ECLI:NL:GHARL:2022:6098

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21-003815-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag na dodelijk schietincident met defect wapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van moord, doodslag en dood door schuld in verband met een dodelijk schietincident dat plaatsvond op 27 februari 2018 in Almere. Het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van roekeloosheid of grove schuld van de verdachte. Het hof oordeelde dat het wapen defect was, wat de kans op een ongeval vergrootte. De verdachte had het wapen in handen en had niet kunnen voorzien dat het wapen spontaan zou afgaan. Het hof sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklachten, maar veroordeelde hem wel voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, waarvoor hij een gevangenisstraf van vier maanden kreeg opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding werden afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003815-19
Uitspraak d.d.: 18 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2019 met parketnummer 16-659181-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboorteplaats 2] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 oktober 2021 en 4 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 1 subsidiair onder A ten laste gelegde;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair onder B en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • toewijzing van de vordering tot vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor zover betrekking hebbende op de kosten van de uitvaart (€ 611,15), reiskosten van maart en augustus 2018 (€ 2.389,55), de in maart en augustus 2018 contant opgenomen gelden in Tunesië voor zover het gaat om kosten die direct gelinkt kunnen worden aan de uitvaart (het hof kan ten aanzien van die kosten gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid). De kosten die zijn overgemaakt aan de zus van [benadeelde partij 2] dienen volgens dezelfde redenering te worden toegewezen;
  • toewijzing van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade (shockschade) van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , waarbij de advocaat-generaal zich voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • teruggave van de inbeslaggenomen kleding en schoeisel aan de rechthebbenden en teruggave van de Iphone 6, kleur grijs, aan [persoon] , overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K. Karakaya, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte vrijgesproken van de hem onder 1 primair (moord/doodslag) en 1 subsidiair onder A en B (dood door schuld in verschillende varianten) ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zijn als gevolg van die vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie) is verdachte door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen goederen dienen blijkens het vonnis aan de rechthebbenden te worden teruggegeven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1. primair

hij op of omstreeks 27 februari 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten/af te vuren.

1. subsidiair

hij op of omstreeks 27 februari 2018 te [plaats 1] , roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in een woning gelegen aan de [adres]

(A)
- een vuurwapen heeft gepakt, althans dit vuurwapen in handen/de hand heeft

genomen/gehad en/of

- (vervolgens) zijn vinger door de trekkerbeugel heeft gedaan en/of bij/tegen de trekker heeft gehouden, en/of
- ( vervolgens) heeft nagelaten te controleren of het vuurwapen doorgeladen was en/of
- heeft nagelaten te controleren dat er geen kogels meer in het vuurwapen

zaten en/of

- ( vervolgens) dit (doorgeladen) vuurwapen op (zeer) korte afstand in een kleine ruimte

(hal) heeft gericht op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] en/of

- ( vervolgens) meermalen, althans éénmaal, de hamer van dat vuurwapen heeft gespannen door de slede naar achteren te halen of door de hamer handmatig te spannen en/of de trekker heeft overgehaald en/of een of meerdere handelingen met dat op het slachtoffer gerichte vuurwapen heeft verricht,
en/of
(B)
- een vuurwapen heeft gepakt, althans dit vuurwapen in handen/de hand heeft

genomen/gehad (terwijl hij het vuurwapen niet [goed] kende) en/of

- (vervolgens) zijn vinger door de trekkerbeugel heeft gedaan en/of bij/tegen de trekker heeft gehouden, en/of
- ( vervolgens) heeft nagelaten te controleren of het vuurwapen doorgeladen was en/of
- heeft nagelaten te controleren dat er geen kogels meer in het vuurwapen

zaten en/of

- ( vervolgens) dit (doorgeladen) vuurwapen op (zeer) korte afstand in een kleine ruimte (hal) met de loop in de richting van die [slachtoffer] heeft gehad en/of gehouden en/of een of meerdere handelingen met dat op het slachtoffer gerichte vuurwapen heeft verricht,
waarbij (zowel bij A als bij B) een of meer kogels zijn afgeschoten/afgevuurd in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] , waardoor het aan zijn- verdachtes - schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2018 te [plaats 1] een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk Zastava, type M57, kaliber 7.62x25mm Tokarev) en/of munitie van categorie III, te weten één of meer onderdelen van twee, althans één, patroon/patronen (kaliber 7.62x25mm. Tokarev), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 primair

