ECLI:NL:HR:2019:336

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
18/03083
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van dood door schuld na verstrekking van GHB

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van dood door schuld, omdat zij op 29 maart 2014 in Nederhorst den Berg GHB had verstrekt aan een vriendin, die hierop overleed. De verdachte had de GHB in een theeglas ingeschonken en gemengd met cola, zonder de exacte hoeveelheid te meten. Het slachtoffer, onbekend met de werking van GHB, had de stof vrijwillig ingenomen. Het Hof had de verdachte vrijgesproken, oordelend dat niet was komen vast te staan dat zij een te grote hoeveelheid had verstrekt en dat de verstrekking van GHB onder de gegeven omstandigheden geen onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich meebracht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep van het Openbaar Ministerie werd verworpen, en de vrijspraak van de verdachte bleef in stand.

Uitspraak

12 maart 2019
Strafkamer
nr. S 18/03083
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 29 januari 2018, nummer 21/004022-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het overlijden van [betrokkene 1] niet aan de schuld van de verdachte te wijten is.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 29 maart 2014 te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door aan [betrokkene 1] , terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze geen/weinig ervaring had met het gebruik van verdovende middelen, een (te) grote hoeveelheid, althans meer dan een normale gebruikershoeveelheid van een verdovend en/of schadelijk middel (te weten GHB) (ter inname) aan te bieden en/of beschikbaar te stellen en/of toe te dienen, door genoemde hoeveelheid van dat middel in te schenken in een glas en/of dat glas en/of dat middel (vervolgens) aan die [betrokkene 1] beschikbaar te stellen (ter inname), waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [betrokkene 1] zodanig letsel, (te weten een GHB-intoxicatie) heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het haar tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Vaststelling feitelijke gang van zaken
Uit de inhoud van het dossier en hetgeen daaromtrent ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen leidt het hof de navolgende feitelijke gang van zaken af.
Verdachte en het slachtoffer hebben een prille relatie. Op 29 maart 2014 brengen zij de middag en avond samen door in de woning van verdachte. Rond 22.00 uur biedt verdachte [betrokkene 1] GHB aan. [betrokkene 1] geeft aan dit wel eens te willen proberen. De verdachte heeft de GHB die zij een aantal jaren terug van een bekende had gekregen en in een afgesloten Spa rood flesje in haar slaapkamer achter haar schoenenkast bewaarde, ingeschonken in een theeglas en dit gemengd met cola, waarna [betrokkene 1] eerst de eerste helft van het glas heeft leeggedronken en na zo'n tien tot vijftien minuten de tweede helft. De verdachte heeft die avond zelf geen GHB gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 1] na anderhalf uur in slaap is gevallen en na enig porren van de verdachte nog wakker is geworden, en daarna naar haar eigen kant van het bed is gerold. Verdachte heeft [betrokkene 1] daarna nog tien minuten in de gaten gehouden en is vervolgens zelf ook in slaap gevallen. De volgende ochtend rond 05.45 uur bemerkte de verdachte dat [betrokkene 1] niet meer leefde en heeft zij het alarmnummer gebeld.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is vastgesteld dat het restant van de vloeistof in het Spa rood flesje, dat onder verdachte in beslag is genomen, GHB bevat. De concentratie GHB in de vloeistof is niet onderzocht.
Doodsoorzaak
Toxicologisch onderzoek
Toxicologisch onderzoek door het NFI naar de in het lichaamsmateriaal van [betrokkene 1] aanwezige stoffen heeft uitgewezen dat in het femoraalbloed een hoge concentratie GHB van 206 mg/l is aangetroffen, alsook een hoge concentratie GHB van 3600 mg/l in de urine. De gemeten concentratie GHB in het femoraalbloed van [betrokkene 1] past bij concentraties gemeten bij personen die zijn overleden ten gevolge van een GHB overdosis. Maar omdat deze concentratie ook overlapt met concentraties bij personen die hier niet aan zijn overleden, kan op grond van alleen deze resultaten het overlijden niet worden verklaard.
De conclusie van de toxicoloog is dat door de aanwezigheid van GHB het bewustzijn/gedrag van [betrokkene 1] ten tijde van het overlijden beïnvloed is en dat GHB in de gemeten concentratie een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden van het slachtoffer door het optreden van centraal dempende effecten. Bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak kan het overlijden van het slachtoffer verklaard worden door GHB.
Pathologisch onderzoek
(...)
- sub 11: het toxicologisch onderzoek toonde - voor zover relevant - aan: het bewustzijn/gedrag van het slachtoffer is ten tijde van het overlijden beïnvloed door de aanwezigheid van GHB.
