ECLI:NL:GHARL:2022:5889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.292.623/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging lidmaatschap van een vereniging en rechtsgeldigheid van schorsing door het bestuur

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het lidmaatschap van [appellant] bij de vereniging Lichtbond Noord en de rechtsgeldigheid van de daaraan voorafgaande schorsing door het bestuur. [appellant] was sinds 1 juli 2016 aspirant lid en werd op 6 juni 2018 als stemgerechtigd lid toegelaten. Echter, na een voorval tussen hem en een bestuurslid, ontstonden er spanningen die leidden tot een schorsing van drie maanden door het bestuur op 31 augustus 2018. [appellant] maakte bezwaar tegen deze schorsing en stelde dat het bestuur hem onterecht had geschorst en dat zijn lidmaatschap nietig verklaard moest worden.

De rechtbank Noord-Nederland wees op 25 november 2020 de vorderingen van [appellant] af, waarna hij in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de schorsing en de daaropvolgende opzegging van het lidmaatschap rechtsgeldig waren. Het hof bevestigde dat de Algemene Ledenvergadering op 9 november 2018 met een meerderheid van stemmen het lidmaatschap van [appellant] had opgezegd, en dat de gronden voor deze opzegging in overeenstemming waren met de statuten van de vereniging. Het hof concludeerde dat de vereniging niet gehouden was het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren, gezien de onrust die zijn gedrag binnen de vereniging had veroorzaakt.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van verenigingen bij het nemen van besluiten over lidmaatschappen, mits deze binnen de grenzen van de wet en de statuten blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.623/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 129675)
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.J. de Boer, die kantoor houdt te Assen,
tegen
de vereniging
Lichtbond Noord,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de vereniging,
advocaat: mr. J. van der Meer, die kantoor houdt te Groningen.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 25 november 2020 dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 februari 2021,
- de memorie van grieven tevens inhoudende wijziging van eis van 22 juni 2021
(met producties),
- de memorie van antwoord d.d. 28 september 2021,
- het tussenarrest van het hof van 9 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van de zijde van [appellant] van 13 juni 2022, met één productie,
- de akte van de zijde van de vereniging van 9 juni 2022, met twee producties,
- het proces-verbaal van de op 23 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van mrs. De Boer en Van der Meer.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

3.3. Waar gaat het in deze zaak om?

3.1
Het gaat er in deze zaak om of het lidmaatschap van [appellant] van de vereniging rechtsgeldig is beëindigd en of de daaraan voorafgaande schorsing door het bestuur van de vereniging rechtsgeldig is verricht.
3.2
Net als de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat dit het geval is en dat de daarmee samenhangende vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen. Het hof zal dit oordeel hierna motiveren, door eerst de relevante feiten en de procedure bij de rechtbank te vermelden en door daarna de standpunten van partijen te bespreken.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
4.1
[appellant] is vanaf 1 juli 2016 aspirant lid geweest van Lichtbond Noord, een naturistenvereniging (hierna: de vereniging), statutair gevestigd te Groningen en feitelijk gevestigd te Bunne. Op 6 juni 2018 heeft hij bericht ontvangen van het bestuur van de vereniging dat hij als stemgerechtigd lid werd toegelaten en dat dit in de Algemene Ledenvergadering van 7 juli 2018 aan de leden zou worden meegedeeld.
4.2
In de statuten van de vereniging is over het einde van het lidmaatschap en schorsing het volgende bepaald:

Artikel 11
1. Het lidmaatschap eindigt:
a. door de dood van het lid;
b. door opzegging van het lid;
c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, als ook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;
d. door ontzetting. Deze kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door de algemene vergadering met twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen.
3. Opzegging van het lidmaatschap door het lid of door de vereniging kan slechts geschieden tegen het einde van een verenigingsjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. Echter kan het lidmaatschap onmiddellijk worden beëindigd indien van de vereniging of van het lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4. Een opzegging in strijd met het bepaalde in het vorige lid, doet het lidmaatschap eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgende op de datum waartegen was opgezegd.
5. Een lid is niet bevoegd door opzegging van zijn lidmaatschap een besluit waarbij de verplichtingen van de leden van geldelijke aard zijn verzwaard, te zijnen opzichte uit te sluiten.
6. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door het bestuur.
7. Van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
8. Wanneer het lidmaatschap in de loop van een verenigingsjaar eindigt, blijft de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd.
Artikel 12
1. Indien een lid, waaronder te verstaan alle categorieën, in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt, doch het bestuur acht niet voldoende termen aanwezig om tot ontzetting over te gaan, dan kan het bestuur het betrokken lid schorsen voor een termijn van ten hoogste drie maanden.
2. Het bepaalde in artikel 11 lid 7. is van overeenkomstige toepassing.
3. Het bestuur bepaalt de aard van de schorsing.’
4.3
Voorafgaand aan de Algemene Ledenvergadering (hierna: ALV) van 7 juli 2018 vond een voorval plaats tussen een lid van de vereniging (de heer [naam1] ) en een bestuurslid (de heer [naam2] ), bij welk voorval ook [appellant] was betrokken. Het bestuur heeft de leden van dit voorval in kennis gesteld en heeft tevens een melding van ongewenst gedrag (van de heer [naam1] ) gedaan bij de Veiligheidscommissie van de NFN. [appellant] heeft op zijn beurt op 23 juli 2018 ook een brief gestuurd aan de Veiligheidscommissie van de NFN, waarin hij zijn visie op het voorval heeft gegeven. Hij schrijft hierin onder meer:
‘In het kort komt het er op neer dat ik van mening ben dat de vereniging c.q. bestuursleden van de vereniging mensen in hun goede naam en eer aantast, discrimineert en zich niet houdt aan het veiligheidsprotocol. Ik acht de schendingen van het protocol van dien aard dat de vereniging Lichtbond Noord het predicaat prettig bloot niet langer zou kunnen dragen.
4.4
In een e-mail van 18 augustus 2018 heeft het bestuur van de vereniging [appellant] uitgenodigd voor een gesprek over zijn brief aan de Veiligheidscommissie van de NFN.
4.5
Op 29 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen vijf bestuursleden en [appellant] , waarbij het niet tot een inhoudelijke bespreking is gekomen, omdat discussie is ontstaan over het feit dat [appellant] een vriend, die geen lid is van de vereniging heeft meegenomen naar het gesprek en over het feit dat [appellant] het gesprek opnam zonder dat van tevoren kenbaar te hebben gemaakt.
4.6
Bij brief van het bestuur van de vereniging van 31 augustus 2018 is [appellant]
met ingang van 5 september 2018 voor een periode van drie maanden geschorst als lid van
de vereniging. Het bestuur schrijft onder meer:
‘De redenen voor de schorsing zijn:
• De vereniging in een kwaad daglicht stellen.
• Je gedrag waarbij je een voortdurende negatieve kritische houding uitdraagt met als gevolg veel onrust, polarisatie en excessen op ons terrein.
Van verscheidene leden hebben wij signalen en brieven gekregen dat dit moet stoppen.
• Het mogelijk schade berokkenen aan de vereniging.
• Verschijnen op het gesprek met het bestuur in ons verenigingsgebouw met een volstrekte buitenstaander (geen lid en tevens geen NFN lid) zonder deze persoon vooraf aan te kondigen bij het bestuur.
• Tijdens de ALV van 7 juli 2018 ben je wat ons betreft over grenzen heen gegaan.
In al deze gevallen is er sprake van ongewenst en grensoverschrijdend gedrag van waaruit het bestuur de beslissing en verantwoordelijkheid op zich neemt om tot een schorsing van drie maanden en beëindiging van het lidmaatschap over te gaan. De beslissing is verder gebaseerd op het feit dat wij als bestuur vinden dat de vereniging op onredelijke wijze wordt benadeelt. In de ALV najaar 2018 gaat het bestuur de leden voorstellen te stemmen over beëindiging van je lidmaatschap. (…)’
4.7 In een brief van dezelfde datum aan het bestuur heeft de (toenmalige) advocaat van [appellant] , mr. Ongenae, bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit, heeft hij verzocht om dit besluit terug te draaien en heeft hij het bestuur gewaarschuwd om geen mededelingen aan de leden te doen over het besluit, waarbij hij een kort geding in het vooruitzicht heeft gesteld als het bestuur niet aan zijn voorwaarden voldoet.
