ECLI:NL:GHARL:2022:6094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
200.306.790/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019, die sinds zijn geboorte in een ziekenhuis heeft verbleven en daarna bij zijn grootouders heeft gewoond. De ouders, die samen het gezag over de minderjarige hebben, zijn in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter die de uithuisplaatsing heeft verlengd tot 9 december 2022. De ouders zijn van mening dat de beslissing van de kinderrechter onterecht is en dat het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de uithuisplaatsing moet worden afgewezen.

De kinderrechter had eerder op 3 december 2021 de machtiging uithuisplaatsing verlengd, maar de ouders hebben hiertegen gegriefd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de GI beoordeeld, waarbij het hof concludeert dat de GI niet-ontvankelijk moet worden verklaard, ondanks de bezwaren van de ouders over de tijdigheid van het verzoek en het ontbreken van een raadsadvies. Het hof oordeelt dat de GI ontvankelijk is in haar verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, omdat het belang van het kind voorop staat en de GI tijdig heeft gehandeld.

Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de ouders in overweging genomen, waarbij het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om een veilige en hygiënische leefomgeving te bieden voor de minderjarige, die speciale zorg nodig heeft vanwege zijn medische toestand. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de ouders af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.790/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 529203 en 529200)
beschikking van 12 juli 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder)
en [verzoeker](de vader),
(samen: de ouders),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. W.Y. Hofstra (in Hilversum).
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
Regio Flevoland, locatie Almere,
(in Almere).
(2)
[de pleegouders](pleegouders).
In het kader van zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend
:
Raad voor de kinderbescherming inUtrecht
.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2019.

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.
2.2
De ouders zijn getrouwd en hebben samen inmiddels vier kinderen naast [de minderjarige] . [naam1] (2022), [naam2] (2008), [naam3] (2014) en [naam4] (2015) wonen bij de ouders. De kinderen staan onder toezicht van de GI.
2.3
[de minderjarige] verbleef vanaf zijn geboorte tot zijn uithuisplaatsing op 13 september 2019 in het ziekenhuis. Daarna heeft hij tot januari 2021 bij zijn grootouders gewoond. Sindsdien verblijft hij in het huidige pleeggezin.
2.4
Grootouders hebben om de week contact met [de minderjarige] . Hij blijft dan een nachtje bij hen slapen.
2.5
[de minderjarige] gaat twee dagen per week naar een kinderdagverblijf. Moeder gaat in wisselende samenstelling met broertjes/zusjes op donderdag naar [de minderjarige] toe. Vader sluit af en toe ook aan.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft op
3 december 2021 op verzoek van de GI een beslissing genomen. Daarbij heeft de kinderrechter – voor zover hier van belang – de machtiging uithuisplaatsing verlengd in een voorziening voor pleegzorg tot 9 december 2022. Dat betekent dat [de minderjarige] tot die datum in het pleeggezin moet blijven wonen.

4.Het hoger beroep

4.1
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij zijn in hoger beroep gegaan. Zij vinden dat het hof het verzoek van de GI voor zover dat betrekking heeft op de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog moet afwijzen.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen, die moet blijven gelden.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 3 februari 2022 met bijlage(n);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (de raad) van 23 februari 2022;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een formulier van mr. Hofstra van 14 maart 2022 met bijlage(n);
- een formulier van mr. Hofstra van 31 maart 2022 met bijlage(n);
- een brief van de pleegouders van 12 mei 2022.
5.2
De zitting bij het hof was op 8 juni 2022.
Aanwezig waren:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • namen de GI: [naam5] en [naam6] .
Namens de ouders zijn op de zitting kopieën van foto’s van hun woning overgelegd. De brief van de pleegouders is ter zitting voorgelezen en door het hof aan de ouders en de GI nagestuurd.

