ECLI:NL:GHARL:2022:6994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.296.891
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen vergoeding uit PGB budget wegens opzegging van de zorgovereenkomst

In deze zaak heeft Stichting Phareon hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, dat op 30 maart 2021 is uitgesproken. Phareon, een zorgverlener, verleende zorg op basis van een PGB-budget dat door Stichting Zorgkantoor Menzis was beschikbaar gesteld. De zorgovereenkomsten met de cliënten zijn door hun beschermingsbewindvoerder opgezegd, wat leidde tot een geschil over de vergoeding van ingediende declaraties voor geleverde zorg. Menzis weigerde akkoord te geven op de declaraties, omdat de zorgovereenkomsten volgens hen waren beëindigd. De kantonrechter heeft de vordering van Phareon afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de bezwaren van Phareon tegen het vonnis van de kantonrechter niet voldoende onderbouwd zijn. Het hof oordeelt dat Menzis niet onrechtmatig heeft gehandeld door geen akkoord te geven op de betalingen, aangezien de zorgovereenkomsten volgens de budgethouders waren beëindigd. Phareon heeft niet aangetoond dat de beëindiging van de zorgovereenkomsten onterecht was of dat er bijzondere omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Phareon tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan Menzis.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.296.891
zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Enschede 8678475
arrest van 9 augustus 2022
in de zaak van
Stichting Phareon
die is gevestigd in Emmen
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna Phareon te noemen
vertegenwoordigd door mr. J.G. Brands
tegen
Stichting Zorgkantoor Menzis
die is gevestigd in Wageningen
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna Menzis te noemen
vertegenwoordigd door mr. R.P. Scherer.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Phareon heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, op 30 maart 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van antwoord
  • de ambtshalve doorhaling op 9 november 2021
  • de akte hervatting procedure
  • het verzoek om arrest door Phareon.