Onder 1 primair wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade heeft gedood.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gevorderd dat verdachte - net als in eerste aanleg - van dit feit zal worden vrijgesproken.
Het hof volgt de advocaat-generaal hierin en acht het oordeel van de rechtbank omtrent het onder 1 primair ten laste gelegde juist. Dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk - in welke vorm dan ook - heeft gedood kan niet worden bewezen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het gevolg, te weten de dood van [slachtoffer] gewild heeft dan wel de kans op de dood bewust heeft aanvaard.
Verdachte zal daarom ook in hoger beroep van de onder 1 primair ten laste gelegde moord/doodslag worden vrijgesproken.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 subsidiair

Onder 1 subsidiair wordt verdachte verweten dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden. Er zijn verschillende gradaties van schuld ten laste gelegd, waarvan ‘roekeloosheid’ de zwaarste vorm is.
Standpunten
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair onder B ten laste gelegde, te weten dood door schuld, bestaande uit ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ handelen door verdachte. Dat er een defect aan het vuurwapen is geconstateerd staat volgens de advocaat-generaal niet aan een bewezenverklaring van schuld in de weg, nu het handelen van verdachte in meerdere opzichten uiterst onvoorzichtig was. Onder verwijzing naar uitspraken die in soortgelijke zaken zijn gedaan, komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van dood door schuld te komen, zoals ten laste gelegd onder 1 subsidiair onder B. Van roekeloosheid in de zin van artikel 307, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is volgens hem geen sprake.
De raadsman van verdachte heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat verdachte in hoger beroep opnieuw van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Door hem is uitvoerig betoogd dat het overlijden van [slachtoffer] een noodlottig ongeluk betreft waarbij verdachte geen enkel strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het wapen leeg en veilig was, en hij wist niet dat het wapen een levensgevaarlijk mankement had waardoor het kon afgaan zonder de trekker over te halen. Verdachte heeft het wapen alleen vastgehouden en bekeken en heeft de trekker niet overgehaald. Deze omstandigheden maken dat het handelen van verdachte niet als zodanig onvoorzichtig kan worden bestempeld dat sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr.
Centrale vraag
De vraag die gezien het voorgaande in hoger beroep centraal staat is of, en zo ja in hoeverre, verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] . Heeft verdachte bij het gebeuren in zijn woning op 27 februari 2018 roekeloos, dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gehandeld?
Om die vraag te kunnen beantwoorden schetst het hof eerst het juridische kader omtrent schuld en roekeloosheid zoals bedoeld in artikel 307 Sr. Daarna volgen de feiten en omstandigheden waar het hof bij de beoordeling van het ten laste gelegde vanuit gaat. Ten slotte volgt onder het kopje ‘conclusie’ de beantwoording van de centrale vraag en het oordeel van het hof omtrent het ten laste gelegde.
Juridisch kader
Artikel 307, eerste lid, Sr, houdt in dat hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren (of een geldboete van de vierde categorie). Indien de schuld bestaat uit roekeloosheid wordt de maximaal op te leggen gevangenisstraf verdubbeld naar ten hoogste vier jaren.
Aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid
Onder schuld als bedoeld in artikel 307 Sr wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, waarbij de kern is gelegen in een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Dit houdt in dat de dader anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Het antwoord op de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. [1]
Voor een bewezenverklaring van schuld is verder van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten, onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden. Louter onvoorzichtig handelen is derhalve niet voldoende om van schuld in de zin van artikel 307 Sr te kunnen spreken, nu niet ieder onvoorzichtig handelen voldoet aan de eis van min of meer grove of aanmerkelijke schuld.
Roekeloosheid
