ECLI:NL:GHARL:2022:6136

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.295.944/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van tekortkoming in koopovereenkomst met betrekking tot aardbevingsschade

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding die is ingesteld door de kopers van een woning, die schade hebben geleden door aardbevingen. De kopers, vertegenwoordigd door mr. L.S. Slinkman, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin hun subsidiaire vordering op basis van dwaling was toegewezen. De kopers vorderen primair schadevergoeding wegens tekortkoming in de koopovereenkomst, waarin een regeling is opgenomen over aardbevingsschade. De verkopers, vertegenwoordigd door mr. O.M.M. Philips, hebben de schadevergoeding niet aan de kopers uitgekeerd, ondanks dat zij een schadevergoeding van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) hebben ontvangen.

Het hof heeft de koopovereenkomst uitgelegd en vastgesteld dat de verkopers tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. De kopers mochten verwachten dat zij aanspraak hadden op de schadevergoeding die aan de verkopers was uitgekeerd. Het hof heeft de vordering van de kopers toegewezen en de verkopers veroordeeld tot betaling van € 6.400,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering tot immateriële schade is afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de proceskosten aan de zijde van de kopers toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in koopovereenkomsten, vooral met betrekking tot schadevergoeding en de gevolgen van aardbevingsschade. Het hof heeft geoordeeld dat de verkopers in verzuim zijn geraakt door de schadevergoeding niet aan de kopers ter beschikking te stellen, wat hen aansprakelijk maakt voor de schade die de kopers hebben geleden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden/Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.295.944/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8727809
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van

1.[appellante] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [appellant] ,
die woont in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen
[appellanten]te noemen en ieder afzonderlijk
[appellante]en
[appellant],
vertegenwoordigd door mr. L.S. Slinkman,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2] ,
die wonen in [woonplaats1] ,
die voorwaardelijk hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen
[geïntimeerden]te noemen en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
vertegenwoordigd door mr. O.M.M. Philips.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 23 maart 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord tevens wijziging/vermeerdering van eis tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
  • de memorie van antwoord in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
  • het tussenarrest van het hof van 4 januari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald en die met instemming van partijen ten overstaan van één raadsheer heeft plaatsgevonden,
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 15 maart 2022 is gehouden.
2.
De kern van de zaak
2.1
Op 20 oktober 2017 hebben [appellanten] aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna: de TCMG) gevraagd de schade aan hun woning aan de [adres1] in [woonplaats1] (hierna: de woning) ten gevolge van aardbeving te vergoeden. Het expertisebureau CED heeft in een rapport van 7 december 2018 aan de TCMG geadviseerd een bedrag van € 5.529,02 incl. btw in verband met deze schade uit te keren.
2.2
[appellanten] hebben in mei 2019 via een makelaar hun woning te koop gezet. In de woning zaten enige scheuren in de wanden/gevels ten gevolge van aardbevingen. In de door hen op 19 april 2019 ingevulde vragenlijst voor de verkoop van de woning hebben zij daarover gemeld: “