6.De redenen voor de beslissing

Ontvankelijkheid GI (grief 1)
6.1
De ouders hebben twee formele punten opgeworpen, die volgens hen elk zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de GI in haar verzoek. Het betreft de tijdigheid van de indiening van het verlengingsverzoek en het ontbreken van een raadsadvies bij het verzoek van de GI. Het hof zal hieronder eerst op deze punten ingaan en vervolgens, als het daaraan toekomt, het hoger beroep inhoudelijk beoordelen..
Tijdigheid verzoek
6.2
Het hof maakt uit de beschikking van de kinderrechter van 3 december 2021 op dat het verzoek van de GI bij de kinderrechter is binnengekomen op 19 oktober 2021 (week 42). De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de verleende machtiging uithuisplaatsing liepen op dat moment tot 9 december 2021 (week 49). Volgens artikel 2.4.11 van het toen geldende procesreglement [1] dient een verlengingsverzoek van een machtiging uithuisplaatsing uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling/machtiging uithuisplaatsing te worden ingediend. In dit geval is het verzoek niet in de achtste week voor het einde van de lopende ondertoezichtstelling/machtiging uithuisplaatsing ingediend, maar in de zevende week daarvoor. Het hof verbindt, anders dan de ouders, hier niet de conclusie aan dat daarom het verzoek van de GI niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Deze sanctie volgt noch uit het proces-reglement, noch uit de wet. Indien niet-ontvankelijkverklaring had moeten volgen, zou dit expliciet zijn vermeld in het proces-reglement, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij een verzoek dat na afloop van de geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling/machtiging uithuisplaatsing is ingediend. Verder verwijst het hof naar artikel 1.9 van het eerdergenoemde procesreglement en de toelichting bij dit procesreglement, waaruit blijkt dat bij iedere beslissing naar aanleiding van het procesreglement het belang van het kind de eerste overweging vormt. Het zonder meer verbinden van de sanctie van niet-ontvankelijkheid aan een verlengingsverzoek dat in de zevende week vóór het einde van de geldigheidsduur van de (in dit geval) lopende machtiging uithuisplaatsing is ingediend, past hier niet bij.
Ontbreken raadsadvies
6.3
Als een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd, gaat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de gecertificeerde instelling vergezeld van een advies van de raad met betrekking tot de verlenging van die ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling doet van het voornemen tot een voornoemd verzoek tijdig doch uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de ondertoezichtstelling mededeling aan de raad. [2]
6.4
De ratio van artikel 1:265j lid 3 BW is dat de wetgever met dit artikel wil bevorderen dat kritischer dan voorheen wordt beoordeeld of een verlenging van de ondertoezichtstelling de juiste maatregel is. Het is niet goed voor het kind, de ouders en de pleegouders dat een ondertoezichtstelling jaarlijks wordt verlengd, terwijl het opgroeiperspectief van het kind niet langer bij de ouders ligt. Het wettelijk uitgangspunt is dat in zo’n situatie een gezagsbeëindiging passender is. In het advies toetst de raad of een verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds de juiste maatregel is.
6.5
Het hof concludeert dat het verzoek van de GI aan de raad om advies is gedateerd op 19 oktober 2021, dat is tevens de datum waarop het verlengingsverzoek bij de rechtbank is binnengekomen. Het verlengingsverzoek was ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet vergezeld van het raadsadvies, zoals de wet vereist. Anders dan de ouders, verbindt het hof hieraan niet de conclusie dat de GI daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De reden hiervan is dat de raad (zij het aan de late kant) overeenkomstig de wet dit verlengingsverzoek heeft getoetst, de ouders hiervan kennis hebben genomen en hun reactie aan de kinderrechter kenbaar hebben gemaakt, voordat die op het verlengingsverzoek heeft beslist. Hiermee is voldaan aan de ratio van artikel 1:265j lid 3 BW dat bij verlenging van de maatregel wordt overwogen of de betreffende maatregel wel de juiste is. Daar komt bij dat het verzuim thans in hoger beroep is hersteld.
6.6
Ook de stelling van de ouders dat het advies niet voldoet aan de bij de wet gestelde eisen of niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het enkel is gebaseerd op de stukken van de GI en pas na de mondelinge behandeling is ingediend, treft geen doel.
Uit de bestreden beschikking van 3 december 2021 blijkt dat de GI na de mondelinge behandeling het advies van de raad aan de advocaat van de ouders en de rechtbank heeft gestuurd. De kinderrechter heeft de ouders in staat gesteld om alsnog schriftelijk op het advies te reageren en de ouders hebben dit via hun advocaat gedaan. Voor zover de ouders menen dat zij hun recht op hoor en wederhoor niet (volledig) hebben kunnen uitoefenen omdat zij hun mening niet bij de raad kenbaar hebben kunnen maken en tijdens de procedure bij de rechtbank slechts schriftelijk hebben kunnen reageren op het advies, overweegt het hof dat de ouders bij het hof zijn gehoord, zodat de processuele rechten van de ouders zijn gewaarborgd. Verder leidt het hof uit de toetsingsbrief van 29 oktober 2021 van de raad af dat, anders dan ouders stellen, het advies mede gebaseerd is op recente informatie, waaronder de rapportages van Save die dateren van oktober 2021.
6.7
Uit wat hiervoor onder 6.1 tot en met 6.6 is overwogen volgt dat de grief I van de ouders faalt en de GI ontvankelijk is in haar verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Het hof komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing (grief II)