4.8
In een brief van 2 september 2018 heeft het bestuur de leden van de vereniging ingelicht over de schorsing van [appellant] (waarbij als extra reden voor de schorsing is toegevoegd de uiting van [appellant] aan NFN om het keurmerk ‘Prettig bloot’ niet meer voor de vereniging te laten gelden) en aangekondigd dat het bestuur in de ALV najaar 2018 de leden gaat voorstellen te stemmen over opzegging namens de vereniging van het lidmaatschap van [appellant] . In een brief van 3 september 2018 heeft het bestuur mr. Ongenae bericht het schorsingsbesluit te handhaven.
4.9
Op 12 september 2018 heeft mr. Ongenae beroep ingesteld tegen het schorsingsbesluit en verzocht om uiterlijk 14 september 2018 een ALV bijeen te roepen voor de week van 24 september 2018.
4.1
Op 24 september 2018 heeft mr. Ongenae opnieuw een brief gestuurd waarin hij schrijft niets te hebben vernomen en een kort geding dagvaarding meestuurt.
4.11
Het bestuur heeft vervolgens de schorsing per 26 september 2018 opgeheven en mediation en toewijzing van een mentor aan [appellant] voorgesteld.
4.12 In reactie daarop heeft mr. Ongenae bericht van het bestuur een garantie te verlangen dat behalve de opheffing van de schorsing ook de aankondiging tot beëindiging van het lidmaatschap van [appellant] wordt ingetrokken, heeft hij vermogensschade van € 3.254,75 gevorderd en rectificatie bij de leden geëist. Tevens heeft hij te kennen gegeven dat [appellant] geen mentor wil, wel bereid is ‘mediation aan te gaan, maar deze mediation beperkt [zal] moeten blijven tot mediation tussen de heren [naam2] en [naam1] en [naam3] alsmede de echtgenote van cliënt’.
4.13
In een brief van 2 oktober 2018 heeft het bestuur geschreven dat zij de gevraagde garantie niet kan geven omdat het beëindigen van het lidmaatschap ook door tenminste 10 leden kan worden geagendeerd, dat de schorsing enkel is opgeheven om verdere escalatie te voorkomen en dat het bestuur niet akkoord gaat met de namens [appellant] gestelde voorwaarden. Aan de gronden van het schorsingsbesluit heeft zij nog twee gronden toegevoegd. Het gaat dan om de uiting van [appellant] aan NFN om het keurmerk ‘prettig bloot’ niet meer voor de vereniging te laten gelden en twee voorvallen uit 2017, die in het dossier van [appellant] zouden zijn geregistreerd, namelijk het ontvreemden van een kettingzaag en de ontvreemding van een partij hout.
4.14
Op 18 oktober 2018 heeft [appellant] de vereniging in kort geding gedagvaard, waarbij hij -kort samengevat- heeft gevorderd het bestuur te verbieden om zijn lidmaatschap op te zeggen, dan wel te agenderen tijdens de ALV van 9 november 2018 en het bestuur te gebieden aan al haar leden te berichten dat [appellant] ten onrechte een schorsing is opgelegd en excuses te maken voor het aantasten van de eer en goede naam van [appellant] .
4.15
Bij vonnis in kort geding van 2 november 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
4.16 Op 24 oktober 2018 heeft het bestuur meegedeeld dat de op 24 november 2018 uitgeroepen vergadering wordt vervroegd, waarbij zij haar leden heeft opgeroepen voor een ALV op 9 november 2018. Als agendapunten zijn, voor zover hier van belang, vermeld:
‘( ... ) 8. Het beroep van de heer [appellant] tegen het hem opgelegde schorsingsbesluit.
9. Het horen van de heer [appellant] .
10. Opzegging van het lidmaatschap van de heer [appellant] ex artikel 11 lid 1 sub c, lid
2 en lid 3 van de Statuten. (.. . )’.