De patholoog merkt hierover op: "GHB kan in de gemeten concentratie het overlijden van slachtoffer verklaren door het optreden van centraal dempende effecten."
De patholoog concludeert dat bij sectie op het lichaam van [betrokkene 1] geen eenduidige doodsoorzaak is gevonden. Het overlijden kan worden verklaard door verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals, verstikking ten gevolge van smoren, een intoxicatie met GHB of een combinatie van twee of al deze factoren.
Conclusie hof
(...)
Uit de verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd en die het hof betrouwbaar acht, blijkt dat verdachte [betrokkene 1] GHB aangereikt heeft en dat [betrokkene 1] deze ook heeft ingenomen. Er is een hoge concentratie GHB in het femoraalbloed van [betrokkene 1] aangetroffen. GHB kan, zo hebben de toxicoloog en patholoog gerapporteerd, in de gemeten concentratie een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden van [betrokkene 1] door het optreden van centraal dempende effecten. Van een andere meer waarschijnlijke doodsoorzaak dan GHB is het hof op grond van het dossier niet gebleken. Het hof sluit zich omtrent de doodsoorzaak dan ook aan bij het toxicologisch rapport waarin opgenomen is dat: "Bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak kan het overlijden van slachtoffer verklaard worden door GHB" en het pathologisch onderzoek waaruit volgt: "GHB kan in de gemeten concentratie het overlijden van slachtoffer verklaren door het optreden van centraal dempende effecten."
Schuldvraag
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [betrokkene 1] is overleden. Uitgangspunt bij de beoordeling van deze vraag is de verklaring van verdachte inhoudende dat [betrokkene 1] de GHB vrijwillig tot zich heeft genomen. Het dossier bevat geen objectieve aanwijzingen voor een andersluidende gang van zaken en het hof gaat hier dan ook van uit.
Beoordelingskader
Voor schuld als bedoeld in artikel 307 Sr moet sprake zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld/aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is wordt volgens jurisprudentie van de HR bepaald door de manier waarop dit in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te kunnen komen. Voor een bewezenverklaring van schuld is voorts van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden.
Causaliteit
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat sprake is van een voldoende causaal verband tussen het verstrekken van GHB van verdachte aan [betrokkene 1] en de dood van [betrokkene 1] . De enkele omstandigheid dat [betrokkene 1] een volwassen vrouw is die de GHB zelf en desbewust heeft ingenomen, staat er niet aan in de weg om de daaruit voortgevloeide dood redelijkerwijs aan verdachte toe te rekenen. [betrokkene 1] was immers - in tegenstelling tot verdachte zelf - onbekend met (de werking van) GHB en voorts wat de dosering en de wijze van toedienen betreft geheel afhankelijk van het inzicht van verdachte en stelde zich in deze lijdzaam op.
Verstrekken GHB geen onaanvaardbaar risico
GHB is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en wordt mitsdien door de wetgever beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert. Uit het zogenoemde Speedbom-arrest van de Hoge Raad (14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952) volgt een motiveringsplicht voor de rechter indien deze oordeelt dat het verstrekken van een dergelijke stof door een gemiddeld gebruiker aan een ander geen onaanvaardbaar risico oplevert.
Op grond van de navolgende omstandigheden is het hof van oordeel dat de verstrekking van GHB door verdachte - hooguit aan te merken als een gemiddeld gebruiker - aan [betrokkene 1] geen onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht. Van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen van verdachte is daarom geen sprake.
