In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning, was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 404.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad had deze waarde vastgesteld op basis van een taxatiematrix, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de woning slechts € 363.000 waard was.
Het Hof oordeelde dat de rechtbank de goede procesorde had geschonden door de zitting door te laten gaan ondanks de late indiening van stukken door de heffingsambtenaar. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar besloot de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand te laten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 404.000 niet te hoog was. De uitspraak van het Hof houdt in dat de heffingsambtenaar de proceskosten van de belanghebbende moet vergoeden, evenals het griffierecht voor het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesorde en de verplichting van de heffingsambtenaar om tijdig relevante stukken aan te leveren. Het Hof heeft de waarde van de woning vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten en heeft de argumenten van de belanghebbende niet overtuigend geacht om tot een andere conclusie te komen.