6.8
De kinderrechter kan de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. [3] De kinderrechter kan alleen toestemming geven om de uithuisplaatsing te verlengen [4] als deze nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
6.9
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en voegt hier het volgende aan toe. Voor zover de ouders, met de verwijzing naar de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2021:9357), stellen dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing moet worden vernietigd, dan wel dat het hof onvoldoende geïnformeerd is om te oordelen over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, omdat er nog geen onderzoek door de raad heeft plaatsgevonden naar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] , wordt deze stelling verworpen. Het hof constateert dat er in het gezin sprake is geweest van veranderende (wisselende) situaties bij [de minderjarige] waarop steeds door de GI is geacteerd. Zo heeft [de minderjarige] na zijn geboorte in het ziekenhuis verbleven, is hij daarna bij zijn grootouders gaan wonen en toen bleek dat zijn grootouders niet langer voor [de minderjarige] konden zorgen, is [de minderjarige] overgeplaatst naar het huidige pleeggezin. Het door [naam7] gedane perspectiefonderzoek vond plaats toen [de minderjarige] bij zijn grootouders verbleef en vóór zijn overplaatsing naar het huidige pleeggezin. De GI heeft ter zitting toegelicht dat zij - omdat daarna de gezinssituatie van [de minderjarige] opnieuw wijzigde - gewacht hebben met het verzoek aan de raad tot het doen van een onderzoek naar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] . Vaststaat dat dit verzoek inmiddels is gedaan en dat de GI in afwachting is van het opstarten van dit onderzoek door de raad. Deze situatie is daarmee anders dan de situatie in de uitspraak waar ouders naar verwezen hebben.
6.1
Uit de stukken en hetgeen besproken is tijdens de zitting blijkt dat [de minderjarige] een kwetsbaar kind is, die zonder anus is geboren. Hij is daaraan operatief geholpen, maar beschikt niet over een kringspier. Hij moet dagelijks een darmspoeling ondergaan, zodat hij zijn ontlasting op één moment van de dag kwijtraakt en daardoor de rest van de dag schoon blijft. Het is belangrijk dat daarvoor de tijd wordt genomen en dat er dan hygiënisch wordt gewerkt in een hygiënische omgeving.
In de stukken ziet het hof een terugkerend patroon bij de ouders waarbij met de ouders afspraken worden gemaakt en hulp wordt ingezet om het huis en de tuin op te ruimen en de woning zodoende leefbaar, veilig en hygiënisch voor de kinderen te maken en dat dit tot op heden niet is gelukt. Het hof verwijst in dit verband naar zijn eerdere uitspraak van 3 juni 2021, waaruit blijkt dat vanaf januari 2020 [naam8] is ingezet en vanaf juni 2020 [naam9] . Verder is hulp via Humanitas ingezet. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 december 2021 bij de kinderrechter leest het hof dat de GI opnieuw met de ouders heeft gesproken over het opruimen van hun huis en dat oom en tante daarbij mogelijk een rol zouden kunnen spelen. Ondanks het maken van een gezamenlijk plan voor het opruimen met [naam8] , [naam9] en de oom en tante lukt het de ouders niet om het huis opgeruimd, schoon en veilig te houden voor de kinderen.
Dat dit de ouders ook nu nog niet lukt, leidt het hof af uit de mededeling van de advocaat van de ouders op de zitting dat er de vrijdag voorafgaand aan de zitting bij het hof opnieuw met de GI afspraken zijn gemaakt voor het weer opruimen van het huis. Nu is afgesproken dat met hulp van oom en tante binnen drie maanden de binnenkant van het huis zal voldoen aan de eisen van de GI.
Verder ziet het hof op de door de ouders ter zitting overgelegde foto’s van de woning (die dateren van mei 2022) dat de woning nog steeds vol staat met spullen. De ouders hebben tijdens de zitting bevestigd dat ze in de woonkamer slapen, omdat, ondanks dat er drie slaapkamers zijn, er voor hen geen slaapkamer beschikbaar is, vanwege de hoeveelheid spullen die op de bovenverdieping is gestald. De ouders hebben de situatie die de GI schetst dat er tussen alle spullen ook voor kinderen gevaarlijk gereedschap ligt niet weersproken. Uit het hiervoor vermelde (en dat blijkt ook uit de overgelegde foto’s) maakt het hof op dat het de ouders, ondanks hun goede voornemens daartoe, nog steeds niet lukt zodanige structurele veranderingen aan te brengen in hun leefsituatie, dat [de minderjarige] bij hen veilig zou kunnen wonen. Dit geldt temeer nu - zoals hiervoor al is genoemd - het voor [de minderjarige] van essentieel belang is dat hij in een schoon en veilig huis opgroeit en in een hygiënische setting op vaste tijden en met goede, deskundige begeleiding de darmspoelingen kan ondergaan. Gelet hierop acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat hij bij zijn pleegouders blijft wonen.
6.11
Uit wat hiervoor onder 6.8 tot en met 6.10 is overwogen volgt dat het hof de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk vindt in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Daarom faalt ook de tweede grief van de ouders.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere) van 3 december 2021, voor zover het de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft,
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Keuning, I.A. Vermeulen en F.V. Marquenie, in samenwerking met mr. J.M.G. van Wijk, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.

Voetnoten

1.procesreglement Civiel jeugdrecht, maart 2021.
2.Artikel 1:265j lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 1:265b lid 1 BW.
4.Artikel 1:265c lid 2 BW