scheuren i.v.m. bevingsschade. Rapport is opgemaakt en is in afwachting.” [geïntimeerden] hebben de woning bezichtigd en op 13 mei 2019 van de makelaar de woninginformatie ontvangen, waaronder de vragenlijst.
2.3
In mei 2019 heeft de TCMG aan [appellanten] een schadebedrag uitgekeerd.
2.4
[geïntimeerden] hebben de woning gekocht voor de koopsom van € 120.000,-. In de koopovereenkomst van 12 oktober 2019 is in artikel 17 onder het kopje “aardbevingsschade” het volgende opgenomen:
“Eventuele aanspraken in verband met de gaswinning worden overgedragen aan de koper. Verkoper heeft verklaard wel een melding te hebben gedaan van mogelijke aardbevingsschade waarvan de uitkomsten nog niet zijn vastgelegd in een rapportage. Koper is hiermee bekend.”
De eigendom van de woning is op 21 november 2019 aan [geïntimeerden] overgedragen. In de leveringsakte is onder meer opgenomen dat het bepaalde in artikel 17 van de koopovereenkomst tussen partijen blijft gelden.
2.5
[geïntimeerden] voeren aan dat toen zij de te koop staande woning van [appellanten] bezochten zij op basis van de informatie van [appellanten] er vanuit gingen en mochten gaan dat er nog een uitkering voor aardbevingsschade zou komen en dat, als zij de woning kochten, zij dat bedrag zouden krijgen. [appellanten] hebben het uitgekeerde bedrag echter zelf gehouden. [geïntimeerden] vinden dat zij op het bedrag aan aardbevingsschade recht hebben. In de brieven van 3 april 2020 en 14 augustus 2020 hebben zij via een gemachtigde ook op betaling van het schadebedrag aangedrongen. [appellanten] zijn niet tot betaling overgegaan.
2.6
[geïntimeerden] hebben bij de kantonrechter gevorderd primair dat [appellanten] aan hen een bedrag van € 7.325,- (bestaande uit € 6.400,- door [appellanten] ontvangen schade-uitkering, € 675,- buitengerechtelijke kosten en € 250,- immateriële schade) met wettelijke (handels-) rente moeten betalen en subsidiair dat de koopovereenkomst gedeeltelijk wordt vernietigd door de koopprijs te verminderen met het bedrag aan aardbevingsschade dat aan [appellanten] is uitgekeerd. In beide gevallen moeten [appellanten] de proceskosten, waaronder de nakosten, betalen.
2.7
De kantonrechter heeft de subsidiaire vordering toegewezen met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, inclusief de nakosten.
2.8
De bedoeling van [appellanten] met het hoger beroep is dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de eisen van [geïntimeerden] alsnog worden afgewezen. [geïntimeerden] moeten ook de proceskosten betalen.
[geïntimeerden] willen met hun incidenteel hoger beroep dat het hof de gedeeltelijke vernietiging van de koopovereenkomst in stand laat, maar dat het bedrag waarmee de koopprijs wordt verminderd wordt gesteld op € 6.400,-. Ook moeten [appellanten] de buitengerechtelijke kosten van € 675,- aan [geïntimeerden] betalen. Voorwaardelijk - in het geval het hof de gedeeltelijke vernietiging van de koopovereenkomst niet in stand laat - willen [geïntimeerden] dat hun primaire eis bij de kantonrechter wordt toegewezen.
2.9
Ook als [geïntimeerden] hun voorwaardelijk incidenteel appel niet hadden ingesteld, had het hof op grond van het leerstuk van de devolutieve werking van het hoger beroep de afwijzing door de kantonrechter van de primaire grondslag - schadevergoeding ten gevolge van een tekortkoming - moeten behandelen indien de grieven van [geïntimeerden] zouden slagen. Uit doelmatigheidsoverwegingen heeft het hof eerst deze primaire grondslag beoordeeld. Het hof vindt na uitleg van de koopovereenkomst dat het uitgekeerde schadebedrag aan [geïntimeerden] toekomt en stelt dat bedrag op € 6.400,- dat als schadevergoeding wordt toegewezen. [appellanten] dienen ook de buitengerechtelijke kosten te betalen en de proceskosten bij de rechtbank en bij het hof. De immateriële schade wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

