In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. Belanghebbende had aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013, 2016 en 2017 ontvangen, waarbij de Inspecteur de bezwaren tegen deze aanslagen niet-ontvankelijk had verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende tegen deze uitspraken eveneens niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig beroep had ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur over de aanslag voor het jaar 2013, aangezien deze al onherroepelijk vaststond. Het beroep tegen de aanslagen voor de jaren 2016 en 2017 richtte zich voornamelijk op de afwijzing van verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen. Belanghebbende had scholingsuitgaven opgevoerd in haar aangiften, maar het Hof oordeelde dat deze kosten niet in aanmerking kwamen voor aftrek, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat haar echtgenoot onder toezicht of begeleiding van een derde stond bij zijn studie en onderzoek. Het Hof bevestigde de uitspraken van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig en correct beroep in te stellen en de vereisten voor aftrek van scholingsuitgaven, waarbij begeleiding en toezicht van een derde essentieel zijn voor de erkenning van dergelijke kosten.