4.17
Negentig leden hebben in oktober 2018 hun handtekening gezet onder een verzoek om op de ALV het agendapunt ‘lidmaatschap [appellant] ’ op te nemen omdat zij tegen de voortzetting van zijn lidmaatschap zijn. Op 7 november 2018 hebben ‘96 ongeruste leden’ een toelichting gegeven voor de ALV bij het agendapunt ‘Lidmaatschap [appellant] ’, waarin zij onder meer schrijven:
‘De laatste maanden is er sprake van een aantal zeer vervelende ontwikkelingen binnen de vereniging en dus op ons terrein. Ontwikkelingen die te maken hebben met het gedrag van [appellant] . De situatie is door zijn gedrag zo onverkwikkelijk geworden dat hij - in onze ogen - geen lid meer kan blijven van de vereniging. We zullen dit in het hiernavolgende toelichten. Het bestuur heeft open over de ontwikkelingen naar de leden gecommuniceerd.’
4.18 Op de ALV van 9 november 2018 heeft de ledenvergadering van de vereniging het lidmaatschap van [appellant] met ingang van 28 januari 2019 opgezegd. Deze opzegging is geschied door 123 stemgerechtigde leden, waarvan 115 leden voor de opzegging hebben gestemd. Deze opzegging is geschied op basis van de volgende gronden:
- [appellant] heeft met zijn houding veel onrust en discussie binnen de vereniging teweeg gebracht;
-op het terrein van de vereniging ontstonden geregeld ruzies met bijbehorende scheldpartijen,
waarvan [appellant] een belangrijke katalysator was;
- [appellant] heeft bewust de vereniging proberen te benadelen door in een brief aan de NFN te stellen dat de vereniging het keurmerk open en bloot niet verdient;
- [appellant] heeft niet op constructieve wijze gezocht naar een oplossing voor de ontstane
verslechterde verhouding tussen hem en de vereniging -bijvoorbeeld door het toewijzen van een mentor - door een advocaat in te schakelen, waardoor de verhoudingen nog meer op scherp zijn komen te staan;
- aangezien het lidmaatschap van [appellant] van korte duur is geweest, terwijl er in de omgeving meer naturistenverenigingen zijn waar [appellant] zich bij zou kunnen aansluiten, acht de vereniging zich met deze opzegging in haar recht te staan.

5.De procedure bij de rechtbank

5.1
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd, kort gezegd, de opzegging van zijn lidmaatschap nietig te verklaren, althans te vernietigen en hem in staat te stellen zijn activiteiten als lid van de vereniging voort te zetten, zijn schorsing in de periode 5 september 2018 tot en met 16 september 2018 nietig te verklaren, althans te vernietigen, de vereniging te veroordelen een rectificatie te plaatsen in het verenigingsblad, op de website en in een brief aan alle leden van de vereniging en te verklaren voor recht dat de vereniging aansprakelijk is voor de schade van [appellant] als gevolg van de onregelmatige opzegging en schorsing, nader op te maken bij staat, met veroordeling van de vereniging in de reële proceskosten van [appellant] .
5.2
In het vonnis van 25 november 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

6.De beoordeling door het hof

6.1
Het hoger beroep van [appellant] strekt ertoe dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen, waarbij hij zijn eis heeft gewijzigd in die zin dat (onder II) wordt gevorderd het schorsingsbesluit van 31 augustus 2018 nietig te verklaren, althans te vernietigen. [appellant] heeft vijf grieven opgeworpen. Met deze grieven is het geschil in volle omvang ter herbeoordeling aan het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven per onderwerp en met tussenkopjes bespreken.
6.2
De vereniging heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Ook het hof ziet geen reden de eiswijziging buiten beschouwing te laten en zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis.
Uitgangspunten
6.3
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat uit artikel 2:35 lid 1 onder c en lid 2 BW en artikel 11 van de statuten volgt dat het lidmaatschap van een vereniging kan eindigen door opzegging door de vereniging. In artikel 11 lid 2 van de statuten van de vereniging is bepaald dat opzegging namens de vereniging geschiedt door de algemene vergadering met twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen. In artikel 12 van de statuten is voorzien in de mogelijkheid van het bestuur om in de daar genoemde gevallen een lid te schorsen voor de termijn van ten hoogste drie maanden. Van een schorsingsbesluit staat betrokkene binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering, ingevolge lid 2 van dat artikel.
