ECLI:NL:GHARL:2022:6840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.305.790/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in verzet na derdenbeslag

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, dat op 1 december 2021 is uitgesproken. De kantonrechter had [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet tegen een verstekvonnis van 2006, omdat het verzet niet tijdig was ingesteld. Het hoger beroep is ingesteld met de bedoeling om de vorderingen van NS Reizigers alsnog af te wijzen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat [appellant] niet tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. De verzettermijn vangt aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd, wat in dit geval gebeurde na de eerste betaling onder het door NS Reizigers gelegde executoriale derdenbeslag op 14 september 2020. [appellant] heeft pas op 27 juli 2021 verzet ingesteld, wat te laat was.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in oktober 2006 op de hoogte was van het verstekvonnis, aangezien dit aan haar was betekend. Bovendien heeft zij erkend dat zij in 2020 op de hoogte was van de tenuitvoerlegging van het vonnis. De stelling van [appellant] dat zij pas op 20 juli 2021 van het verstekvonnis kennis heeft genomen, werd onvoldoende onderbouwd. Het hof concludeert dat de eisen van een eerlijk proces niet in het geding zijn gekomen en dat [appellant] gehouden is aan de wettelijke verzettermijn.

Daarom heeft het hof het hoger beroep afgewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, die in totaal € 1.570,- bedragen. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.305.790/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 9375928
arrest van 2 augustus 2022
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in het verzet, oorspronkelijk gedaagde partij,
hierna
[appellant]te noemen,
vertegenwoordigd door mr. E.D. van Tellingen,
tegen
NS Reizigers B.V.,
die is gevestigd in Utrecht,
die in hoger beroep gedaagde is,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in het verzet, oorspronkelijk eisende partij,
hierna
NS Reizigerste noemen,
vertegenwoordigd door mr. J.G. Plet.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 1 december 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord

2.De kern van de zaak

In 2021 is [appellant] in verzet gekomen tegen een verstekvonnis van 2006. De kantonrechter heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet omdat het verzet niet tijdig is ingesteld. [appellant] is het niet eens met dat vonnis van de kantonrechter van 1 december 2021. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen van NS Reizigers alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal oordelen dat [appellant] niet tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. [appellant] is daarmee niet-ontvankelijk in haar vordering. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt daarom niet toegekomen. Het hoger beroep slaagt niet. Dat wordt hierna uitgelegd.
Feiten
3.2
In een verstekvonnis van 22 februari 2006 is [appellant] veroordeeld tot betaling van € 2.686,88 aan NS Reizigers (€ 2.040,50 aan hoofdsom, € 346,38 aan tot 2 januari 2006 berekende wettelijke rente en € 300,- aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten).
NS Reizigers stelt dat [appellant] in februari 2002 een jaartrajectkaart heeft aangeschaft waarvoor [appellant] (grotendeels) niet heeft betaald.
3.3
Op 6 oktober 2006 heeft de deurwaarder het verstekvonnis aan [appellant] betekend door een afschrift van het verstekvonnis in een gesloten envelop aan het adres van [appellant] achter te laten.
3.4
[appellant] heeft van maart 2009 tot en met half juli 2018 niet in Nederland gewoond.
3.5
Op 31 augustus 2020 heeft NS Reizigers ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag gelegd onder Kalff II B.V. op een loonvordering van [appellant] op Kalf II B.V.
3.6
Op 7 september 2020 heeft de deurwaarder dit onder Kalf II B.V. gelegde executoriaal derdenbeslag aan [appellant] betekend door een afschrift van het exploot van het derdenbeslag in een gesloten envelop aan het (geheime) adres van [appellant] achter te laten. In het exploot van het derdenbeslag van 31 augustus 2020 is opgenomen dat beslag wordt gelegd op verzoek van NS Reizigers uit kracht van een executoriale titel d.d. 22 februari 2006.
3.7
In de periode van 14 september 2020 tot en met 7 december 2020 heeft Kalf II B.V. vanwege het executoriaal derdenbeslag twaalf keer € 9,24 aan de deurwaarder betaald.
3.8
Op 21 mei 2021 heeft NS Reizigers ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag gelegd onder ING Bank N.V. Op 27 mei 2021 heeft de deurwaardig dit beslag aan [appellant] betekend door een afschrift van het exploot van het derdenbeslag in een gesloten envelop aan het adres van [appellant] achter te laten.
3.9
Op 20 juli 2021 heeft de advocaat van [appellant] het tegen [appellant] gewezen verstekvonnis ontvangen.
3.1
Bij dagvaarding van 27 juli 2021 is [appellant] tegen het verstekvonnis van 2 februari 2006 in verzet gekomen.
Over de ontvankelijkheid
3.11
Op grond van de wet [1] vangt de verzettermijn aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. De wet [2] gaat ervan uit dat het vonnis ten uitvoer is gelegd na de eerste betaling onder het door NS Reizigers gelegde executoriale derdenbeslag. Die eerste betaling was, dat is niet in geschil, op 14 september 2020. De wettelijke regeling van de verzettermijn brengt dus mee dat de door [appellant] in acht te nemen verzettermijn van vier weken is aangevangen op 14 september 2020 en al enige tijd was verstreken toen het verzet werd ingesteld.
3.12
Bij de toepassing van deze wettelijke regeling van de verzettermijn is de rechtspraak van de Hoge Raad [3] van belang, die inhoudt dat toepassing van deze regeling achterwege moet blijven als dat tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Dit geldt in het bijzonder in een situatie waarin een bij verstek veroordeelde pas in het stadium van tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis bekend raakt.
3.13
[appellant] stelt dat zij niet eerder dan op 20 juli 2021 van het verstekvonnis kennis heeft genomen. In het licht van de feiten en omstandigheden zoals die mede naar aanleiding van het door NS Reizigers gevoerde verweer zijn komen vast te staan, heeft [appellant] die stelling onvoldoende onderbouwd. Vast staat namelijk dat het verstekvonnis in oktober 2006 in een gesloten envelop op het adres van [appellant] is achtergelaten en ook dat het exploot van het derdenbeslag in september 2020 in een gesloten envelop op haar (geheime) adres is achtergelaten. De ontvangst van deze gesloten enveloppen is door [appellant] niet betwist. In het exploot van het derdenbeslag van 31 augustus 2020 is opgenomen dat beslag wordt gelegd op verzoek van NS Reizigers uit kracht van een executoriale titel van 22 februari 2006. Vervolgens zijn bedragen van haar loon ingehouden. [appellant] heeft erkend dat beslag is gelegd en loon is ingehouden, dat zij navraag bij haar werkgever heeft gedaan en dat die meedeelde dat het ging om een schuld aan NS. [appellant] heeft ook erkend dat zij vervolgens op 2 oktober 2020 contact heeft gehad met de beslagleggende deurwaarder en dat deze meedeelde dat zij een schuld aan NS had die zij moest betalen. Op basis van deze feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat [appellant] in ieder geval in oktober 2020 op de hoogte was van (indien zij de gesloten enveloppen niet heeft geopend: de globale inhoud van) het verstekvonnis of de tenuitvoerlegging daarvan. In deze situatie wordt de eisen van een eerlijk proces geen geweld aangedaan als [appellant] gehouden wordt aan de wettelijke verzettermijn van vier weken. [appellant] heeft niet binnen vier weken na 14 september 2020 verzet ingesteld, maar pas in juli 2021. [appellant] is daarom niet tijdig in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.
De conclusie
3.14
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
3.15
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 december 2021;
2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van in totaal € 1.570,-:
€ 783,- aan griffierecht,
€ 787,- aan salaris van de advocaat van NS Reizigers (1 procespunt x appeltarief I van € 787,-);
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, M.M.A. Wind en W.P.M. ter Berg en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.

Voetnoten

1.artikel 143 lid 3 Rv
2.artikel 144 aanhef en onder b Rv
3.Hoge Raad 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2341 en Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2629