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van roekeloosheid komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als de zwaarste vorm van het culpose delict wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder roekeloos - in de betekenis van onberaden - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. [2]
Feiten en omstandigheden
Zoals hiervoor is overwogen, hangt de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr af van de wijze waarop die schuld in de tenlastelegging is geconcretiseerd en komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Na een algemene situatieschets, zal het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de relevante feiten en omstandigheden vaststellen. Daarbij zal blijken dat een aantal zaken onduidelijk is gebleven: zoals de rechtbank terecht heeft geconstateerd, heeft het (uitvoerig) verrichte strafrechtelijk onderzoek naar de dood van [slachtoffer] niet alle vragen opgehelderd.
Situatieschets
Op 27 februari 2018 is [slachtoffer] aan het begin van de avond bij de woning van verdachte aan de [adres] te [plaats 1] gekomen. [slachtoffer] en verdachte waren bevriend en hadden afgesproken elkaar die avond te ontmoeten. Kort nadat verdachte [slachtoffer] had binnengelaten, zijn er in de hal van de woning met een vuurwapen schoten gelost. [slachtoffer] is daarbij door een kogel in zijn hoofd geraakt.
De melding van het schietincident is omstreeks 21:17 uur bij de hulpdiensten binnengekomen. [slachtoffer] is door een ambulance naar het [ziekenhuis] Ziekenhuis in [plaats 2] gebracht, waar hij op 28 februari 2018 omstreeks 09:00 uur is overleden. De sectie op het lichaam van het slachtoffer heeft tot de conclusie geleid dat het overlijden van het slachtoffer volledig kan worden verklaard door hersenletsel ten gevolge van een doorschot door het hoofd. Het door het doorschot ontstane hersenletsel was niet verenigbaar met het leven.
Niet ter discussie staat dat op het moment dat de schoten werden gelost, alleen [slachtoffer] en verdachte zich in de hal van de woning bevonden en dat verdachte op dat moment het wapen in zijn hand(en) had.
Ten tijde van het schietincident bevond het broertje van verdachte, [naam broer] , zich in de woonkamer van de woning. Verder waren er geen mensen in de woning aanwezig.
Enige tijd na het schietincident heeft verdachte de woning verlaten en heeft hij het vuurwapen in het water van de [naam water] te [plaats 1] gegooid. De patroonhouder is door hem op een andere plek weggegooid. Verdachte heeft zich ’s nachts op het politiebureau gemeld en zowel het vuurwapen als de patroonhouder is later op zijn aanwijzen door de politie gevonden.
Bij het sporenonderzoek is geconstateerd dat er twee schoten zijn gelost. In de hal van de woning is een inschotbeschadiging in de muur aangetroffen, op een hoogte van tussen de 188 en 189 van de vloer. Daarnaast werd boven aan de trap, vanuit de hal, een inschotbeschadiging aan de muur van het trappenhuis gezien. Achter de balustrade werd op de vloer een fragment van een kogelmantel aangetroffen. Verder werd in de hal naast de trap een huls aangetroffen en in de woonkamer een koperkleurige mantel van een projectiel.
Herkomst vuurwapen
Eén van de eerste vragen die tijdens het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] aan de orde is gekomen en waar het hof zich ook voor gesteld ziet, is hoe het vuurwapen waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht, in de woning van verdachte terecht is gekomen.
De advocaat-generaal is ervan uit gegaan dat het wapen zich al in de woning van verdachte bevond toen [slachtoffer] daar in de avond van 27 februari 2018 arriveerde. Hij heeft er in dit kader op gewezen dat er géén DNA van [slachtoffer] op het wapen is aangetroffen, hetgeen volgens hem onmogelijk is als [slachtoffer] degene was die het wapen in zijn bezit had. De verklaring van verdachte dat dit komt, omdat [slachtoffer] , en later ook hijzelf, handschoenen droeg toen hij het wapen vasthield, is volgens de advocaat-generaal niet geloofwaardig. De handschoenen zijn immers nooit aangetroffen en verdachtes broertje [naam broer] - die wel het wapen en de kogels heeft gezien - heeft niets over handschoenen verklaard. Ook de wijze van het uit- en aantrekken van latex handschoenen door [slachtoffer] en verdachte, zoals verdachte daarover ter zitting van het hof heeft verklaard, acht de advocaat-generaal zeer onwaarschijnlijk. Bovendien zijn er schotresten op de handen van verdachte aangetroffen, hetgeen zijn verklaring omtrent het gebruik van handschoenen nog onaannemelijker maakt. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gewezen op het feit dat in de Dell-computer van verdachtes broer [broer verdachte] een patroon is aangetroffen die alleen verschoten kan worden met een vuurwapen zoals dat waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht. Dit bevestigt volgens hem de stelling dat het wapen zich al in de woning bevond voordat [slachtoffer] arriveerde.