6.4 De rechtbank heeft vastgesteld dat de ALV, welke is gehouden op 9 november 2018, het lidmaatschap van [appellant] met ingang van 28 januari 2019 heeft opgezegd, krachtens artikel 11 lid 1, sub c van de statuten en overeenkomstig artikel 11 lid 3 van de statuten. Dit is geschied door 123 stemgerechtigde leden, waarvan 115 leden vóór deze opzegging hebben gestemd . Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze algemene ledenvergadering - overeenkomstig artikel 11 lid 2 van de statuten - aldus met meer dan twee derde van de geldig uitgebrachte stemmen voor deze opzegging gestemd. Het hof zal ook van dit uitgangspunt uitgaan.
6.5
Het hof voegt daaraan toe dat uit de brief van het bestuur aan [appellant] van 13 november 2018 ook blijkt dat met betrekking tot de op 31 augustus 2018 opgelegde schorsing is gestemd over de vraag ‘Was de schorsing van de heer [appellant] terecht?’ Ook dit is geschied door 123 aanwezige en stemgerechtigde leden, waarvan 110 leden ‘Ja’ hebben gestemd, 7 leden ‘nee’ en 6 leden zich hebben onthouden van het uitbrengen van hun stem. Daarmee staat naar het oordeel van het hof ook vast dat de Algemene Ledenvergadering het schorsingsbesluit van het bestuur heeft goedgekeurd.
Beleidsvrijheid6.6 [appellant] maakt bezwaar tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering tot nietig verklaring dan wel vernietiging van de opzegging van zijn lidmaatschap op grond van de beleidsvrijheid die de vereniging zou toekomen en meent dat de rechtbank daarmee buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden.
6.7
Het hof volgt [appellant] daarin niet. De rechtbank heeft, met het noemen en gedeeltelijk citeren van een uitspraak van de Hoge Raad [1] niet meer of anders gedaan dan het toetsingskader schetsen voor beoordeling van de vordering van [appellant] . Dit toetsingskader houdt in dat ‘(…) een vereniging binnen de grenzen van wetsbepalingen als die van art. 2:35 BW en van de statuten bij het nemen van haar besluiten een vrijheid toekomt, die meebrengt dat maatregelen als de onderhavige -afgezien van strijd met wet of statuten -slechts jegens het betrokken lid ontoelaatbaar zijn, indien de vereniging in de gegeven omstandigheden,
waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet
tot een zodanige maatregel had kunnen komen.’ Dat daarbij sprake is van een bestendige lijn in de jurisprudentie blijkt ook uit het feit dat [appellant] onder 41 van zijn inleidende dagvaarding een uitspraak van de rechtbank Den Haag [2] noemt, waarin van hetzelfde toetsingskader wordt uitgegaan [3] . Omdat de rechtbank daarmee het juiste toetsingskader heeft gehanteerd faalt grief I.
Toetsing van de opzeggingsgronden en gronden voor het schorsingsbesluit6.8 Met zijn tweede grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat opzegging van het lidmaatschap van [appellant] jegens hem niet ontoelaatbaar is. Hij stelt dat de rechtbank de opzeggingsgronden in 2.6 heeft genoemd zonder verder na te gaan en/of te toetsen of de genoemde gronden enerzijds waar zijn en anderzijds ook zodanig zijn dat deze het beëindigen van het lidmaatschap rechtvaardigen. In de toelichting op zijn tweede grief stelt hij dat bovendien de genoemde schorsingsgronden in het geheel niet zijn getoetst, waartegen ook zijn derde grief is gericht. [appellant] is van mening dat de opgelegde schorsing op onjuiste gronden is genomen en slechts is ingegeven door het feit dat hij zijn visie op een gebeurtenis waarvoor het bestuur van de vereniging advies zocht bij de NFN, aan de NFN kenbaar maakte. Dit was volgens hem de enige reden waarom [appellant] ‘op het matje’ bij het bestuur moest komen op grond waarvan [appellant] een schorsing werd opgelegd en waarbij hem werd meegedeeld dat het bestuur het beëindigen van het lidmaatschap om die redenen aan de ALV zou voorleggen.
