ECLI:NL:GHARL:2022:7300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
200.300.841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding tussen gehuurde auto en eigendom van eiser

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een aanrijding die plaatsvond op 26 oktober 2017 in Den Haag. De Stichting Besef en Balans (SBB), eiseres in hoger beroep, vorderde dat Achmea Schadeverzekeringen N.V. aansprakelijk werd gesteld voor de schade die zij had geleden als gevolg van deze aanrijding. De aanrijding vond plaats tussen een Volkswagen Golf, eigendom van SBB, en een Suzuki Swift, die gehuurd was door de bestuurder mevrouw [naam2]. De bestuurder van de Volkswagen Golf, de heer [naam1], stelde dat de Suzuki Swift de weg opreed zonder op het verkeer te letten, waardoor de aanrijding plaatsvond. SBB vorderde een schadevergoeding van € 9.550,89, vermeerderd met rente en kosten.

De kantonrechter had de vorderingen van SBB afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelde dat SBB toegelaten werd tot bewijs van de door haar gestelde toedracht van de aanrijding. Achmea betwistte de toedracht en voerde aan dat er verschillende onwaarschijnlijkheden en inconsistenties waren in de verklaringen van de betrokkenen. Het hof constateerde dat SBB onvoldoende bewijs had geleverd om de gestelde toedracht aannemelijk te maken en dat er veel vraagpunten onbeantwoord waren gebleven. Het hof besloot dat SBB de gelegenheid kreeg om getuigen te horen om haar stellingen te onderbouwen, maar dat de afwijzing van de voorwaardelijke vordering tot afgifte van rapportages in stand bleef.

