ECLI:NL:GHARL:2022:7100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
200.307.680/01 en 200.307.681/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over twee minderjarigen na uit huis plaatsing en therapie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderen zijn in maart 2018 uit huis geplaatst vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder. Sinds 23 januari 2019 staan zij onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en wonen zij in verschillende pleeggezinnen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beëindiging van het gezag te vernietigen, maar het hof oordeelt dat de belangen van de kinderen voorop staan. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd, omdat de moeder niet in staat was om een veilige en stabiele opvoeding te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen goed gedijen bij hun pleegouders en dat hun opgroeiperspectief daar ligt. De moeder heeft aangegeven dat zij stappen heeft gezet in haar persoonlijke ontwikkeling, maar het hof oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verstreken. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen is bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen essentieel zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.307.680/01 en 200.307.681/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 137053 en 137054)
beschikking van 9 augustus 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling
Stichting Nidos(de GI),
gevestigd te Assen,
in de zaak met zaaknummer 200.307.680/01, betreffende [de minderjarige1] :
- [pleegouder1] en [pleegouder2] (de pleegouders van [de minderjarige1] ),
in de zaak met zaaknummer 200.307.681/01, betreffende [de minderjarige2] :
- [pleegouder3] en [pleegouder4] (de pleegouders van [de minderjarige2] ),

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 december 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (137053 inzake [de minderjarige1] en 137054 inzake [de minderjarige2] ).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 28 februari 2022;
- een brief namens de moeder van 5 april 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad inzake [de minderjarige1] met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad inzake [de minderjarige2] met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 15 juni 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 4 juli 2022 met bijlage(n).
2.2
Het hof heeft het hoger beroep van de moeder inzake de gezagsbeëindiging over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tegelijkertijd op zitting behandeld. De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tevens werd de moeder bijgestaan door een tolk, [naam1] in de taal Edo;
- namens de raad: [naam2] ;
- namens de GI: [naam3] en [naam4] ;
- [pleegouder2] ; en
- [pleegouder3] en [pleegouder4] .

3.De feiten

3.1
Deze beschikking gaat over de kinderen [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats1] (Marokko) en [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 te [plaats2] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.2
De kinderen zijn in maart 2018 in het vrijwillig kader uit huis geplaatst. Zij staan sinds 23 januari 2019 onder toezicht van de GI. Daarnaast is vanaf die datum ook een machtiging uithuisplaatsing afgegeven. Beide maatregelen zijn nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 23 juli 2022.
3.3
De kinderen wonen ieder in een ander perspectiefbiedend pleeggezin. De moeder woont in een asielzoekerscentrum in [woonplaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen benoemd.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof:
primair: de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de raad alsnog af te wijzen; en
subsidiair: indien nodig, een onderzoek te gelasten door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) dan wel een andere deskundige, gelet op artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger
beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Omdat noch de moeder, noch de beide kinderen over de Nederlandse nationaliteit beschikken, ziet het hof aanleiding ambtshalve onderzoek te doen naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Ouderlijk gezag en voogdij zijn beide kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid en vallen daarmee onder het toepassingsgebied van Verordening Brussel II-bis (Verordening 2201/2003). Omdat de beide kinderen ten tijde van het inleiden van de procedure in eerste aanleg hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waar zij overigens ook nu nog wonen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis rechtsmacht toe om over het ouderlijk gezag van de moeder en de voogdij over de kinderen te oordelen.
5.2
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4
Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht en op goede gronden het gezag van de moeder over de kinderen heeft beëindigd en de GI tot voogd heeft benoemd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de kinderen een (fors) belaste geschiedenis en een verzwaarde opvoedingsvraag hebben. De kinderen hebben, toen zij nog bij de moeder verbleven, veel negatieve gebeurtenissen meegemaakt en er was sprake van een onveilige, instabiele en onvoorspelbare opvoedomgeving. De moeder kon vanwege persoonlijke problematiek niet voldoen aan de (opvoedings- en ontwikkelings)behoeften van de kinderen. Zij zijn daardoor ernstig beschadigd.
