In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep waarbij een incidentele vordering van de appellant, [appellant], werd afgewezen. De appellant had verzocht om inzage in bepaalde gegevens van de geïntimeerde, [geïntimeerde], op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant stelde dat zij recht had op inzage in declaraties en betalingsbewijzen die betrekking hadden op haar werkzaamheden voor de eenmanszaak van de geïntimeerde, [naam1]. De appellant had eerder bij de kantonrechter een vordering ingesteld voor achterstallig salaris en pensioenpremies, maar deze vorderingen waren grotendeels afgewezen.
Het hof oordeelde dat de vordering tot inzage niet kon worden toegewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat de geïntimeerde de gevraagde gegevens tot haar beschikking had. De appellant had geen concrete onderbouwing gegeven voor haar stelling dat de geïntimeerde declaraties had ingediend bij een gemeente of verzekeraars. Het hof benadrukte dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage en dat de eiser een rechtmatig belang moet hebben bij de gevraagde inzage. Aangezien de appellant niet had aangetoond dat de gevraagde gegevens beschikbaar waren, werd de incidentele vordering afgewezen.
De proceskosten werden aan de appellant opgelegd, en het hof besloot dat de hoofdzaak in de stand waarin deze zich bevond, verder moest worden voortgezet. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier.