ECLI:NL:GHARL:2022:6967

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.292.965/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vroegpensioenaanvraag en schending van zorgplicht door werkgever

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben vijf werknemers van de Nederlandse Aardolie Maatschappij N.V. (NAM) hoger beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De werknemers stelden dat zij onterecht vroegpensioen hadden aangevraagd op basis van onjuiste informatie van NAM, waardoor zij niet in aanmerking kwamen voor een financieel voordelige vertrekregeling. De rechtbank had hun vordering afgewezen, en de werknemers voerden in hoger beroep aan dat NAM hen had moeten behoeden voor het aanvragen van vroegpensioen en hen niet volledig had geïnformeerd over de reorganisatieplannen.

Het hof oordeelde dat de werknemers geen recht hadden op de gevraagde documenten en dat hun vorderingen in de hoofdzaak moesten worden afgewezen. Het hof concludeerde dat NAM niet onjuist had geïnformeerd en dat de werknemers niet konden aantonen dat zij door de informatie van NAM in dwaling waren gebracht. De werknemers hadden geen bewijs geleverd dat NAM hen had moeten informeren over de vrijwillige vertrekregeling die na hun aanvraag van vroegpensioen was ingevoerd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de werknemers in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van zorgplicht en informatievoorziening, maar ook de noodzaak voor werknemers om goed geïnformeerd te zijn over hun rechten en mogelijkheden bij het aanvragen van vroegpensioen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.965/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 128328)
arrest van 9 augustus 2022
in de zaak van

1.[appellante1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [appellant2],
die woont in [woonplaats2] ,
3. [appellant3],
die woont in [woonplaats3] ,
4. [appellant4],
die woont in [woonplaats4] ,
5. [appellant5],
die woont in [woonplaats5] ,
appellanten, tevens eisers in het incident,
bij de rechtbank: eisers,
hierna:
[appellanten],
advocaat: mr. R.J. van Velzen,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij N.V.,
die gevestigd is in Assen,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. M.B. Kerkhof.
Op 30 november 2021 is arrest gewezen in het incident.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Na het arrest van 30 november 2021 heeft NAM de memorie van antwoord genomen. Vervolgens is een datum voor de mondelinge behandeling bepaald. Die zitting heeft op
30 juni 2022 plaatsgevonden, gelijktijdig met vergelijkbare zaken van oud-werknemers tegen NAM. Daarvan is een verslag opgemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd uitspraak te doen.
2.
Waar gaat deze zaak over?
2.1
Deze zaak gaat over de vraag of [appellanten] recht hebben op vergoeding van het nadeel dat zij stellen te hebben geleden doordat NAM hen (en in het geval van [appellante1] : haar inmiddels overleden echtgenoot) heeft gestimuleerd om vroegpensioen aan te vragen waarbij NAM aan hen onjuiste informatie heeft gegeven of informatie aan hen heeft onthouden. Daardoor hebben zij gedwaald. Als gevolg hiervan zijn zij niet in aanmerking gekomen voor een vertrekregeling. Volgens [appellanten] had NAM, als goed werkgeefster, de werknemers daarvoor moeten behoeden.
2.2
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] bij vonnis van 3 juni 2020 afgewezen. [appellanten] hebben in hoger beroep hun bezwaren tegen dat vonnis in tien grieven vastgelegd. Bovendien hebben zij (‘in het incident’) op basis van artikel 843a Rv om nadere stukken van NAM gevraagd. In het arrest van 30 november 2021 is beslist dat daarvoor onvoldoende reden is in afwachting van de beoordeling van de hoofdzaak. De incidentele vordering is afgewezen en de beslissing over de kosten van het incident is aangehouden.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1
Het hof komt tot het oordeel dat [appellanten] geen recht hebben op afgifte van de gevraagde documenten en dat ook hun vorderingen in de hoofdzaak moeten worden afgewezen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen, nadat eerst de wijzigingen van eis en grondslag in hoger beroep zijn besproken en de feiten zijn vastgesteld.
de eiswijziging in hoger beroep
3.2
[appellanten] hebben in hoger beroep de grondslag van hun vordering (dwaling) uitgebreid met schending van de zorgplicht die een goed werkgever heeft. Verder hebben zij hun eis gewijzigd en vermeerderd. Samengevat vorderen zij nu:
-voor recht te verklaren dat zij onder invloed van dwaling vroegpensioen hebben aangevraagd en dat NAM wegens schending van haar zorgplicht aansprakelijk is voor het daardoor ontstane nadeel;
-veroordeling van NAM tot betaling van een vergoeding zoals voortvloeit uit de Landelijke Overtolligheids Regeling 2012-2016, van de misgelopen WW-uitkeringen en € 750,- aan buitengerechtelijke kosten;
-met veroordeling van NAM in de proceskosten van eerste aanleg en hoger beroep, alsmede van het voorlopig getuigenverhoor, met nasalaris en wettelijke rente.
3.3
NAM heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis. Het hof zal uitgaan van de gewijzigde vordering nu die wijziging tijdig was en niet in strijd is met de goede procesorde.
de feiten
3.4
De werknemers waarom het in deze procedure gaat zijn alle vijf in dienst geweest bij NAM, totdat het door hen aangevraagde vroegpensioen inging. [naam1] , de echtgenoot van [appellante1] , en [appellant2] hebben hun vroegpensioen aangevraagd op 27 januari 2016, [appellant3] deed dat op 12 januari 2016, [appellant4] op 8 december 2015 en [appellant5] , zoals hij ter zitting bij het hof meedeelde, niet op 26 oktober 2015 maar op 30 december 2015. De aanvragen zijn gehonoreerd. Van alle werknemers behalve [appellant5] staat vast dat zij voorafgaand aan hun aanvraag een door NAM georganiseerde pensioenbijeenkomst hebben bijgewoond.
3.5
In september en november 2015 heeft NAM-directeur [naam2] tijdens Open Forumbijeenkomsten meegedeeld dat NAM in het kader van een bezuinigingsoperatie in 2016 streeft naar reductie van 190 banen binnen NAM door natuurlijk verloop zonder gedwongen ontslag, naast het schrappen van ongeveer 1800 functies bij contractors waaraan NAM werk uitbesteedt. Verslagen van Open Fora tot en met september 2015, en sindsdien geluidsopnames van dergelijke bijeenkomsten, zijn integraal op intranet van NAM geplaatst. [appellanten] zelf verwijzen naar een bericht over de voorgenomen reducties van personeel in het Dagblad van het Noorden van 19 september 2015.
3.6
NAM kent sinds 2012 een zogenaamde LOR-regeling: een landelijke overtolligheidsregeling die voorziet in een financiële vergoeding bij afvloeiing wegens overtolligheid. Overtolligheid kan ‘doorgeschoven’ worden naar een collega die in plaats van de aangewezen overtollige vrijwillig vertrekt, indien NAM, die dienaangaande een discretionaire bevoegdheid heeft, daarmee akkoord gaat. NAM hanteert ‘van werk naar werk’ echter als uitgangspunt.
De LOR-regeling zou met ingang van 1 juli 2016 versoberd worden.
Omdat de werknemers niet overtollig zijn verklaard (en er voorafgaand aan hun aanvraag om vroegpensioen ook geen mogelijkheid van ‘doorgeschoven overtolligheid’ was), konden zij niet van de LOR gebruik maken.
3.7
[appellant4] heeft voor het aanvragen van zijn vroegpensioen per mail van
19 november 2015 (en er voorafgaand aan hun pensioen aan HR-medewerkster [naam3] gevraagd:
“Is er al wat bekend van de ophanden zijnde reorganisatie?
Het zou erg zuur voor mij zijn als de LOR volgend jaar weer gebruikt gaat worden.
Als ik ga starten met mijn eigen bedrijf kan ik best een steuntje in de rug gebruiken, en is het misschien beter de aanvraag een paar maanden uit te stellen.”
Diezelfde dag antwoordde [naam3] :
“Ik weet niet van een op handen zijnde reorganisatie jij bedoelt en zoals ik hieronder al heb gesteld, alleen indien iemand overtollig is en er geen perspectief is op een andere functie gevonden wordt, is de LOR evt. van toepassing.”
3.8
Op 12 april 2016, voordat het prepensioen van de werknemers inging, maakte NAM de openstelling bekend van een vrijwillige vertrekregeling (de SVS-regeling, waarvan de afkorting staat voor Selective Voluntary Severance). Deze regeling is tot stand gekomen op initiatief van Shell, één van de aandeelhouders van NAM. Op grond van deze SVS-regeling konden ook medewerkers van NAM een aanvraag indienen om hun dienstverband op korte termijn met een financieel gunstige regeling (overeenkomstig de LOR, maar zonder begeleiding) te beëindigen zonder dat zij overtollig waren; het stond ter discretie van NAM om een aanvraag al dan niet te honoreren.
Onderdeel van die regeling is een 'cut-off date' van 31 maart 2016. Dat betekende dat alle
medewerkers van NAM van wie al voor die datum duidelijk was dat het dienstverband zou
eindigen, geen aanspraak op de regeling konden maken.
[naam2] heeft ook op 12 april 2016 NAM-medewerkers geïnformeerd dat de onder 3.5 bedoelde bezuinigingsoperatie niet genoeg zou zijn in het ondernemingsklimaat dat vandaag heel anders is dan een paar maanden geleden en dat de aandeelhouders hebben gevraagd te streven naar verdere aanpassingen met gereduceerde activiteiten. Daarom, schrijft [naam2] , is de SVS-regeling een kans voor NAM.
3.9
Van de appellanten in deze procedure hebben zich een paar aangemeld voor de SVS, maar hun aanvraag is afgewezen omdat zij al prepensioen hadden aangevraagd.
In 2016 is het personeelsbestand bij NAM met 511 werknemers gereduceerd, waarvan 440 met de SVS-regeling.
3.1
In deze procedure zijn verklaringen overgelegd van getuigen die in het kader van een in 2018 gehouden voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord: [naam2] , HR-manager [naam4] , HR-adviseur [naam5] en twee voormalige OR-leden. Verder heeft NAM aan [appellanten] op hun, elkaar opvolgende, verzoeken diverse stukken verstrekt. Daaronder bevinden zich de aan de OR voorgelegde adviesaanvragen uit de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2016.
de grieven van [appellanten]
3.11
De
grieven 1 en 2zijn gericht tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof heeft hiervoor zelfstandig de feiten vastgesteld die het hof van belang vindt voor de beoordeling en daarmee hebben [appellanten] geen belang meer bij hun eerste twee grieven. Voor zover zij nog andere door hen gestelde feiten toegevoegd willen zien, miskennen zij dat het aan de rechter is om een keuze te maken uit de feiten die de rechter van belang acht.
3.12
In de procedure bij de rechtbank stond de vraag centraal of NAM, op het moment waarop de werknemers hun vroegpensioen aanvroegen, onjuiste informatie heeft verstrekt door mee te delen dat zij (zeker) niet voor een vertrekregeling in aanmerking zouden komen en/of heeft verzuimd hen volledig te informeren over de reorganisatie-ambities. Als was verteld dat nog geen duidelijkheid kon worden gegeven over de gevolgen voor individuele werknemers, dan hadden zij geen vroegpensioen aangevraagd, de ontwikkelingen afgewacht en dan waren zij in aanmerking gekomen voor de SVS-regeling, aldus de werknemers.
De rechtbank heeft overwogen dat de werknemers wel stellen dat NAM hen onjuist heeft geïnformeerd of informatie heeft verzwegen, maar dat NAM dit gemotiveerd heeft betwist.
Volgens de rechtbank is er geen grond om te oordelen dat NAM in werkelijkheid al wél voornemens was de beoogde reductie van eigen NAM-personeel te gaan realiseren via een vrijwillige ontslagregeling met vergoeding in plaats van via natuurlijk verloop, zoals het vervangen van contractors door eigen personeel en door (vroeg)pensioen. Ook had de rechtbank geen grond om te oordelen dat NAM over meer of andere informatie beschikte dan in het najaar via Open Fora aan de medewerkers bekend is gemaakt. Dat NAM op instigatie van aandeelhouder Shell in maart 2016 (contre coeur) een vrijwillige vertrekregeling heeft ingevoerd waar [appellanten] mogelijk gebruik van hadden kunnen maken als zij nog geen vroegpensioen hadden aangevraagd, was in december 2015-januari 2016 voor NAM niet te voorzien en daarmee een uitsluitend toekomstige omstandigheid. Daarop kan geen beroep op dwaling worden gegrond, aldus de rechtbank.