Verdachte heeft gedurende de gehele procedure verklaard dat [slachtoffer] degene was die het wapen meebracht naar zijn woning en heeft dit ter zitting van het hof nogmaals verklaard. Nadat hij [slachtoffer] had binnengelaten en hij zelf bezig was om zijn jas en schoenen aan te trekken, had [slachtoffer] het wapen opeens vast. Verdachte zegt niet te hebben geweten hoe en waar [slachtoffer] het wapen bij zich droeg en zegt ook niets te hebben geweten van de patroon die in de computerkast op zolder is aangetroffen. De raadsman heeft de redenering van de advocaat-generaal betwist en aangevoerd dat, voor zover al zou kunnen worden vastgesteld dat die patroon inderdaad in de Dell-computerkast in de woning van verdachte zat, het niet juist is dat die patroon alléén kan worden verschoten met het wapen dat verdachte heeft gebruikt.
Het hof constateert dat er aanwijzingen zijn dat het wapen zich al in de woning bevond toen [slachtoffer] daar arriveerde, maar dat er ook aanwijzingen zijn dat verdachtes verklaring juist is en dat [slachtoffer] degene was die het wapen meebracht. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende direct en betrouwbaar bewijs bevat om hieromtrent eenduidige vaststellingen te kunnen doen. Het ene noch het andere scenario kan op grond van de beschikbare informatie met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Dit betekent dat het hof in het midden laat hoe het wapen in de woning van verdachte terecht is gekomen.
Dát verdachte op enig moment het wapen in handen heeft gekregen, staat wel vast. Ook staat vast dat, zoals is ten laste gelegd en door verdachte is erkend, verdachte zijn vinger door de trekkerbeugel heeft gedaan en bij de trekker heeft gehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij nog nooit eerder een wapen had vastgehouden en dat hij er geen kennis van had.
Wetenschap (on)geladen vuurwapen
Vervolgens is de vraag of verdachte wist dat het vuurwapen doorgeladen was toen hij het vasthield, of dat hij dit - zoals is ten laste gelegd - heeft nagelaten te controleren.
Verdachte heeft verklaard dat toen [slachtoffer] hem het wapen in de hal liet zien, verdachte hem vroeg of wapen echt was. Daarop antwoordde [slachtoffer] bevestigend en verrichtte hij handelingen waardoor er patronen uit het wapen sprongen. Volgens verdachte zei [slachtoffer] toen dat het wapen veilig en leeg was, waarna verdachte het wapen (nadat hij handschoenen had aangetrokken) in handen kreeg. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het veilig was, maar dat hij dit niet heeft gecontroleerd en ook niet weet hoe hij dit zou moeten controleren. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep meermalen benadrukt dat hij niet wist dat het wapen (door)geladen was.
In het verlengde van zijn stelling dat het wapen zich reeds in de woning van verdachte bevond toen [slachtoffer] daar arriveerde, heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte degene moet zijn geweest die geprobeerd heeft de patronen uit het wapen te verwijderen.
Hoewel het hof de door verdachte ter zitting geschetste gang van zaken omtrent de (latex) handschoenen opmerkelijk vindt en er ook op andere onderdelen vraagtekens bij zijn verklaring te plaatsen zijn - zoals ten aanzien van de hierboven al benoemde herkomst van het wapen - kan de precieze gang van zaken ook op dit punt niet worden vastgesteld. Het hof beschikt daarvoor over onvoldoende objectief en eenduidig bewijs. Dit betekent dat het hof de vraag of, en zo ja door wie en op welke wijze, patronen uit het vuurwapen zijn verwijderd, onbeantwoord laat.
In ieder geval is duidelijk dat verdachte heeft nagelaten te controleren of het vuurwapen doorgeladen was en/of hij heeft nagelaten te controleren dat er geen kogels meer in het vuurwapen zaten, zoals is ten laste gelegd. Niet gebleken is dat verdachte wist dat het wapen geladen was toen hij het in zijn hand had.
Heeft verdachte het vuurwapen bewust op [slachtoffer] gericht?