eiswijziging
3.1
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep in hun eerste processtuk hun eis gewijzigd. Tegen die eiswijziging hebben [appellanten] geen bezwaar gemaakt. Het hof vindt de eiswijziging ook niet in strijd met de goede procesorde en zal van de gewijzigde eis uitgaan.
eerst beoordeling of [appellanten] tegenover [geïntimeerden] zijn tekort geschoten
3.2
Als het hoger beroep van [appellanten] (tegen de vermindering van de koopprijs op grond van dwaling) zou slagen, heeft het hof nog de primaire grondslag van de vordering van [geïntimeerden] (schadevergoeding ten gevolge van een tekortkoming) te beoordelen. Uit doelmatigheidsoverwegingen zal het hof eerst die primaire grondslag beoordelen.
uitleg van de koopovereenkomst
3.3
Voor het beantwoorden van de vraag of [appellanten] tegenover [geïntimeerden] zijn tekortgeschoten heeft het hof de koopovereenkomst uit te leggen.
3.4
Bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de door partijen gemaakte afspraken komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, dit in het licht van alle omstandigheden van het geval (de zogenoemde Haviltex maatstaf) [1] . Bij deze uitleg is in praktisch opzicht vaak van groot belang wat de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift is, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben [2] . Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan [3] .
3.5
In de koopovereenkomst hebben partijen in artikel 17 een afspraak gemaakt over aan wie een eventuele vergoeding van aardbevingsschade aan de woning toekomt.
In de eerste zin staat voorop dat ‘eventuele aanspraken in verband met de gaswinning worden overgedragen aan de koper.’ Deze zin strekt ertoe - en dat is op zichzelf ook tussen partijen niet in geschil - dat vergoedingen van aardbevingsschade aan de woning aan [geïntimeerden] als kopers toekomen.
In de derde zin van artikel 17 van de koopovereenkomst staat - na de tweede zin die handelt over de melding van een aardbevingsschade - ‘koper is hiermee bekend’. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] via de door hen ingevulde vragenlijst [geïntimeerden] hebben geïnformeerd over een schademelding die zij bij de TCMG hebben gedaan. In hoger beroep voeren [appellanten] dat zij in 2019 nog een nieuwe melding hebben gedaan waarvan ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst en de overdracht van de woning nog geen adviesrapport was opgesteld en waarover nog geen beslissing was genomen. [geïntimeerden] hebben dit gemotiveerd betwist. [appellanten] hebben vervolgens niet een afschrift van de beweerdelijke nieuwe melding overgelegd of anderszins aannemelijk gemaakt dat zij die nieuwe melding hebben gedaan en bovendien is niet gebleken - vgl. de derde zin van artikel 17 van de koopovereenkomst - dat zij [geïntimeerden] over die nieuwe tweede melding hebben geïnformeerd. Bij deze stand van zaken kan de melding in de tweede zin van artikel 17 van de koopovereenkomst redelijkerwijs alleen betrekking hebben gehad op de melding die in de vragenlijst is opgegeven. Het verweer van [appellanten] dat de tweede zin in artikel 17 van de koopovereenkomst op die melding niet kan zien doordat voor die melding
- naar [geïntimeerden] gelet op de informatie in de vragenlijst konden weten - geldt dat daarvoor een rapport is opgemaakt, terwijl in de tweede zin wordt verwezen naar een melding ‘waarvan de uitkomsten nog niet zijn vastgelegd in een rapportage’ slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen, is van een andere melding in 2019 niet gebleken. [geïntimeerden] behoefden op geen andere melding bedacht te zijn dan de melding die in de vragenlijst is opgegeven.
[appellanten] hebben voorts aangevoerd dat in mei 2019 aan hen de schade is uitgekeerd van de melding waarvan een rapport was opgemaakt en waarover zij in de vragenlijst een passage hadden gewijd. Daarmee is die schademelding afgehandeld en staat het in dit kader ontvangen bedrag volgens [appellanten] buiten de pas daarna in oktober 2019 getekende koopovereenkomst. Dit verweer slaagt niet. [geïntimeerden] hebben gemotiveerd betwist dat zij ten tijde van de koop en levering van de woning er enige weet van hadden dat het schadebedrag al aan [appellanten] was uitbetaald. Uit de door hen overgelegde whatsapp berichten na de levering blijkt ook dat zij daar geen weet van hadden. [appellanten] hebben in reactie op die whatsapp berichten niet aangevoerd dat zij [geïntimeerden] voor het tekenen van de koopovereenkomst op dit punt enige mededeling hebben gedaan, waaruit [geïntimeerden] moesten begrijpen dat die uitkering niet onder de afspraken in de koopovereenkomst viel. Ook anderszins hebben [appellanten] niet met concrete feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerden] over die reeds gedane schadeuitkering aan [appellanten] in mei 2019 zijn geïnformeerd en waaruit zou volgen dat [geïntimeerden] begrepen of moesten begrijpen dat er hunnerzijds geen aanspraak meer op uitkering van schade zou zijn.
3.6
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerden] op grond van artikel 17 van de koopovereenkomst mochten verwachten dat zij aanspraak hadden op de vergoeding van de aardbevingsschade waarvan melding is gedaan en van welke melding in de door [appellanten] ingevulde vragenlijst ten behoeve van de verkoop van de woning opgave was gedaan.
tekortkoming
3.7
Het staat vast dat [appellanten] aan die aanspraak van [geïntimeerden] op de vergoeding van aardbevingsschade geen uitvoering hebben gegeven. Door het in dat verband aan hen uitgekeerde bedrag niet aan [geïntimeerden] ter beschikking te stellen zijn zij in hun verplichtingen tegenover [geïntimeerden] te kort geschoten. In elk geval door niet te voldoen aan de sommatie van de advocaat van [appellanten] van 3 april 2020 om het door hen van de TCMG ontvangen bedrag alsnog te betalen zijn zij in verzuim geraakt.