De beslissing van het hof houdt in dat SBB moet bewijzen dat de aanrijding heeft plaatsgevonden zoals zij heeft gesteld, en dat de aansprakelijkheid van Achmea voor de schade niet zonder meer kan worden aangenomen. De zaak wordt voortgezet met getuigenverhoren, waarbij SBB moet aangeven hoeveel getuigen zij wil laten horen en wanneer deze beschikbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.300.841
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn: 8638064)
arrest van 23 augustus 2022
in de zaak van
Stichting Besef en Balans,
die gevestigd is in 's-Gravenhage,
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: SBB,
advocaat: mr. Ö. Arslan,
tegen:
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
die gevestigd is in Apeldoorn,
die bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. A.W. Hendriks.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 16 november 2021 heeft op 11 januari 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.2
Vervolgens zijn de volgende processtukken genomen:
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord.
1.3
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Op 26 oktober 2017 is de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken1] , eigendom van SBB, betrokken geraakt bij een aanrijding in Den Haag met een Suzuki Swift met kenteken [kenteken2] , eigendom van Europcar Autoverhuur. Bestuurder van de Volkswagen Golf ten tijde van de aanrijding was de heer [naam1] en bestuurder van de Suzuki Swift was mevrouw [naam2] . [naam2] had de Suzuki gehuurd bij Europcar. De wettelijke aansprakelijkheid van de Suzuki Swift was verzekerd bij Achmea. Het hof gaat verder uit van de feiten als vermeld in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 24 maart 2021.
2.2
SBB heeft bij de kantonrechter gevorderd voor recht te verklaren dat Achmea aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval van 26 oktober 2017 en veroordeling van Achmea tot vergoeding van het schadebedrag van € 9.550,89, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast heeft zij – voorwaardelijk – de afgifte van rapportages van forensisch onderzoek gevorderd.
2.3
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal SBB toelaten tot bewijs van de door haar gestelde toedracht van de aanrijding. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
3.2
SBB heeft, onder verwijzing naar het door beide bestuurders ingevulde aanrijdingsformulier, het volgende gesteld over de toedracht van de aanrijding. [naam1] reed op 26 oktober 2017 rond 23.40 uur in de Volkswagen Golf van SBB met een snelheid van 25/30 kilometer per uur over de Van der Neerstraat in Den Haag. Uit een parkeervak aan de linkerzijde van die weg (bezien vanuit de rijrichting van [naam1] ) kwam opeens de Suzuki Swift, die werd bestuurd door mevrouw [naam2] , de weg op rijden. [naam2] had de Volkswagen Golf niet zien aankomen. De Suzuki raakte de Volkswagen Golf aan de linkerkant. [naam1] probeerde vergeefs uit te wijken en raakte met zijn auto een (hekwerk om een) boom aan de rechterzijde van de weg. Daarom is schade aan beide kanten van de Volkswagen Golf ontstaan. De handeling van [naam2] kwalificeert als een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 RVV 1990. Om die reden had de bestuurder van de Suzuki Swift de bestuurder van de Volkswagen Golf voor moeten laten gaan. Nu dit laatste niet is gebeurd, is de bestuurder van de Suzuki en dus ook Achmea als WAM-verzekeraar van de Suzuki aansprakelijk voor de door SBB geleden schade.
3.3
Achmea heeft deze gestelde toedracht gemotiveerd betwist en daartoe onder meer het volgende aangevoerd:
[naam1] heeft meerdere keren aangegeven dat hij [naam2] niet kent. Gebleken is echter dat hij ongeveer twee weken voor de aanrijding een Peugeot heeft verkocht aan [naam2] . Uit onderzoek blijkt dat die Peugeot nooit is aangeboden door een garage of door middel van een advertentie op internet.
[naam2] is op 26 oktober 2017 niet met deze Peugeot naar Den Haag gegaan, maar met een door haar (buiten haar woonplaats) gehuurde auto (de Suzuki). Ongeveer twee weken na de aanrijding van 26 oktober 2017, namelijk op 6 november 2017, heeft [naam2] opnieuw een aanrijding veroorzaakt. Ook deze aanrijding vond plaats in Den Haag en toen reed [naam2] in de van [naam1] gekochte Peugeot. De gestelde toedracht van die aanrijding (ditmaal met een Audi Q7) was precies dezelfde als die in deze zaak: uitrijden uit een parkeervak door [naam2] in de Peugeot en een uitwijkmanoeuvre door de bestuurder van de Audi Q7. De 16 jarige Peugeot is daarna gesloopt. De Peugeot was vanaf 10 februari 2017 niet meer verzekerd, dus ook al niet meer toen [naam1] nog eigenaar was.
De enorme omvang van de schade is niet in overeenstemming met de gestelde toedracht waarbij een auto met lage snelheid botst met een auto die vanuit stilstand een parkeervak verlaat.
Vreemd is dat [naam1] en [naam2] na de aanrijding om 23.40 uur naar een garage drie kilometer verderop in de Televisiestraat in Den Haag zijn gegaan, om daar het schadeformulier in te vullen, zeker nu garages in de Televisiestraat volgens experts van verzekeringsmaatschappijen regelmatig een rol spelen bij opzetaanrijdingen;
