ECLI:NL:GHARL:2022:7297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
200.297.845
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling wanbetalers artikel 18c Zvw en de gevolgen voor zorgverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellante en N.V. Univé Zorg. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 17 februari 2021 was uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellante in mei 2015 haar gehele achterstand aan Univé had voldaan en of zij als wanbetaler had moeten worden afgemeld. De appellante stelde dat Univé tekortgeschoten was in haar zorgplicht door haar niet als wanbetaler af te melden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 10.138,72 die zij vorderde, vermeerderd met rente en kosten.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante in juli 2010 als wanbetaler was aangemeld vanwege een premieschuld van meer dan zes maandpremies. Univé had deurwaarders ingeschakeld om de premieachterstand te incasseren. De appellante had in het verleden betalingsregelingen getroffen, maar deze waren niet nagekomen. Het hof concludeerde dat de appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij in mei 2015 de volledige betalingsachterstand had voldaan. De door haar overgelegde handgeschreven overzichten waren niet voldoende onderbouwd en maakten geen onderscheid tussen betalingen aan Univé en het CAK.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellante tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgverzekeraars om duidelijkheid te scheppen over betalingsverplichtingen en de gevolgen van wanbetaling voor verzekerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.297.845
zaaknummer rechtbank 8822677
arrest van 23 augustus 2022
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna [appellante] te noemen,
vertegenwoordigd door mr. E.Tj. van Dalen
tegen
N.V. Univé Zorg
die is gevestigd in Arnhem
en die bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna Univé te noemen,
vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 17 februari 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • het verzoek om arrest.

2.De vaststaande feiten

2.1
[appellante] heeft een zorgverzekering afgesloten bij Univé. Op 3 juli 2010 heeft Univé [appellante] bij het CAK aangemeld als wanbetaler omdat er toen een premieschuld was ter hoogte van meer dan zes maandpremies (artikel 18c lid 1 Zorgverzekeringswet; hierna: Zvw). Daardoor was [appellante] met ingang van augustus 2010 gehouden een bestuursrechtelijke premie aan het CAK te betalen voor haar (basis)zorgverzekering bij Univé (artikelen 18d lid 1 Zvw).
2.2
Univé heeft deurwaarderskantoor Flanderijn ingeschakeld om de vóór 1 augustus 2010 ontstane premieachterstand (later vermeerderd met door [appellante] niet betaalde, niet vergoedbare zorgkosten zoals eigen bijdragen en eigen risico en incassokosten) te incasseren. Het CAK heeft vanaf augustus 2010 de bestuursrechtelijke premies ingehouden op het inkomen van [appellante] en/of het CJIB [1] tot incasso laten overgaan. Door het CAK/CJIB is deurwaarderskantoor Janssen en Janssen ingeschakeld.
2.3
In maart 2018 heeft Univé [appellante] als wanbetaler afgemeld omdat met Flanderijn een betalingsregeling tot stand was gekomen. In mei 2019 heeft Univé [appellante] weer aangemeld omdat de betalingsregeling vanaf januari 2019 niet meer werd nagekomen. In december 2019 heeft Univé [appellante] weer afgemeld als wanbetaler.