schade
3.8
De schade is te stellen op het bedrag dat [geïntimeerden] hadden ontvangen als [appellanten] aan hun contractuele verplichtingen uitvoering hadden gegeven. In praktische zin gaat het om het bedrag dat TCMG aan [appellanten] hebben uitgekeerd.
3.9
In het adviesrapport is de schade gesteld op € 5.529,02. [geïntimeerden] hebben gemotiveerd aangevoerd dat op grond van door hen ingewonnen informatie bij TCMG is gebleken dat aan [appellanten] een bedrag van € 6.400,- is uitgekeerd.
[appellanten] hebben weliswaar betwist dat aan hen een hoger bedrag dan het bedrag in het adviesrapport is uitgekeerd, maar zij hebben die betwisting niet deugdelijk onderbouwd, terwijl dit wel van hen gevergd kon worden nu de betreffende informatie zich in hun domein bevindt. Zij hadden hun betwisting kunnen onderbouwen met bijvoorbeeld een afschrift van het bankafschrift waarop dit bedrag op hun rekening is bijgeschreven, of een afschrift van het besluit van de TCMG waarin het bedrag aan schade is vastgesteld.
Onder deze omstandigheden gaat het hof ervanuit dat de schade € 6.400,- bedraagt.
immateriële schade
3.1
[geïntimeerden] hebben € 250,- aan immateriële schade gevorderd. Dit deel van de schade is in het licht van de beperkte wettelijke toewijzingsgronden niet van een behoorlijke toereikende onderbouwing voorzien en wordt afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
3.11
Voor het incasseren van de vordering hebben [geïntimeerden] buitengerechtelijke werkzaamheden verricht en het bedrag van € 675,- gevorderd.
3.12
[appellanten] hebben tegen dit deel van de vordering geen verweer gevoerd en het gevorderde bedrag komt het hof niet ongegrond voor. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
wettelijke rente over schade
3.13
[geïntimeerden] hebben over de schade van € 6.400,- de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 gevorderd. De wettelijke rente is in de eerste sommatiebrief ook aangezegd. Het hof zal dit deel van de vordering eveneens toewijzen.
3.14
Ook over de buitengerechtelijke kosten hebben [geïntimeerden] wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 gevorderd. [geïntimeerden] hebben evenwel niet onderbouwd dat zij op 1 mei 2020 of enig moment nadien de buitengerechtelijke kosten hebben betaald en daardoor schade hebben geleden waarvoor de wettelijke rente een vergoeding biedt. Dit deel van de vordering zal daarmee worden afgewezen.
principaal appel
3.15
Nu de primaire grondslag reeds tot toewijzing van de vordering van [appellanten] leidt, hebben [appellanten] geen belang meer bij behandeling van hun hoger beroep tegen de door de kantonrechter toegewezen subsidiaire grondslag. Immers, ook al zouden hun klachten tegen die subsidiaire grondslag (dwaling) slagen dan nog zijn zij gehouden tot schadevergoeding op grond van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst (primaire grondslag).
proceskosten
3.16
Het hoger beroep van [appellanten] (principaal appel) wordt afgewezen, zodat [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3.17
In het incidenteel appel worden het door [geïntimeerden] gevorderde hogere schadebedrag en de buitengerechtelijke kosten toegewezen. [appellanten] dienen daardoor ook de proceskosten van [geïntimeerden] in het incidenteel appel te betalen.
3.18
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen eveneens worden toegewezen.
De conclusie
3.19
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter uit doelmatigheidsoverwegingen geheel vernietigen. De primaire vordering van [geïntimeerden] wordt toegewezen. [appellanten] dienen de schadevergoeding van € 6.400,- met wettelijke rente te betalen, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
3.2
[appellanten] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter, in het door hen ingestelde hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden] De nakosten in hoger beroep en de wettelijke rente over de proceskosten bij de kantonrechter en het hof worden eveneens toegewezen.
3.21
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring blijft bij gebreke van een vordering daartoe achterwege.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 23 maart 2021,
en beslist opnieuw:
veroordeelt [appellanten] tot betaling van
€ 6.400,- aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening,
€ 675,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten bij de kantonrechter aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 959,36, in die zin dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 324,18 en [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 635,18,
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in het door [appellanten] ingestelde hoger beroep (principaal appel), bestaande uit:
€ 338,- aan griffierecht
€ 1.574,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief I)
€ 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet in die periode wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente totdat het gehele bedrag is betaald,
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in het door [geïntimeerden] ingestelde incidenteel appel, bestaande uit € 787,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (0,5 x 2 procespunten x appeltarief I),
€ 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan [geïntimeerden] zijn betaald. Als daarna niet is betaald, dan worden ook die extrakosten verder verhoogd met de wettelijke rente totdat het gehele bedrag is betaald,
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, H. de Hek en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2022.

Voetnoten

1.HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511
2.HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ1427
3.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909 en 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178