In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een vrijstaande boerderij, gelegen aan [adres1] 6 te [woonplaats], voor het kalenderjaar 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland had de WOZ-waarde vastgesteld op € 310.000, welke waarde door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 26 januari 2022 is belanghebbende niet verschenen, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door taxateur [de taxateur]. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de taxatie van de onroerende zaak en vergelijkingsobjecten. Belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en concludeerde tot vernietiging van de eerdere uitspraken en vermindering van de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 310.000 niet te hoog was. Het Hof baseerde dit oordeel op de gerealiseerde koopprijs van vergelijkingsobjecten en de taxatie van de onroerende zaak. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de staat van de bijgebouwen en de aanwezige asbest. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.