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] door de kogel in zijn voorhoofd is geraakt. In de hal van de woning werd een inschotbeschadiging in de muur aangetroffen op een hoogte van tussen de 188 en 189 cm van de vloer.
Verdachte heeft nadrukkelijk en bij herhaling ontkend dat hij het wapen - bij wijze van grap of iets dergelijks - op [slachtoffer] heeft gericht. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen ging bekijken en dat hij het wapen vasthield bij de trekker. In zijn eigen woorden: “gewoon hoe je een wapen vasthoudt”. Verdachte bekeek het wapen van alle kanten. Hij wilde naar eigen zeggen van dichtbij zien hoe een wapen eruit ziet, hij had er nog nooit één in handen gehad. Terwijl hij het wapen aan het bekijken was, is het fatale schot gelost. Verdachte is zich niet bewust geweest van het tweede schot, dat volgens hem direct na het eerste moet zijn gelost, toen hij door de terugslag naar achteren viel.
Door het NFI zijn verschillende scenario’s onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de schootsafstand en het verloop van de schootsbaan in het hoofd, zoals is aangegeven bij het pathologisch en radiologisch onderzoek, past bij het scenario dat verdachte het vuurwapen in zijn hand heeft op heuphoogte en verdachte en het slachtoffer beiden omlaag kijken in de richting van het vuurwapen en dat het ook past bij het scenario dat verdachte een vuurwapen in zijn hand heeft en met gestrekte arm op het slachtoffer richt. Uit het forensisch onderzoek blijkt aldus niet eenduidig dat verdachte het vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht. Ook daaromtrent bestaat dus onzekerheid.
Op grond van het voorgaande komt het hof - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal - tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen (bewust) op [slachtoffer] heeft gericht, zoals onder 1 subsidiair onder A is ten laste gelegd.
Wel kan uit de feitelijke gang van zaken worden afgeleid dat verdachte het (kennelijk) doorgeladen vuurwapen op (zeer) korte afstand in een kleine ruimte met de loop in de richting van [slachtoffer] heeft gehad en/of gehouden, zoals onder 1 subsidiair onder B is ten laste gelegd. Hij heeft het wapen niet consequent een andere kant op laten wijzen.
Heeft verdachte de trekker van het wapen overgehaald?
Deze vraag raakt de kern van de onderhavige zaak: Heeft verdachte de trekker van het wapen overgehaald en zo niet, hoe kan het wapen dan zijn afgegaan?
Verdachte heeft keer op keer verklaard dat het een ongeluk was, dat hij dacht dat het wapen veilig was en dat het wapen zomaar afging. Verdachte vloog daardoor naar achteren, kwam met zijn hoofd ergens tegenaan en was ‘even weg’. Toen hij overeind kwam en zijn vriend op een rare manier zag liggen, realiseerde hij zich dat het wapen was afgegaan en dat [slachtoffer] door een kogel, afgevuurd door het wapen, in zijn hoofd was geraakt. Verdachte begon te schreeuwen, werd “helemaal gek” en was in paniek. Zijn broertje [naam broer] heeft verklaard dat verdachte de woonkamer binnenkwam en schreeuwde dat het een ongeluk was.
Met betrekking tot de vraag of verdachte de trekker heeft overgehaald danwel andere handelingen heeft verricht als gevolg waarvan het wapen is afgegaan, zoals onder 1 subsidiair onder A en B is ten laste gelegd, is van belang dat het wapen door het NFI is onderzocht, nadat het door de politie in het water van de [naam water] te [plaats 1] werd gevonden.
De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is dat de bladveer in het wapen was gebroken en voor het grootste deel niet meer aanwezig was. Dit betreft een zeer ernstig defect, nu dit als gevolg kan hebben dat er
een schot wordt gelost, zonder dat de trekker wordt bediend.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 juni 2019 heeft de vuurwapendeskundige van het NFI hierover onder meer het volgende verklaard:
“Bij het afvuren van proefschoten met het vuurwapen is een storing opgetreden in het vuurwapen. Dit is nader onderzocht. Normaliter wordt de hamer van het wapen gevangen door een bepaalde tuimelaarpal. De tuimelaar wordt naar een bepaalde zijde gedrukt door een veer. In het onderzochte vuurwapen ontbrak een groot deel van die veer. Die heeft niet in het wapen gezeten. Als de slede naar achteren gaat, dan gaat de hamer vanzelf mee naar voren. Dan is er maar een tik nodig en valt de hamer en wordt een schot gelost, zonder de trekker over te halen. Een licht tikje tegen het vuurwapen kan voldoende zijn om dit vuurwapen te kunnen laten afgaan. Soms gaat het ook vanzelf. Je hoeft dan zeker niet aan de trekker te zitten. Degene die het vuurwapen heeft getest, schrok ervan. Wij hadden niet verwacht dat dit zou gebeuren. Dit was voor ons ook een ‘wake-up call’, dat er een dergelijke storing kan zijn in een wapen die het zo makkelijk laat afgaan. Bij de eerste afvuurpoging is direct een storing opgetreden. Er werd dusdanig snel een tweede schot gelost dat wij daarvan schrokken.”
