ECLI:NL:GHARL:2022:7158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.292.112
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering inzake inzage in gegevens op grond van artikel 843a Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep waarbij een incidentele vordering van de appellant, [appellant], werd afgewezen. De appellant had verzocht om inzage in bepaalde gegevens van de geïntimeerde, [geïntimeerde], op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant stelde dat zij recht had op inzage in declaraties en betalingsbewijzen die betrekking hadden op haar werkzaamheden voor de eenmanszaak van de geïntimeerde, [naam1]. De appellant had eerder bij de kantonrechter een vordering ingesteld voor achterstallig salaris en pensioenpremies, maar deze vorderingen waren grotendeels afgewezen.

Het hof oordeelde dat de vordering tot inzage niet kon worden toegewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat de geïntimeerde de gevraagde gegevens tot haar beschikking had. De appellant had geen concrete onderbouwing gegeven voor haar stelling dat de geïntimeerde declaraties had ingediend bij een gemeente of verzekeraars. Het hof benadrukte dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage en dat de eiser een rechtmatig belang moet hebben bij de gevraagde inzage. Aangezien de appellant niet had aangetoond dat de gevraagde gegevens beschikbaar waren, werd de incidentele vordering afgewezen.

De proceskosten werden aan de appellant opgelegd, en het hof besloot dat de hoofdzaak in de stand waarin deze zich bevond, verder moest worden voortgezet. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.292.112
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 8391281

arrest van 16 augustus 2022

in het incident in de zaak van

[appellant]

die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld en optreedt als eiseres in het incident
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in verzet
hierna [appellant] te noemen
advocaat mr. F.J.M. Kobossen
tegen:

[geïntimeerde]