6.9
Het hof stelt vast dat uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken volgt dat op zijn minst gezegd wrijving is ontstaan tussen [appellant] en het bestuur voorafgaand aan de ALV op 7 juli 2018. Uit de brief van [appellant] aan de Veiligheids-commissie van de NFN volgt niet alleen dat [appellant] heeft geschreven wat in 4.3 hiervoor (gedeeltelijk) is geciteerd, maar ook dat [appellant] bestuurslid [naam2] heeft uitgescholden voor respectievelijk ‘autoritaire lul’ en voor ‘autoritaire en respectloze boerenlul’. De heer [naam1] zou daarbij hebben geroepen ‘Hij denkt dat hij directeur is. In Duitsland hadden ze destijds ook zo’n directeur.’ Uit de brief van [appellant] blijkt dat [naam1] en [appellant] na deze escalatie ‘woedend om dergelijk dictatoriaal gedrag’ de zaal hebben verlaten. [naam1] heeft daarop van het bestuur een waarschuwing gekregen en [appellant] wijst de Veiligheidscommissie van de NFN op het zijns inziens discriminatoire karakter daarvan, omdat het incident zich afspeelde tussen [naam2] , [naam1] en [appellant] en alleen [naam1] de waarschuwing kreeg.
6.1
Het hof overweegt dat uit de als productie 5 bij dagvaarding overlegde brief van het bestuur aan de leden blijkt dat het bestuur heeft gesproken met betrokkene (*) ( [naam1] ,
hof) van het voorval, waarbij het bestuur schrijft ‘Er zijn nu duidelijke afspraken gemaakt en vastgelegd. De ernstige waarschuwing blijft en dat een volgend ernstig voorval een ontzetting uit het lidmaatschap zal betekenen. De zaak is gesloten.’
6.11
Uit de overgelegde correspondentie volgt voorts dat het bestuur ook heeft getracht met [appellant] in gesprek te komen over de gang van zaken, maar dat dit niet tot stand is gekomen. [appellant] reageerde op de uitnodiging van het bestuur van 18 augustus 2018 op dezelfde dag met de mededeling dat hij enkel met de leden van de Veiligheidscommissie over zijn brief wilde spreken. Wel wilde hij met het bestuur spreken over het incident dat de aanleiding was van dit geheel, maar stelde hij eisen aan de deel te nemen gesprekspartners. Het bestuur heeft daarop bij e-mail van 21 augustus 2018 te kennen gegeven eerst alleen met verenigingslid [appellant] in gesprek te willen omdat de door hem genoemde personen ‘geen onderwerp’ waren. Als [appellant] dan vervolgens naar het op 29 augustus 2018 geplande gesprek komt met een niet-aangekondigde derde -waartegen het bestuur bezwaar had- en ook het gesprek onaangekondigd opneemt, komt het wederom niet tot een inhoudelijk gesprek.
6.12
[appellant] bleek niet bereid om aan de bezwaren van het bestuur tegemoet te komen en de vereniging stelt dat hieruit van de niet-constructieve en bepalende houding van [appellant] bleek, waarvan ook veel andere leden melding maakten. Het hof stelt vast dat dit laatste onder meer blijkt uit de producties 2, 3 en 15 bij conclusie van antwoord, met verklaringen van diverse leden dat zij [appellant] dominant, bepalend en betweterig vonden, dat hij veel kritiek had op het bestuur en voor discussies en onrust binnen de vereniging zorgde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] dit onvoldoende gemotiveerd weersproken, waarbij hij heeft erkend zich in de redactiecommissie bepalend te hebben opgesteld en dat hij daarop ook is aangesproken.
6.13
De vereniging stelt dat het - nadat het gesprek met [appellant] eind augustus derhalve onbevredigend was beëindigd, het bestuur van veel leden signalen had ontvangen dat zij zich onprettig voelden bij het gedrag van [appellant] én [appellant] bewust de vereniging had proberen te schaden door de klacht aan NFN te sturen onder vermelding dat de vereniging het predicaat ‘prettig bloot’ niet zou verdienen - het bestuur aangewezen leek om [appellant] tijdelijk als lid te schorsen. De vereniging heeft daarbij onweersproken gesteld dat deze schorsing was bedoeld als afkoelingsperiode, waarin voor alle betrokkenen ruimte was om te onderzoeken of de vereniging en [appellant] weer op één lijn zouden kunnen komen. De brief met het met redenen omkleedde schorsingsbesluit is [appellant] vervolgens op 31 augustus 2018 toegezonden.