5.6
De moeder erkent dat zij lange tijd niet in staat is geweest om de kinderen een stabiele en veilige thuissituatie te bieden. Volgens de moeder heeft zij inmiddels enorme stappen gezet in haar ontwikkeling en maakt zij nog steeds een positieve ontwikkeling door. De (trauma)behandelingen van de moeder zijn afgerond en zij heeft één keer per maand contact met de huisarts om, als zij daar behoefte aan heeft, haar hart te luchten. De moeder heeft aan het hof verteld dat alles goed met haar gaat, al zou ze graag een eigen woning toegewezen krijgen, omdat ze niet langer in het asielzoekerscentrum wil blijven wonen. Verder heeft de moeder op de zitting bij het hof verteld dat zij niet blij is dat de kinderen bij de pleegouders wonen en door hen worden opgevoed in plaats van door haarzelf. De moeder vindt dat de kinderen bij haar horen te zijn en ze wil meer contact met de kinderen. Doordat de kinderen inmiddels een andere taal spreken dan de moeder kunnen ze elkaar niet goed meer verstaan. De moeder kan zich dan ook niet verenigen met de gezagsbeëindiging. Ze heeft het juist goed proberen te doen voor de kinderen door hen (naar haar idee) tijdelijk elders te laten wonen en daarom maakt de huidige situatie haar verdrietig en boos. Om die reden wil de moeder het ouderlijk gezag behouden, ook omdat zij dan betrokken blijft bij de kinderen.
5.7
Gebleken is dat de kinderen ondanks hun problematiek goed gedijen bij hun pleegouders. Zij hebben een stabiele en veilige plek in hun pleeggezinnen en ontwikkelen zich daar positief. De kinderen krijgen bij de pleegouders de benodigde behandelingen (zoals therapie volgens het Safe and Sound Protocol) om te verwerken wat zij allemaal hebben meegemaakt. De pleegouders zijn ervaren en kunnen goed met de problematiek en de verzwaarde opvoedvraag van de kinderen omgaan. Zij ondersteunen en begeleiden de kinderen bij hun behandelingen. De hulpverleners hebben geadviseerd de kinderen eerst therapie te laten ondergaan en daarna te bekijken wat de mogelijkheden zijn voor het herstel van de band tussen de moeder en de kinderen, zodat de therapie niet zou worden verstoord door de effecten van de contacten met de moeder op de kinderen. Daarom hebben de kinderen enige tijd geen contact gehad met de moeder. Ter zitting is gebleken dat in augustus en oktober twee omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen zullen plaatsvinden.
5.8
Het hof constateert dat de kinderen al meer dan vier jaar niet meer bij de moeder verblijven. Het opgroeiperspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder, maar bij de pleegouders. Bij de pleegouders krijgen de kinderen de veiligheid, rust en structuur die zij nodig hebben om op te groeien, om te verwerken wat zij hebben meegemaakt, om te kunnen worden behandeld en om zich positief te kunnen ontwikkelen.
De onrust en onzekerheid die bij de kinderen kan ontstaan over de vraag of zij op termijn teruggeplaatst zullen worden bij de moeder vindt het hof niet in het belang van de kinderen. Het hof is dan ook van oordeel dat voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de aanvaardbare termijn waarin zij in onzekerheid kunnen verkeren over waar zij zullen opgroeien, is verstreken. Het is in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie wordt gewaarborgd door de beëindiging van het gezag van de moeder over hen.
5.9
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het op artikel 810a lid 2 Rv gebaseerde verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen moet worden afgewezen. Nader onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder kan niet mede tot beslissing van deze zaak leiden omdat, zoals hiervoor is overwogen, de aanvaardbare termijn waarin de kinderen in onzekerheid kunnen verkeren over hun opgroeiperspectief inmiddels is verstreken. Het hof vindt bovendien dat het belang van de kinderen zich tegen een dergelijk onderzoek verzet. De kinderen zijn gebaat bij een ongestoorde continuering van de verzorging en opvoeding door de pleegouders bij wie zij een veilig onderkomen hebben, zodat terugplaatsing niet meer aan de orde is. Dit is niet anders in de situatie waarin de moeder er in slaagt het hoofd te bieden aan haar persoonlijke problematiek.
5.1
De moeder verwijst in haar beroepschrift naar een tweetal beschikkingen van andere gerechtshoven (ECLI:NL:GHDHA:2021:1601 en ECLI:NL:GHSHE:2022:76) waarin het ouderlijk gezag niet is beëindigd. Naar het oordeel van het hof slaagt het beroep van de moeder op de genoemde jurisprudentie niet. Afgezien van het feit dat elke zaak op zichzelf staat en het hof elk geval afzonderlijk beoordeelt, is de situatie van de moeder anders dan die in de aangehaalde beschikkingen. Uit die beschikkingen blijkt dat er in die zaken sprake is van overeenstemming tussen alle betrokkenen (waaronder de ouders), dat het perspectief van de betreffende kinderen niet bij de ouders ligt en dat de ouders er mee instemmen dat de kinderen niet door de ouders (zullen) worden opgevoed. De moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] stemt daarentegen niet in met het verblijf van de kinderen bij de verschillende pleegouders omdat zij van mening is dat het perspectief van de kinderen bij haar ligt en zij heeft aangegeven dat zij de kinderen op termijn weer zelf wil opvoeden.
De moeder heeft in haar beroepschrift verder aangevoerd dat zij altijd toestemming heeft gegeven voor (be)handelingen voor de kinderen. Voor zover de moeder heeft bedoeld te stellen dat de grondslag voor de gezagsbeëindiging ontbreekt en/of dat de uithuisplaatsing in het vrijwillig kader voortgezet kan worden omdat zij de gezagsuitoefening niet belemmert, volgt het hof de moeder hierin niet. Ondanks dat een ouder de gezagsuitoefening niet belemmert, is een gezagsbeëindiging in beginsel op zijn plaats als het opgroeiperspectief van de kinderen definitief elders ligt.
Met betrekking tot de stelling van de moeder in haar beroepschrift dat de kinderen geen last zullen hebben van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, overweegt het hof als volgt. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder(s). Deze maatregel kan in beginsel slechts worden verlengd indien de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het ouderlijk gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn, in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding te dragen. Zoals hiervoor overwogen, is de aanvaardbare termijn voor de kinderen naar het oordeel van het hof verstreken. Nu er niet meer wordt gewerkt aan terugkeer van de kinderen naar de moeder, zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer op hun plaats. Daarbij komt dat de jaarlijkse verlengingen bij de moeder en de pleegouders spanning kunnen geven en het risico bestaat dat de kinderen dit aanvoelen en de spanning overnemen, temeer nu de moeder de uithuisplaatsing van de kinderen niet accepteert.
5.11
Op grond van het vorenstaande is voldaan aan de gronden voor beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, zoals gesteld in artikel 1:266, eerste lid, BW. De daarin genoemde aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken en het hof is van oordeel dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen in hun belang noodzakelijk is. Het hof weegt daarbij het belang van de kinderen bij rust, duidelijkheid en continuïteit van de opvoedingssituatie zwaarder dan het belang van de moeder bij behoud van het ouderlijk gezag.
5.12
Voor zover de moeder stelt dat er sprake is van strijd met de verdragsbepalingen uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt. Een beëindiging van het ouderlijk gezag is weliswaar een inbreuk op artikel 8 EVRM, maar het hof is van oordeel dat deze inbreuk, gelet op het hiervoor overwogene, noodzakelijk en gerechtvaardigd is, in redelijke verhouding staat tot het na te streven doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat het beoogde resultaat - de bescherming van de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] - niet kan worden bereikt met een minder ingrijpend alternatief (subsidiariteitsbeginsel).
5.13
Het voorgaande maakt dat het hof de beslissing van de rechtbank tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen zal bekrachtigen.
5.14
Ten overvloede overweegt het hof nog dat het positief is dat de moeder met zichzelf aan de slag is gegaan en een persoonlijke groei doormaakt. Dat het gezag van de moeder is beëindigd, laat onverlet dat zij altijd een belangrijke rol zal spelen in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het is in het belang van de kinderen dat de moeder de door haar ingezette positieve ontwikkeling volhoudt. Op die manier kunnen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zoveel mogelijk profiteren van het toekomstige contact met de moeder.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 december 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en F. Menso, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 9 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.