Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.V.O.F. [appellant1] ,
VOF [appellanten] ,en afzonderlijk: VOF [appellant1] , respectievelijk [appellante2] en [appellant3] ,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
,aftrek heeft van btw, gaat het echter alleen om vergoeding van de kosten exclusief btw.
“Het betreft casco huur. Naast de kosten omtrent het gehuurde zijn ook kosten omtrent het voorzien van de locatie van de inventaris en keukenapparatuur vereist. Inventaris en keukenapparatuur van oude locatie is hooguit in beperkte mate te hergebruiken. Bovendien is er sprake van een half jaar op 2 locaties draaien, waardoor zaken dienen te worden aangeschaft c.q. extra kosten dienen te worden gemaakt.”
Verder heeft [geïntimeerde] onder inrichtingskosten verschillende posten opgenomen voor keukenapparatuur, waarvan echter onduidelijk is in hoeverre het hier apparatuur betreft die ook behoort tot de inventaris die zich nog in het van VOF [appellanten] gehuurde pand bevindt en waarvan de aanschaf voortvloeit uit de, als gezegd, voor rekening van [geïntimeerde] te laten keus om voor een periode van enkele maanden op twee locaties te draaien.
2.11 Het door [geïntimeerde] verstrekte overzicht kan daarmee niet dienen als een volledige en voldoende inzichtelijke specificatie van de kosten ter zake waarvan [geïntimeerde] aanspraak heeft op een tegemoetkoming. Het hof zal die kosten daarom moeten schatten.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is dat Piet Hein wel verhuis- en inrichtingskosten heeft gehad. De verhuiskosten zullen echter relatief beperkt zijn geweest, omdat geen verhuizing van inventaris heeft plaatsgevonden. Daarentegen valt aan te nemen dat de inrichtingskosten aanmerkelijk geweest zullen zijn. VOF [appellanten] hebben in dat verband zelf gesteld dat het nieuwe pand van [geïntimeerde] , het voormalige restaurant ‘t Boothuys, al gedurende een jaar of zes leeg stond. Verder vermeldt de door [geïntimeerde] overgelegde huurovereenkomst met de nieuwe verhuurder dat de huur is ingegaan op 1 november 2021, maar dat [geïntimeerde] een huurvrije periode tot 1 april 2022 is gegeven. Een en ander duidt erop dat er het nodige moest gebeuren om het gehuurde voor exploitatie geschikt te maken.
3.De beslissing
b) de vordering van VOF [appellanten] om het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst eindigt, met bepaling van het tijdstip van ontruiming is afgewezen;
€ 2.500,-;
3.3 bekrachtigthet vonnis voor het overige;
twee wekenna deze uitspraak de bevoegdheid hebben hun vordering tot het bepalen van de datum waarop de huurovereenkomst eindigt in te trekken. In dat geval komt het bepaalde in 3.2.2 tot en met 3.2.4 te vervallen en worden in de plaats daarvan VOF [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] in principaal hoger beroep, welke kosten gevallen aan de kant van [geïntimeerde] worden vastgesteld op € 2.020,- aan griffierecht en € 3.342,- voor salaris advocaat;
3.8 verklaart in dat geval deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.