3.13
Met
grief 7betogen [appellanten] dat zij in de praktijk geen kennis namen van mededelingen op Open Fora. Dat doet echter niet af aan de onder 3.5 vastgestelde feiten en het hof ziet, met NAM, niet in welk belang [appellanten] bij deze grief hebben.
3.14
Volgens de toelichting op
grief 9betwisten [appellanten] dat NAM eigenlijk niet blij was met de invoering van de SVS-regeling: nergens blijkt volgens hen uit dat NAM die regeling contre coeur heeft ingevoerd, zoals de rechtbank overweegt.
Deze grief kan, indien al juist, op zichzelf echter niet tot vernietiging van het vonnis leiden omdat daarmee geen dragende overweging van de rechtbank wordt aangetast. Overigens blijkt uit de getuigenverklaring van [naam2] wel degelijk dat hij verrast werd door de SVS, die zijn onder 3.5 vermelde plan doorkruiste.
3.15
Met de overige grieven beogen [appellanten] een herbeoordeling in volle omvang, mede op basis van de toegevoegde grondslag. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk bespreken.
Volgens [appellanten] heeft de rechtbank hun stellingen te beperkt opgevat. Het gaat erom dat NAM heeft meegedeeld dat de inkrimping zou plaatsvinden door natuurlijk verloop en dat zij er, gelet op de antwoorden op door hen gestelde vragen, van mochten uitgaan dat er tot eind 2016 geen sprake zou zijn van vergoedingen overeenkomstig de LOR-regeling.
NAM betwist echter dat zij voorafgaande aan de aanvragen van vroegpensioen zou hebben meegedeeld dat er in 2016 géén LOR-vergoeding zou komen. Alleen [appellant4] heeft bewijs overgelegd van de door hem gestelde vraag en het daarop gegeven antwoord (zie onder 3.7) en dat antwoord was destijds juist, aldus NAM. Van boventalligheid was geen sprake. NAM had ten tijde van de aanvragen van vroegpensioen geen concrete plannen op basis waarvan [appellanten] een vertrekvergoeding zouden krijgen, zo heeft zij als verweer aangevoerd.
Nu [appellanten] geen bewijs hebben aangeboden van hun andersluidende stellingen op het punt van gestelde vragen en verstrekte antwoorden, gaat het hof al om die reden aan deze stellingen voorbij.
3.16
Volgens [appellanten] heeft NAM hen ook onjuist geïnformeerd door het alleen over natuurlijk verloop te hebben, terwijl eind 2015/begin 2016 plannen werden gemaakt om voor 1 juli 2016 afscheid te nemen van ongeveer 440 werknemers met een compensatie conform de LOR-regeling.
Zoals de rechtbank al heeft overwogen, heeft NAM gemotiveerd betwist dat zij al voor het aanvragen van prepensioen door [appellanten] dergelijke plannen had. Het hof voegt daaraan toe dat op 27 januari 2016, de laatste dag waarop door een van hen prepensioen is aangevraagd, [naam4] zelfs nog niet confidentieel had vernomen dat binnen Shell Nederland werd overwogen een vrijwillige vertrekregeling te ontwikkelen (dat was pas op
8 februari 2016, zoals in zijn getuigenverklaring staat). [appellanten] hebben voor hun in hoger beroep herhaalde standpunt op dit punt ook geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. Zij hebben hun stellingen ook niet zo aannemelijk gemaakt, dat het hof daarvan zou willen uitgaan behoudens tegenbewijs door NAM, zoals [appellanten] bepleiten.