die handelt onder de naam [naam1]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld en optreedt als verweerster in het incident
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in verzet
hierna [geïntimeerde] te noemen
advocaat mr. U. Ögüt
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1.
Het hof heeft partijen bij arrest in incident van 31 mei 2022 in de gelegenheid gesteld een aantal ontbrekende producties uit de procedure bij de kantonrechter te overleggen.
1.2. Vervolgens heeft mr. Ögüt bij brief van 27 juni 2022 de volgende producties overgelegd:
- de producties 13 en 15 bij de conclusie van repliek,
- de producties 4, 7 en 13 bij de dagvaarding in verzet,
- de producties 2-8 bij de akte tevens houdende vermeerdering van eis van 7 oktober 2020.
2. Het oordeel van het hof
2.1.
[geïntimeerde] is eigenaar van de eenmanszaak [naam1] (hierna: [naam1] ). [appellant] is van september 2016 tot en met augustus 2018 werkzaam geweest bij [naam1] als individueel begeleidster op basis van meerdere arbeidsovereenkomsten. [appellant] heeft bij de kantonrechter onder meer gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan haar van achterstallig salaris en om, op straffe van een dwangsom, pensioenpremies af te dragen aan Pensioenfonds Zorg & Welzijn. Tot het door [appellant] bij de kantonrechter gevorderde achterstallige salaris behoort onder meer een bedrag van € 2.151,01 bruto voor door haar in de periode van januari tot mei 2018 wekelijks op vrijdag verrichte werkzaamheden bij een dagbesteding/inloop voor cliënten.
2.2.
De kantonrechter te Arnhem heeft bij vonnis in verzet van 25 november 2020 de (loon)vorderingen van [appellant] grotendeels afgewezen, waaronder het gevorderde bedrag voor de op vrijdagen verrichte werkzaamheden. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] te betalen een nettobedrag van € 20,- aan achterstallig loon, vermeerderd met een wettelijke verhoging en wettelijke rente, en een bedrag van € 40,- aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld om op straffe van een dwangsom de jegens [appellant] verschuldigde pensioenpremies af te dragen aan het pensioenfonds.
2.3.
[appellant] heeft in hoger beroep in het kader van haar vordering tot vergoeding van de op vrijdagen gewerkte uren een incident op grond van 843a Rv ingesteld. Anders dan [appellant] bij de kantonrechter heeft aangevoerd, stelt zij in hoger beroep dat het gevorderde bedrag van € 2.151,01 geen achterstallig salaris betreft, maar een los van de arbeidsovereenkomst staande mondeling afgesproken vergoeding. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] de door haar op de vrijdagen gewerkte uren gefactureerd aan een gemeente en aan verzekeraars. [appellant] vordert in het incident dat het hof bepaalt dat [geïntimeerde] declaraties en verzoeken om vergoedingen aan verzekeraars en een gemeente en betalingsbewijzen over de periode januari 2018 tot en met mei 2018 in het geding dient te brengen.
2.4.
Bij de vraag of de vordering tot inzage/afschrift van gegevens voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op gegevens van degene die de gegevens tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. De bepaling stelt de inzage afhankelijk van een aantal vereisten waaraan moet zijn voldaan. De eiser moet een rechtmatig belang hebben bij de inzage. Hij moet inzage vorderen van bepaalde bescheiden over een rechtsbetrekking waarin hij zelf partij is. Artikel 843a Rv biedt verder niet de mogelijkheid voor het opvragen van gegevens waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. Maar ook als aan alle vereisten is voldaan, kan de vordering nog worden afgewezen. Dit vanwege zwaarwichtige redenen of omdat kan worden aangenomen dat de eiser ook zonder de gevorderde gegevens kan rekenen op een juiste toepassing van het recht.
2.5.
[appellant] heeft een algemene omschrijving gegeven van de stukken waarin zij inzage wenst, namelijk declaraties en verzoeken om vergoedingen aan verzekeraars en een gemeente en betalingsbewijzen over de periode januari 2018 tot en met mei 2018. Het hof begrijpt de incidentele vordering van [appellant] zo dat zij alleen inzage wenst in de declaraties en de betalingsbewijzen met betrekking tot de door haar op de vrijdagen voor de dagbesteding/inloop gewerkte uren. Voor zover [appellant] ook inzage wenst in andere declaraties en betalingsbewijzen, is niet voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van voldoende bepaalde bescheiden. Voor een zogenoemde “fishing expedition” naar nader bewijs is artikel 843a Rv immers niet bedoeld.
2.6.
Verder is in dit geval onvoldoende gebleken dat [geïntimeerde] de gevraagde gegevens tot haar beschikking heeft. [appellant] heeft niet onderbouwd of nader toegelicht waar zij haar stelling op baseert dat [geïntimeerde] bij een gemeente of bij verzekeraars declaraties of verzoeken tot betaling van vergoedingen heeft ingediend voor de op vrijdagen door [appellant] geleverde zorg. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de cliënten die naar de dagbesteding/inloop op vrijdagen kwamen daarvoor (nog) geen zorgindicatie hadden. De dagbesteding/inloop was opgezet zodat [appellant] klanten kon werven voor een door haar nog op te richten bedrijf, aldus [geïntimeerde] . [appellant] heeft niet met documenten onderbouwd dat de cliënten wel een zorgindicatie voor dagbesteding hadden en dat [geïntimeerde] de mogelijkheid had om vergoedingen voor geleverde zorg te declareren. Dat volgt niet uit de als productie 6 bij de akte tevens houdende vermeerdering van eis van 7 oktober 2020 overgelegde schriftelijke verklaringen van cliënten. Nu onvoldoende is gebleken dat [geïntimeerde] over de gevorderde gegevens beschikt, is afgifte daarvan feitelijk niet mogelijk.
De conclusie
2.7.
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten van het incident veroordelen.
2.8.
De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.
3. De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten in het incident van [geïntimeerde] :
€ 1.114,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x appeltarief II);
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
4. bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, S.C.P. Giesen en D.M.I. de Waele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.