Dat verdachte op de hoogte was van voornoemd defect, is gesteld noch gebleken. Het hof gaat ervan uit dat hij hiermee niet bekend was. Gezien de aard van het gebrek zoals hiervoor omschreven, had hij hier ook niet bekend mee hoeven te zijn.
Het hof is conform de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de trekker heeft overgehaald, zoals onder 1 subsidiair onder A is ten laste gelegd.
Conclusie
Resumerend stelt het hof vast dat verdachte op 27 februari 2018 in zijn woning te [plaats 1] een vuurwapen heeft vastgepakt met zijn vinger bij de trekker en dat hij de loop (onbewust) in de richting van [slachtoffer] heeft gehad, zonder kennis te hebben van wapens en zonder te controleren of dat wapen (door)geladen was.
Niet is komen vast te staan dat verdachte het vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht, noch dat hij wist dat het wapen (door)geladen was en evenmin dat hij de hamer heeft gespannen en/of de trekker heeft overgehaald.
Vrijspraak roekeloosheid
Tegen de achtergrond van het geschetste juridische kader, komt het hof - conform het standpunt van de advocaat-generaal en het vonnis - tot het oordeel dat van roekeloosheid, zoals bedoeld in artikel 307, tweede lid, Sr geen sprake is. Niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van buitengewoon onvoorzichtige gedragingen en evenmin dat verdachte zich bewust kon zijn van de ernstige gevolgen van zijn handelen. Dit maakt dat verdachte in zoverre van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak lichtere gradaties van schuld
Vervolgens dient het hof te beoordelen of op grond van het hiervoor overwogene kan worden bewezen dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld met het vuurwapen.
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het geconstateerde defect aan het wapen een cruciale rol speelt bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid. De mogelijkheid dat het wapen spontaan is afgegaan, zoals verdachte heeft verklaard, is door de vaststelling van dit defect immers reëel geworden. Dit maakt dat de onderhavige zaak zich niet laat vergelijken met andere aangehaalde zaken uit de jurisprudentie.
In aanmerking genomen dat, zoals hiervoor reeds overwogen, het scenario dat verdachte het wapen – toen hij het bekeek - op heuphoogte had toen de kogel werd afgevuurd past bij de resultaten van het forensisch onderzoek en gelet op het geconstateerde defect aan het wapen, acht het hof het zeer wel mogelijk dat het wapen min of meer spontaan is afgegaan toen verdachte het aan het bekijken was, zoals hij heeft verklaard.
Dat verdachte mogelijk een tik tegen het wapen heeft gegeven of het wapen ergens (onopzettelijk) tegenaan heeft gestoten, maakt het voorgaande niet anders. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte concrete handelingen heeft verricht die als direct gevolg hadden dat het wapen is afgegaan.
Hoewel de advocaat-generaal terecht heeft aangevoerd dat bepaalde handelingen van verdachte op zichzelf als onvoorzichtig kunnen worden bestempeld, zoals het houden van zijn vinger bij de trekker van het wapen en het niet consequent weghouden van de loop van het wapen uit de richting van [slachtoffer] , terwijl hij niet deskundig was op het gebied van wapens en hij niet had gecontroleerd of het wapen (door)geladen was, is dit onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in strafrechtelijke zin. De geconstateerde handelingen kunnen niet los worden gezien van het defect dat aan dit specifieke wapen is geconstateerd. Een defect dat verdachte niet had kunnen en behoren te voorzien en als gevolg waarvan het wapen - in de woorden van de advocaat-generaal - door het minste of geringste uit zichzelf kon afgaan. Van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld is daarom geen sprake.
Het voorgaande maakt dat de dood van [slachtoffer] (ook) niet aan de schuld van verdachte te wijten is in de zin van artikel 307, eerste lid, Sr. Verdachte zal daarom integraal van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2