3.17
Voor zover [appellanten] daarnaast nog stellen dat NAM ten tijde van hun prepensioenaanvraag wel van plan was haar personeel ook op andere wijze in te krimpen dan uitsluitend door natuurlijk verloop, waarbij ontslagvergoedingen zouden worden betaald, hebben zij ook daarvoor onvoldoende aangevoerd. Het hof gaat niet mee met hun poging om aan een enkele zin in de getuigenverklaring van [naam2] een betekenis te geven die niet strookt met de context waarin ze zijn gemaakt. [naam2] heeft op een vraag van mr. Van Velzen uitdrukkelijk verklaard dat hij tijdens de Open Fora niet over 190 ontslagen heeft gesproken; ook heeft hij gezegd dat hij verwachtte dat er geen ontslagen hoefden te vallen. Met ontslag, zo voegde [naam2] toe, bedoelt hij onvrijwillige beëindiging. Daarna gaf [naam2] enkele voorbeelden van wat hij onder natuurlijk verloop verstaat, en daarbij staat het door [appellanten] gewraakte citaat. Het hof leest dit echter niet als een aanwijzing voor een bestaand voornemen om toch tot gedwongen ontslagen over te gaan, in afwijking van wat [naam2] daarvoor al uitdrukkelijk had verklaard, maar eerder als een voorbeeld van de wijze waarop werknemers van NAM in het algemeen vrijwillig vertrekken.
Ook in de Umbrella Note leest het hof geen bevestiging voor de stelling van de werknemers.
3.18
[appellanten] verwijzen naar een uitspraak van Hof Amsterdam [1] in een volgens hen zeer vergelijkbare zaak. Daaruit zou volgen dat de van een werkgever te vereisen zorgvuldigheid jegens zijn werknemer meebrengt, dat hij de werknemer in een vroegtijdig stadium moet informeren over voor hem relevante reorganisatievoornemens. Of dat hij hem in ieder geval in overweging dient te geven om, in verband met toekomstige ontwikkelingen, af te zien van verdere medewerking aan een ontslagregeling. Die zorgplicht heeft NAM geschonden, aldus [appellanten] NAM had hen moeten beschermen tegen het aanvragen van hun eigen ontslag.
3.19
De vergelijking gaat echter niet op. In de hiervoor bedoelde zaak sloot een werkgever een vaststellingsovereenkomst met een werknemer zonder beëindigingsvergoeding, op een moment waarop het afstoten van de gehele dienst waartoe die werknemer behoorde (en daarmee ontslag met de vergoeding volgens het Sociaal Plan) geen ‘uitsluitend toekomstige omstandigheid’ was. De werkgever had in de procedure bij de kantonrechter niet betwist dat zij in die situatie tegenover de werknemer een spreekplicht zou hebben over de voorgenomen reorganisatie. Maar belangrijker vond het hof nog dat de werkgever zich, uit oogpunt van zorgvuldigheid in dat concrete geval, de gerechtvaardigde belangen van de betrokken werknemer had moeten aantrekken en hem tenminste in overweging had moeten geven op dit moment af te zien van de beëindigingsovereenkomst vanwege toekomstige ontwikkelingen.
In de zaak van [appellanten] is niet gebleken dat er ten tijde van hun aanvraag voor vroegpensioen concrete plannen waren die zouden leiden tot vertrek van werknemers met een vergoeding. Dat dit later wel mogelijk bleek, was een uitsluitend toekomstige omstandigheid die zowel in de weg staat aan een beroep op dwaling, als aan het verwijt dat de zorgplicht is geschonden.
3.2
Evenmin ziet het hof reden voor het verwijt dat NAM een verzwaarde zorgplicht heeft geschonden door hen te attenderen op de informatiebijeenkomsten over pensioen. Dat beschrijven de werknemers anders: zij zijn uitsluitend op initiatief van NAM op het idee gekomen prepensioen aan te vragen, maar werden welbewust in de waan gelaten dat er tot eind 2016 geen sprake zou zijn van een ontslag met toekenning van een LOR-vergoeding. Zoals hiervoor al is overwogen, is voor dat laatste verwijt geen grond.
geen recht op nadere stukken
3.21
NAM heeft [appellanten] al diverse malen gevraagde stukken verstrekt waarmee zij hun stellingen dachten te kunnen onderbouwen. In hoger beroep verzoeken [appellanten] op de voet van artikel 843a Rv in aanvulling daarop nog om alle notulen van vergaderingen van de OR van NAM en van de COR van Shell en NAM uit 2015 en 2016, alsmede notulen van koppeloverleggen. Die laatste stukken bestaan niet, zo heeft NAM onweersproken verklaard, en op dat punt moet het verzoek dus hoe dan ook worden afgewezen.