2.De kern van de zaak

2.1
Phareon is zorgverlener en verleende op basis van een door Menzis beschikbaar gesteld PGB budget zorg op basis van de Wet langdurige zorg aan twee (met elkaar samenwonende) cliënten: [naam1] en [naam2] (de budgethouders). Over de gelden en goederen van [naam1] is een beschermingsbewind ingesteld. Phareon heeft over de periode november 2016 tot en met februari 2017 een aantal declaraties bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingediend voor aan de budgethouders geleverde zorg. SVB heeft in reactie daarop om een akkoord van de budgetverstrekker (Menzis) gevraagd omdat het ging om een al afgesloten budgetperiode. Menzis heeft geen akkoord gegeven op de ingediende declaraties. De reden daarvoor was dat de beschermingsbewindvoerder van [naam1] en [naam2] door middel van wijzigingsformulieren van 30 en 28 maart 2017 aan Menzis hadden doorgegeven dat hun zorgovereenkomsten met Phareon met ingang van 1 november 2016 zijn beëindigd. Door het ontbrekende akkoord van Menzis zijn de facturen van Phareon vanaf 1 november 2016 niet door SVB vergoed. Volgens Phareon is het onthouden van een akkoord door Menzis onrechtmatig. Zij heeft bij de kantonrechter gevorderd Menzis te gelasten de ingediende facturen voor de geleverde zorg over november 2016 tot en met februari 2017 van een akkoordverklaring te voorzien.
2.2
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen en beslist dat iedere partij haar eigen proceskosten moet dragen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen. Daarnaast vordert Phareon voor recht te verklaren dat Menzis onrechtmatig heeft gehandeld.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar rechtsoverwegingen 1.1 (lees: 2.1) tot en met 2.15 van het bestreden vonnis. Phareon citeert een aantal van die rechtsoverwegingen in haar bezwaren (grieven) tegen het vonnis, maar geeft niet aan dat en waarom deze feiten niet tussen partijen vaststaan of onjuist zouden zijn. Het hof gaat dan ook uit van deze feiten.
3.2
De bezwaren die Phareon heeft aangevoerd tegen het bestreden vonnis zijn niet of nauwelijks uitgewerkt of van enige toelichting voorzien. Daarmee voldoen die bezwaren voor het overgrote deel niet aan de eisen die daaraan volgens de rechtspraak van de Hoge Raad mogen worden gesteld, met het oog op de kenbaarheid voor de andere partij, die zich daartegen moet kunnen verweren en de rechter die daarover moet oordelen. [1]
3.3
Voor zover sommige klachten wel van enige onderbouwing zijn voorzien, gaan die klachten langs de kern van de zaak. Het gaat erom dat SVB als budgetbeheerder in beginsel slechts bevoegd is namens budgethouders betalingen te doen aan zorgverleners als daar een (schriftelijke) zorgovereenkomst aan ten grondslag ligt (vergelijk artikel 3.6.6 lid 1 onder b van het Besluit langdurige zorg). De kantonrechter heeft als vaststaand feit aangenomen (r.o. 2.7) dat op 28 maart 2017 en 30 maart 2017 [naam2] en de beschermingsbewindvoerder van [naam1] een wijzigingsformulier hebben getekend en daarin hebben aangegeven dat hun zorgovereenkomsten met Phareon met ingang van 1 november 2016 zijn beëindigd. Ook is door de kantonrechter aangenomen (r.o. 4.3 slot) dat Menzis die formulieren heeft ontvangen. Phareon heeft niet uitgelegd wat er niet klopt aan het uitgangspunt van de kantonrechter (r.o. 4.3 slot) dat, nu Menzis zelf geen contractspartij is bij de zorgovereenkomst, zij gehouden was te handelen overeenkomstig de informatie die haar van de zijde van de budgethouders had bereikt, namelijk dat het zorgcontract met Phareon per 1 november 2016 is beëindigd.
3.4
Phareon klaagt wel dat de kantonrechter heeft nagelaten een uitspraak te doen over het opzeggen van een zorgovereenkomst met terugwerkende kracht, maar die klacht is niet voorzien van enige toelichting. Niet wordt gesteld dat en waarom het opzeggen van een zorgovereenkomst met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Bovendien had het dan op de weg van Phareon gelegen om daarover in contact te treden met haar contractuele wederpartijen (de budgethouders). In ieder geval valt, behoudens niet gestelde of gebleken bijzondere omstandigheden, niet in te zien dat en waarom Menzis onrechtmatig handelt als zij richting SVB geen akkoord geeft op het betalen van declaraties aan een zorgverlener met wie volgens de budgethouders in de bewuste periode geen overeenkomst (meer) gold. Het hof voegt daaraan toe dat de kantonrechter heeft overwogen dat, voor zover Phareon meent dat de budgethouders door Menzis onder druk zijn gezet om de zorgovereenkomsten te beëindigen, zij die stelling onvoldoende heeft onderbouwd (r.o. 4.4). Tegen die rechtsoverweging is wel een bezwaar gericht (met nummer 2.3) maar ook hier ontbreekt iedere onderbouwing.
3.5
Phareon klaagt verder dat de kantonrechter buiten beschouwing heeft gelaten dat de fraudeaantijgingen van Menzis op geen enkele wijze terecht zijn gebleken. Phareon stelt dat zij beschikt over nieuwe verklaringen van [naam1] en [naam2] waaruit blijkt dat hun eerdere verklaringen onjuist waren en door Menzis zijn afgedwongen. Zij voegt daaraan toe dat genoemde personen deze verklaringen kunnen onderschrijven (het hof begrijpt: dat zij hierover als getuigen kunnen verklaren). Het hof gaat hieraan voorbij, omdat het voor de zaak die nu aan de orde is niet uitmaakt of de fraudeverdenkingen van Menzis (die betrekking hadden op terugvordering van reeds betaalde facturen) terecht waren of niet. Niet de (verdenking van) fraude maar de beëindiging van de zorgovereenkomsten is de reden waarom Menzis geen akkoord heeft gegeven op de betalingen vanaf november 2016. Bovendien heeft Phareon nagelaten de door haar genoemde nieuwe verklaringen in het geding te brengen.
3.6
Het hof gaat voorbij aan het in algemene termen gestelde bewijsaanbod, dat niet voldoet aan de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld.
3.7
Phareon vordert (voor het eerst in hoger beroep) ook een verklaring voor recht dat Menzis onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover hier wordt gedoeld op het onthouden van een akkoord op de betaling aan Phareon van haar declaraties na 1 november 2016, stuit de vordering af op wat hiervoor is overwogen. Indien (tevens) wordt gedoeld op het handelen van Menzis in het kader van het fraudeonderzoek, blijft de onderbouwing van de vordering steken in algemeenheden en een beroep op niet overgelegde nieuwe verklaringen, en strandt de vordering om die reden.
De conclusie
3.8
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Phareon in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Phareon tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Menzis vordert weliswaar om Phareon ook te veroordelen in de kosten van de procedure bij de kantonrechter, maar zij voert geen reden aan waarom de beslissing van de kantonrechter om dat niet te doen onjuist zou zijn.

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van 30 maart 2021 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede;
2. veroordeelt Phareon tot betaling van de volgende proceskosten van Menzis:
 € 2.106,- aan griffierecht
 € 1.442,- aan salaris van de advocaat (1 punt x appeltarief III)
 € 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak);
3. veroordeelt Phareon tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan Menzis zijn betaald;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, S.M. Evers en J. Sap, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.

Voetnoten

1.Zie onder meer het recente arrest HR 22/4/2022 ECLI: NL:HR:2022:594