Onder 2 is kort gezegd ten laste gelegd dat verdachte zich op 27 februari 2018 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd en zich ter zitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (WWM) is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. Ook is vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen en de munitie kon uitoefenen, in de zin dat hij daarover kon beschikken
.
Onder verwijzing naar hetgeen omtrent het onder 1 ten laste gelegde feit is overwogen, is het hof van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan en dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 27 februari 2018 te [plaats 1] een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk Zastava, type M57, kaliber 7.62x25mm Tokarev) en munitie van categorie III, te weten twee patronen (kaliber 7.62x25mm. Tokarev), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals hiervoor bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, heeft verdachte op 27 februari 2018 in zijn woning een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dit zijn ernstige strafbare feiten, omdat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en patronen de veiligheid van personen in gevaar kan brengen. Dit gevaar heeft zich die bewuste dag ook verwezenlijkt doordat [slachtoffer] is overleden nadat uit het wapen een kogel is afgevuurd die hem dodelijk heeft getroffen.
Het verlies van de destijds nog maar twintigjarige [slachtoffer] heeft aan de nabestaanden onbeschrijflijk veel leed toegebracht, hetgeen door zijn moeder ter zitting van het hof treffend is verwoord.
Hoewel de dood van [slachtoffer] verdachte niet in strafrechtelijke zin kan worden verweten, acht het hof het onder 2 bewezenverklaarde gelet op de omstandigheden zodanig ernstig dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij dat oordeel speelt ook mee dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 31 mei 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Alles afwegende acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 5 maanden in beginsel een passende en noodzakelijke bestraffing. Nu de procedure in hoger beroep echter meer dan 3 jaren heeft geduurd zonder dat verdachte hier invloed op heeft gehad, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden die in de straf dient te worden verdisconteerd. Dit betekent dat het hof in plaats van voornoemde straf een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden zal opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt hierop in mindering gebracht.
Tot slot
Het hof realiseert zich dat het tijdsverloop ook op de nabestaanden een grote impact moet hebben gehad. Om na de vrijspraak in eerste aanleg nog zo lang in onzekerheid te moeten verkeren over de uitkomst van de zaak zal zwaar op hen hebben gedrukt, zeker nu de vader van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] , in de tussentijd is overleden. Het hof is daarvan doordrongen en betreurt dit. Het hof is zich er ook van bewust dat de uitkomst van de procedure in hoger beroep voor de naasten van [slachtoffer] moeilijk in overeenstemming te brengen zal zijn met hun beleving van de verschrikkelijke gebeurtenis waar deze strafzaak over gaat. Dit kan echter de juridische beoordeling die het hof – het geheel van feiten en omstandigheden overziend – heeft gemaakt, niet anders doen uitvallen.
Beslag
Overeenkomstig het vonnis en de vordering van de advocaat-generaal zal het hof de teruggave gelasten van de op de (als bijlage bij dit arrest gevoegde) beslaglijst vermelde ‘kleding en schoeisel’, op het moment van onherroepelijk worden van het arrest, aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.
Daarnaast zal het hof - eveneens conform het vonnis en de vordering van de advocaat-generaal - ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde IPhone 6 (kleur grijs) de teruggave gelasten aan [persoon] , onder wie deze telefoon in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3]

De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van elk € 40.000,- aan immateriële schade (shockschade). Daarnaast heeft [benadeelde partij 1] € 6.627,25 aan materiële schadevergoeding gevorderd. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Zoals hiervoor is overwogen, wordt verdachte niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Dit betekent dat de benadeelde partijen ook in hoger beroep niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen.
Gezien het vorenstaande dienen de benadeelde partijen en verdachte ieder de eigen kosten te dragen van het geding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 55, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [persoon] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Iphone 6, kleur grijs.
Gelast de
teruggaveaan rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Kleding en schoeisel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 18 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 12 maart 2019. ECLI:NL:HR:2019:336.
2.Hoge Raad 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3057.