De hoeveelheid GHB die verdachte aan [betrokkene 1] verstrekt heeft is niet vast te stellen. Verdachte heeft wisselend verklaard over de hoeveelheid GHB die zij voor [betrokkene 1] heeft ingeschonken. Het hof kan, evenals de rechtbank, op grond van het dossier niet vaststellen wat de exacte hoeveelheid GHB is geweest die de verdachte voor [betrokkene 1] heeft ingeschonken. De concentratie GHB is voorts niet onderzocht en derhalve niet meer vast te stellen. Aldus kan niet beoordeeld worden of verdachte van deze GHB meer dan de normale gebruikershoeveelheid heeft ingeschonken en daarmee aan [betrokkene 1] een te hoge dosering heeft aangeboden. Met betrekking tot de hoge concentraties GHB die in het femoraalbloed en in de urine van [betrokkene 1] zijn aangetroffen, heeft de toxicoloog gerapporteerd dat uit de literatuur ook voorbeelden bekend zijn van mensen die dergelijke concentraties hebben overleefd. Op basis van die concentraties alleen kan niet worden gesproken van een te hoge dosering. In dit verband is relevant de verklaring van de toxicoloog [betrokkene 2] ter terechtzitting van de rechtbank: "Een beschreven recreatieve dosis is één tot twee soms drie gram. De hoeveelheid aan vloeistof zegt niks over de hoeveelheid GHB die erin heeft gezeten. Het gaat om de totale hoeveelheid die is ingenomen. De concentratie in de vloeistof is te meten door de politie dan wel door de afdeling verdovende middelen bij het NFI. Als niemand het heeft gemeten, kunnen we achteraf niet vaststellen wat de concentratie in het flesje was. Het is erg lastig om terug te rekenen van de concentratie in het bloed naar de concentratie in het drankje." De hoeveelheid vloeibare GHB (of dit nu twee dopjes, een scheut, een scheutje, of een aanduiding in milliliters is) die verdachte aan het slachtoffer heeft verstrekt, is derhalve niet bepalend voor de vraag of sprake was van een veilige niet dodelijke hoeveelheid GHB omdat voor die vraag de concentratie GHB in die vloeistof bepalend is. Juist die vraag kan niet beantwoord worden. Specifieke wetenschap van verdachte omtrent de concentratie van de dosis GHB die zij aan [betrokkene 1] verstrekt heeft is niet vast te stellen evenmin wetenschap dat een dergelijke dosis tot de dood (anders dan overige gezondheidsrisico's als verslaving, verstikking, verliezen van bewustzijn) van [betrokkene 1] zou kunnen leiden. Weliswaar is de wijze waarop verdachte de GHB heeft gedoseerd ongecontroleerd te noemen, maar zoals uit hetgeen de deskundige heeft verklaard blijkt, zijn er voorbeelden bekend van mensen die bij deze hoeveelheid/concentratie - wat die dan feitelijk ook is - niet zijn komen te overlijden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte verklaard heeft - en het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen - dat zij eerder met anderen van dezelfde GHB vergelijkbare of grotere hoeveelheden gebruikte en dit altijd goed is gegaan. Evenals de rechtbank, beschouwt het hof het niet als een feit van algemene bekendheid wat de gangbare recreatieve en veilige hoeveelheid GHB is en evenmin dat GHB met een kleine wisseling van hoeveelheid van veilig naar toxisch kan gaan, zoals door de toxicoloog ter terechtzitting van de rechtbank naar voren is gebracht.
Hoewel GHB op de bij de Opiumwet behorende lijst I staat en mitsdien door de wetgever wordt beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert, brengt het verstrekken van GHB door verdachte aan [betrokkene 1] onder de hiervoor vermelde omstandigheden geen onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich op grond waarvan gesteld kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig heeft gehandeld. Verdachte heeft mitsdien geen schuld in de zin van artikel 307 Sr aan de dood van [betrokkene 1] en zal daarom van het haar ten laste gelegde worden vrijgesproken."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 307 Sr. Die bepaling luidt:
"1. Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. (Vgl. HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952 wat betreft art. 308 Sr.)
2.5.1.
Blijkens de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof onder meer vastgesteld dat:
- [betrokkene 1] , een volwassen vrouw, die onbekend was met de werking van GHB, wel eens GHB wilde proberen;
- de verdachte GHB in een theeglas heeft ingeschonken en deze GHB vervolgens gemengd met cola aan [betrokkene 1] heeft verstrekt, waarna [betrokkene 1] die GHB zelf desbewust en vrijwillig heeft ingenomen;
- de exacte hoeveelheid van de aan [betrokkene 1] verstrekte GHB niet kan worden bepaald;
- de verdachte eerder van dezelfde GHB vergelijkbare of grotere hoeveelheden heeft gebruikt en dat dit altijd goed is gegaan.
2.5.2.
In de overwegingen van het Hof ligt als zijn niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat niet is komen vast te staan dat - anders dan is tenlastegelegd - de verdachte aan [betrokkene 1] een "(te) grote hoeveelheid, althans meer dan een gemiddelde gebruikershoeveelheid" heeft verstrekt. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat GHB weliswaar is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en door de wetgever wordt beschouwd als een drug waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert, maar dat gelet op de hiervoor onder 2.5.1 genoemde omstandigheden het verstrekken aan [betrokkene 1] van GHB niet een zodanig onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht dat de dood van [betrokkene 1] aan haar schuld in de zin van art. 307 Sr is te wijten. Dat - met waarderingen van feitelijke aard verweven - oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2019.