SBB heeft de schade niet geclaimd onder haar eigen cascoverzekering bij ASR.
[naam1] weigert na een eerste verklaring nog een volgende verklaring af te leggen en in te gaan op de gerezen vraagpunten. [naam2] heeft elk verzoek van Achmea om contact op te nemen genegeerd.
3.4
SBB heeft in reactie hierop aangevoerd
  • i) De Peugeot van [naam1] is via een garage aan [naam2] verkocht en dat is de reden waarom [naam1] haar niet kent.
  • ii) SBB is niet bekend met de schade van 6 november 2017. Volgens SBB is die tweede schade anders omdat [naam2] toen niet in een huurauto reed.
  • iii) Het schadebeeld klopt volgens SBB met het feit dat de Volkswagen door de aanrijding en het uitwijken aan twee kanten schade heeft opgelopen.
  • iv) SBB vindt het niet vreemd dat de bestuurders na de aanrijding naar een garage in de Televisiestraat zijn gegaan. In die straat zijn veel garages die laagdrempelig zijn. Het is daarom goed mogelijk dat garages in deze straat vaker voorkomen in schademeldingen, maar daar blijkt nog niet uit dat dit frauduleuze bedrijven zijn.
  • v) Volgens SBB is de schade wel geclaimd onder de cascoverzekering bij ASR maar loopt de claim spaak omdat Achmea het dossier heeft overgedragen aan haar afdeling speciale zaken voor nader onderzoek.
  • vi) [naam1] heeft genoeg medewerking verleend en SBB kan het niet helpen dat Achmea geen informatie krijgt van [naam2] . Het onderzoek duurde zo lang dat [naam1] te kennen heeft gegeven dat hij geen verdere medewerking wenste te verlenen. SBB heeft Achmea gevraagd haar vragen op de mail te zetten, maar dat heeft zij niet gedaan.
3.5
Het hof (i) constateert dat SBB geen enkele (nadere) toelichting heeft gegeven op de wijze van verkoop van de Peugeot door [naam1] aan [naam2] . Zij geeft niet aan welke garage hier bij betrokken zou zijn geweest, of er met de auto is geadverteerd en hoe [naam2] als koopster in beeld kwam. Het hof (ii) stelt vast dat SBB niet betwist dat de aanrijding van 6 november 2017 heeft plaatsgevonden en dat de gestelde toedracht van die tweede aanrijding exact dezelfde was als die van deze schade. Toeval bestaat, maar de kans dat [naam2] , die in Bergen op Zoom woont, een auto koopt van [naam1] in Den Haag en dan twee weken later in Den Haag een aanrijding heeft met een auto die bestuurd wordt door [naam1] , om vervolgens weer twee weken later opnieuw in Den Haag een aanrijding met exact dezelfde toedracht te veroorzaken met ditmaal de door haar van [naam1] gekochte auto, is dermate klein dat zeer ongeloofwaardig wordt dat van toeval sprake is.
Het hof stelt verder vast (iii) dat SBB wel uitlegt waarom schade aan twee kanten van de Volkswagen Golf is ontstaan, maar niet ingaat op de overweging van de kantonrechter dat de schade niet klopt met de gestelde snelheid van beide betrokken auto’s.
En ook (iv) blijft het gestelde nachtelijk bezoek aan een garage drie kilometer verderop voor het invullen van een schadeformulier niet goed opgehelderd.
Verder (v) heeft SBB wel erg weinig informatie gegeven over de schademelding bij ASR, met name niet over wat precies het standpunt is van ASR.
Het hof vindt het niet meer dan logisch (vi) dat Achmea bij zoveel vraagpunten een nadere verklaring van [naam1] heeft gevraagd. [naam1] heeft echter verdere medewerking geweigerd. Mogelijk heeft SBB wel verzocht vragen op de mail te zetten. Hoe dan ook zijn die vragen in de processtukken weer opgeworpen en ook daarna grotendeels onbeantwoord gelaten. Op de zitting van het hof is alleen haar advocaat verschenen. Ook daar is dus geen nadere toelichting op de gang van zaken/vragen van Achmea gegeven.
3.6
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft Achmea de gestelde toedracht van de aanrijding voldoende onderbouwd betwist. De niet opgehelderde vraagpunten en zeer onwaarschijnlijke toevalligheden geven voldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van het door de bestuurders ingevulde aanrijdingsformulier. SBB is er vooralsnog niet in geslaagd de gestelde toedracht voldoende aannemelijk te maken. Omdat op SBB de stelplicht en bewijslast rusten van de gestelde onrechtmatige daad die ten grondslag ligt aan haar vordering, moet zij bewijs leveren van de gestelde toedracht.
3.7
SBB heeft geen bezwaar (grief) aangevoerd tegen de afwijzing van de voorwaardelijke vordering tot afgifte van rapportages, zodat die beslissing van de kantonrechter in stand blijft.

4.De beslissing

Het hof:
1. Het hof laat SBB toe tot bewijs van de door haar gestelde toedracht van de aanrijding op 26 oktober 2017 (zie r.o. 3.2);
2. Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. L. Janse de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
3. SBB moet op dinsdag 13 september 2022 laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen over de periode september t/m december 2022 van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4. SBB moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
5. Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, S.M. Evers en C.M.E. Lagarde, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022. Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de rolraadsheer.