In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een alimentatieprocedure. De verzoeker, de man, is bewindvoerder over de goederen van de man die onder bewind zijn gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De vrouw, die alleen het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind uitoefent, had in eerste aanleg een verzoek tot kinderalimentatie ingediend zonder de bewindvoerder van de man als formele procespartij te betrekken. Het hof oordeelt dat dit in strijd is met artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de bewindvoerder de man in en buiten rechte vertegenwoordigt. Hierdoor is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie.
De man ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet en is toegelaten tot gemeentelijke schuldhulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, gezien zijn financiële situatie en de schuldsanering. De bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de kinderalimentatie is afgewezen. Tevens is bepaald dat de vrouw geen terugbetaling hoeft te doen van reeds betaalde alimentatie, omdat deze bedragen zijn verbruikt voor de minderjarige.
De uitspraak benadrukt het belang van de betrokkenheid van de bewindvoerder in alimentatieprocedures en de gevolgen van het niet betrekken van deze partij in de rechtsgang.