoldoende duidelijk en concreet was geformuleerd. De kinderrechter merkte echter ook op dat het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing niet betekent dat de ouders niet meer hoeven mee te werken met hulpverlening die door de WSS wordt ingezet. De WSS moet namelijk wel zicht kunnen krijgen op de opvoedingssituatie om te weten hoe het met de kinderen gaat en om te weten wat zij nog nodig hebben.
5.6
Op 14 maart 2022 heeft de WSS de kinderrechter verzocht om de WSS (toen de GI) te vervangen door het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
(de huidige) GI. Het lukte niet om de samenwerking met de vader op te starten. De betrokken jeugdzorgwerkers waren handelingsverlegen en een samenwerking tussen de WSS en de ouders was onmogelijk geworden, aldus de WSS. Bij beschikking van 23 mei 2022 heeft de kinderrechter de WSS vervangen door de GI. Redengevend was dat de toenmalige situatie niet langer werkbaar was en dat de belangen van de kinderen op dat moment niet voldoende behartigd konden worden. Eerst per 24 augustus 2022 starten twee gezinsvoogden van de GI in het gezin.
5.7
Op 12 april 2022 is er een gesprek geweest tussen de moeder en vier instanties, waaronder Fier Fryslân (Fier), in het kader van een Multi Disciplinaire Aanpak (MDA++). Onder andere de zorgen over de kinderen zijn daar besproken, maar binnen dat multidisciplinaire verband is er ook aandacht geweest voor de vader en zijn verhaal. Fier heeft in het gesprek voorgesteld vragenlijsten in te vullen om de zorgen van de kinderen in beeld te brengen. De ouders hebben dat gedaan terwijl op dat moment de WSS noch de GI actief betrokken waren. Uit de vragenlijsten volgt dat mogelijk sprake is van PTSS bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zodra de moeder de ID-kaarten van de kinderen heeft geregeld zal er voor hen een intakegesprek komen bij Fier. Op advies van de school heeft de moeder in dezelfde periode logopedie en een bril voor [de minderjarige2] geregeld. Ook zijn de ouders met de school in gesprek over [de minderjarige1] en haar overgang naar het volgende schooljaar.
5.8
Vorenstaande laat zien dat er zorgen zijn over de kinderen en ook dat er ontwikkelingsbedreigingen zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Het laat echter ook zien dat de ondertoezichtstelling tot nu toe niet helpend is geweest. De weerstand van de vader tegen de hulpverlening is zo groot dat dit de inzet van de benodigde hulp frustreert en juist extra zorgen met zich brengt voor de kinderen omdat zij deze weerstand van de vader meekrijgen. Schriftelijke aanwijzingen, het vervangen van de jeugdhulpverleners en zelfs een uithuisplaatsing van de kinderen hebben de vader niet kunnen bewegen om in het belang van de kinderen de samenwerking met de WSS aan te gaan en hulpverlening te accepteren. De weerstand van de vader is zo groot dat de WSS uiteindelijk heeft gevraagd om vervanging van de gecertificeerde instelling omdat zij handelingsverlegen waren geworden.
Voor de moeder ligt het anders. Sinds de thuisplaatsing van de kinderen accepteert zij de hulp en werkt zij samen. Na het wegvallen van de WSS is zij zelf doorgegaan met de door die instelling nog geïnitieerde MDA++-hulp, geboden door Fier. Ook is zij in goed contact en overleg met de school en volgt zij hun adviezen op. De vader luistert naar haar en accepteert het wanneer de moeder hem vertelt dat en welke hulp de kinderen nodig hebben. Aldus lijkt het erop dat er buiten de betrokkenheid van de gecertificeerde instellingen thans meer wordt bereikt in het belang van de kinderen dan binnen de ondertoezichtstelling.
5.9
Op grond van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen en hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling met ingang van heden dient te worden opgeheven. De benodigde hulpverlening voor de kinderen wordt in het vrijwillig kader door de moeder aanvaard, terwijl de vader de moeder in haar beslissingen volgt. Van gronden die een ondertoezichtstelling van de kinderen op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen is daarom onvoldoende gebleken. Het hof realiseert zich dat het accepteren van de benodigde hulpverlening in het vrijwillige kader een zeer wankele basis kent, maar acht de genomen beslissing niettemin het meest in het belang van de kinderen. Het hof hoopt en verwacht dat Fier en/of de school aan de bel zal trekken wanneer er weer zorgen zijn over de kinderen en/of de ouders de benodigde hulpverlening niet langer accepteren. Van de ouders verwacht het hof dat zij in het belang van de kinderen de benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader blijven accepteren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 april 2022 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt die beschikking voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen zich uitstrekt over de periode vanaf heden en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de WSS tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 23 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.