3.Kern van de zaak

3.1
In hoger beroep gaat het om de beantwoording van de vraag of [appellante] in mei 2015 de gehele achterstand aan Univé had voldaan en dus als wanbetaler had moeten worden afgemeld.
3.2
Volgens [appellante] was dat het geval en is Univé tekortgeschoten (in haar zorgplicht) of heeft zij onrechtmatig gehandeld door [appellante] toen niet als wanbetaler af te melden. [appellante] stelt (in hoger beroep) dat zij daardoor tot een bedrag van € 10.138,72 aan schade heeft geleden en zij vordert betaling van dat bedrag, vermeerderd met rente en kosten. In de procedure bij de kantonrechter was nog sprake van andere vorderingen en was ook het CAK partij. Wel stelde [appellante] toen ook al (subsidiair) dat Univé haar ten onrechte niet in juni 2015 heeft afgemeld. De kantonrechter is daar niet in meegegaan. De kantonrechter heeft alle vorderingen afgewezen.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat er als gezegd om of [appellante] , zoals zij stelt, in mei 2015 de gehele achterstand aan Univé had voldaan. Het hof merkt op dat [appellante] in het begin van haar memorie van grieven (randnummer 13) nog bezwaar lijkt te (willen) maken tegen het oordeel dat [appellante] in juli 2010 terecht als wanbetaler is aangemeld, maar zij onderbouwt dat verder niet. Uit het vervolg (zie onder meer randnummer 87) blijkt ook dat het in hoger beroep alleen nog gaat om het niet tijdig afmelden als wanbetaler in mei 2015.
4.2
[appellante] onderbouwt haar standpunt in hoger beroep met een handgeschreven overzicht (productie 1 bij memorie van grieven). Uit de eerste bladzijde daarvan blijkt volgens [appellante] dat zij per mei 2015 een bedrag van € 206,- meer aan Univé heeft betaald dan zij moest betalen. Omdat de achterstand daarmee was ingelopen, zijn alle inhoudingen en betalingen na mei 2015 volgens [appellante] onverschuldigd geweest. De omvang daarvan berekent [appellante] op bladzijde 2 van het overzicht op € 10.138,72. Dat bedrag vordert [appellante] van Univé als schadevergoeding.
4.3
Univé heeft de juistheid van dit overzicht bestreden, en daarbij verwezen naar het door haar ingebrachte overzicht (productie 2 bij conclusie van antwoord).
4.4
Het hof overweegt dat voor afmelding als wanbetaler is vereist (voor zover hier toepasselijk) dat de totale uit de zorgverzekering voortvloeiende schulden zijn afgelost of tenietgegaan of dat een afbetalingsregeling is getroffen (artikel 18d lid 2 Zvw). Uit het door [appellante] overgelegde overzicht volgt niet dat in mei 2015 de volledige (premie- en overige) betalingsachterstand was betaald. Univé wijst er terecht op dat in het overzicht van [appellante] ten onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen aan de ene kant betalingen aan en ontvangsten door Univé (en de door haar ingeschakelde deurwaarder Flanderijn) en aan de andere kant betalingen aan en ontvangsten door het CAK (en CJIB en deurwaarderskantoor Janssen & Janssen). Het overzicht vormt alleen al daarom een ontoereikende onderbouwing voor de stelling van [appellante] dat in mei 2015 de volledige (premie)achterstand aan Univé was betaald.
4.5
Daaraan kan het volgende worden toegevoegd. Niet (langer) is in geschil dat [appellante] ten tijde van de aanmelding als wanbetaler begin juli 2010 de maandpremies vanaf medio oktober 2009 tot dan toe (dus 9,5 maanden) geheel onbetaald had gelaten. In het overzicht dat Univé als productie 2 bij conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht wordt als eerste betaling van die achterstallige premies een betaling vermeld op 4 juni 2014 ter zake de premie over maart 2010. Eerst op 26 juni 2015 volgt de betaling van de premie over november 2009. Dit zou betekenen dat op 1 mei 2015 slechts één van de 9,5 achterstallige maandpremies was betaald. [appellante] heeft onvoldoende uitgelegd dat en waarom dit overzicht in zoverre niet zou kloppen en wanneer dan precies alle achterstallige maandpremies (en overige aan Univé te betalen bedragen) door haar voor 1 mei 2015 zijn betaald. Uit het handgeschreven overzicht (productie 1 in hoger beroep) blijkt dat in het geheel niet.
4.6
[appellante] stelt dat ze na aanmelding als wanbetaler de zorgpremie niet meer aan Univé mocht betalen maar alleen aan het CAK. Dat betekent volgens [appellante] dat alle betalingen die [appellante] vanaf 20 september 2012 via de deurwaarder aan het CAK heeft betaald wel degelijk betrekking hebben op de vordering van Univé. Die stelling gaat niet op. Nadat een verzekerde is aangemeld als wanbetaler moet hij vanaf dat moment de bestuursrechtelijke premies betalen die het CAK haar in rekening brengt, voor de bij de zorgverzekeraar voortgezette zorgverzekering. Het CAK betaalt een compensatiebijdrage aan de zorgverzekeraar ex artikel 34a Zvw. De vóór aanmelding ontstane premieschuld bij de zorgverzekeraar moet gewoon aan de zorgverzekeraar worden afgelost, evenals niet vergoedbare zorgkosten (eigen bijdrage en eigen risico). Voor zover [appellante] veronderstelt dat het CAK de aan hem gedane betalingen doorbetaalt (of had moeten doorbetalen) aan Univé, is dat dus onjuist. Het hof heeft er begrip voor dat het voor [appellante] ingewikkeld kan zijn geweest dat zij met zoveel partijen en instanties te maken kreeg. Maar dat neemt niet weg dat Univé en CAK twee verschillende organisaties zijn, met ieder hun eigen incassokanalen voor hun eigen vorderingen, en dat betaling aan de één geen betaling aan de ander betekent. [appellante] heeft ook geen feiten gesteld waaruit zou kunnen blijken dat Univé op dit punt bij haar verwarring heeft gezaaid.
4.7
[appellante] vermeldt nog dat de SVB [2] (van wie zij een AOW-uitkering ontvangt) gedurende het onder haar gelegde beslag op enig moment heeft betaald aan een andere deurwaarder (die optrad voor een andere schuldeiser van [appellante] ) dan aan Janssen & Janssen. Dit is echter ook iets waar Univé volledig buiten staat. Dat is een kwestie tussen [appellante] en de SVB en het CAK.
4.8
De stelling van [appellante] dat ook deurwaarder Weggemans voor Univé optrad mist iedere onderbouwing in het licht van de betwisting daarvan door Univé. Overigens ziet het hof op bladzijde 1 van het (in rov. 4.2 genoemde) overzicht van [appellante] ook geen betalingen aan deurwaarder Weggemans.
4.9
[appellante] heeft als bewijsaanbod nog aangeboden bankafschriften over te leggen. Daargelaten dat schriftelijk bewijs direct in het geding moet worden gebracht, komt het hof niet toe aan bewijslevering. [appellante] moet eerst onderbouwd stellen dat en wanneer zij de totale betalingsachterstand aan Univé waaronder de achterstallige premie vóór 1 mei 2015 heeft betaald. Pas als dat is gebeurd en die gestelde betalingen worden betwist, komt eventueel bewijslevering aan de orde door middel van bijvoorbeeld bankafschriften. Als gezegd ontbreekt die onderbouwing. Ook heeft [appellante] aangeboden haar echtgenoot als getuige te horen over wat er is betaald. Daarvoor geldt hetzelfde: het hof komt niet toe aan bewijslevering.
4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.

5.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 februari 2021;
2. veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Univé:
 € 772,- aan griffierecht
 € 1.114,- aan salaris van de advocaat (1 punt x appeltarief II).
3. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, H.C. Frankena en C.M.E. Lagarde, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.

Voetnoten

1.Het Centraal Justitieel Incassobureau.
2.De Sociale Verzekeringsbank