Tegen overlegging van de gevraagde notulen heeft NAM bezwaar gemaakt. Het hof wijst het verzoek van de werknemers af omdat sprake is van een fishing expedition. Zij hebben al de beschikking over adviesaanvragen die bij de OR zijn ingediend in de periode tussen september 2014 en 11 juli 2016 en de reacties daarop, agenda’s van de OR, instemmingsaanvragen en informatiememoranda. De getuigenverklaringen van de twee OR-leden bieden ook geen aanknopingspunt voor het (kennelijk bij [appellanten] bestaande, maar niet uitgesproken) vermoeden dat OR-leden over meer (voor hen relevante) informatie beschikten dan uit de aanvragen en adviezen blijkt, laat staan dat daarvan dan uit de notulen zou blijken. Daarom hebben de werknemers geen rechtmatig belang bij het verkrijgen van notulen. Welk concreet belang zij hebben bij notulen van de COR hebben zij ook niet toegelicht.
bewijsaanbod onvoldoende specifiek en relevant
3.22
[appellanten] hebben getuigenbewijs aangeboden van “de totstandkoming en uitvoering van alle plannen en voornemens in de periode september 2015 tot en met juli 2016, om tot beëindiging van arbeidsovereenkomsten om redenen van reorganisatie in brede zin te komen” door het horen van [naam6] en alle andere OR-leden, alle leidinggevenden en HR-medewerkers die functioneel contact hadden met de OR of vragen van [appellanten] hebben beantwoord; “in alle gevallen ter beantwoording van de vraag wat intern bekend was en wat aan [appellanten] en andere NAM-medewerkers is meegedeeld.”
Het hof verwerpt dit aanbod dat geen bewijsaanbod van een concrete stelling inhoudt en daarmee, zeker in hoger beroep, onvoldoende specifiek en relevant is. In feite komt ook dit bewijsaanbod neer op een fishing expedition.
het eerlijke antwoord
3.23
[appellanten] besloten hun mondelinge toelichting ter zitting met de vraag: “Is het eerlijk om meerdere werknemers (die al tientallen jaren in dienst zijn) die vragen óf er een reorganisatie aankomt, die vragen óf er binnenkort een LOR-regeling van toepassing wordt, geen eerlijk antwoord te geven en/of hen in het geheel geen informatie te geven?!”
Zoals hiervoor is uiteengezet is niet komen vast te staan dat NAM, voor zover aan haar vragen zijn gesteld voordat de werknemers prepensioen aanvroegen, onjuiste mededelingen heeft gedaan. Het verwijt dat geen eerlijk antwoord is gegeven is onterecht. Ook niet is gebleken dat NAM heeft gezwegen waar zij had moeten spreken.

4.De slotsom

4.1
De grieven van [appellanten] slagen niet, de vordering om NAM te veroordelen meer stukken ter beschikking te stellen wordt afgewezen en het bewijsaanbod van [appellanten] wordt verworpen. Het bestreden vonnis wordt onder aanvulling van gronden bekrachtigd.
4.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Die kosten worden aan de zijde van NAM vastgesteld op € 5.610,- aan griffierecht en voor het salaris van de advocaat zal het hof uitgaan van tarief II bij onbepaalde waarde (gelet op de gevorderde verklaringen voor recht), zoals ook is gebeurd in een eerdere uitspraak in een soortgelijke zaak tussen een werknemer en NAM (ECLI:NL:GHARL:2020:903). Gelet op de gelijktijdige mondelinge behandeling met twee andere zaken gaat het hof uit van 1,5 punt voor de hoofdzaak en 1 punt voor het incident, samen dus (2,5 punten x tarief II à € 1.114,-) € 2.785,- voor salaris van de advocaat.
4.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.
4.4
Voor veroordeling van NAM in de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, zoals door [appellanten] is gevorderd, is geen grond.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 juni 2020 onder aanvulling van gronden;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van NAM vastgesteld op € 5.610,- voor griffierecht en op € 2.785,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, D.H. de Witte en P.G. Vestering en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2022.