6.14
Gelet op deze omstandigheden komt het hof, net als de rechtbank, tot het oordeel dat het bestuur op basis van de door haar genoemde gronden (4.6) in redelijkheid tot de schorsing krachtens artikel 12 lid 1 van de statuten heeft kunnen komen en dat deze schorsing is geschied binnen de grenzen van wet en statuten en daarmee rechtsgeldig is. Immers uit het voorgaande blijkt dat het door [appellant] versturen van de brief van 23 juli 2018 aan de Veiligheidscommissie van de NFN niet de enige reden voor het opleggen van de schorsing was, maar dat sprake was van een voortgaande escalatie tussen het bestuur en tenminste een aantal leden van de vereniging aan de ene kant en [appellant] aan de andere kant. Onder die omstandigheden kan het besluit van het bestuur om een afkoelingsperiode in te lassen niet als ontoelaatbaar of in strijd met de redelijkheid die de vereniging jegens [appellant] in acht had te nemen worden aangemerkt. Van strijd met de statuten, zoals door [appellant] gesteld, is geen sprake, omdat deze het bestuur onder meer de mogelijkheid bieden een lid te schorsen indien deze de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
6.15
Het hof is weliswaar van oordeel dat het bestuur, nadat [appellant] bij brief van zijn advocaat van 12 september 2018 beroep tegen het schorsingsbesluit had ingesteld, lang heeft gewacht met het bijeenroepen van een ALV, maar oordeelt dat [appellant] hierdoor niet zodanig is benadeeld dat het schorsingsbesluit als gevolg hiervan nietig zou moeten worden verklaard, althans vernietigd zou moeten worden. Het hof heeft daarbij in de beoordeling betrokken dat het bestuur, in een laatste poging om verdere escalatie te voorkomen, bij brief van 26 september 2018 de schorsing op die datum heeft opgeheven en mediation en toewijzing van een mentor aan [appellant] heeft voorgesteld.
6.16
[appellant] kan zich evenmin verenigen met het daarop volgende opzeggingsbesluit van zijn lidmaatschap en ook niet met het oordeel van de rechtbank dat de vereniging -mede gelet op de opzeggingsgronden- het lidmaatschap van [appellant] met ingang van 28 januari 2019 rechtsgeldig heeft beëindigd.
6.17
Het hof stelt vast dat al in oktober 2018 een handtekeningenlijst is rondgegaan bij de leden van de vereniging, met het verzoek aan het bestuur om het agendapunt ‘Lidmaatschap [appellant] ’ op te nemen. Als reden voor dat verzoek is gegeven dat een groot aantal leden tegen de voortzetting is van dit lidmaatschap. De lijst is uiteindelijk getekend door negentig leden. Op 7 november 2018 is door ’96 ongeruste leden’ een toelichting gegeven voor de ALV bij het agendapunt ‘Lidmaatschap [appellant] ’. Niet alleen schrijven de leden daarin dat de situatie door zijn gedrag zo onverkwikkelijk is geworden dat hij in hun ogen geen lid meer kan blijven van de vereniging (4.17), tevens schrijven zij onder meer dat:
- [appellant] al maandenlang bezig is het bestuur te ondermijnen door in de commissies waarin hij werkte en bij de open haard te verkondigen dat het bestuur niet deugt en maar op moet stappen;
- [appellant] zoveel aandacht van het bestuur vraagt dat ze niet dan met grote moeite aan de normale bestuurlijke taken toekomen;
- door de ergernissen over zijn gedrag het bestuur overwoog om ‘en masse’ af te treden en dat de voorzitter dat ook daadwerkelijk heeft gedaan en zelfs haar lidmaatschap heeft opgezegd;
- diverse andere leden om die reden ook hun lidmaatschap hebben opgezegd of dat hebben geopperd;
- [appellant] de vereniging in diskrediet heeft gebracht bij de NFN en heeft gesuggereerd de vereniging het predicaat ‘prettig bloot’ te ontnemen, wat ook financiële consequenties zou kunnen hebben;
- de commissies waarin [appellant] heeft gewerkt door zijn gedrag niet langer met hem willen samenwerken;
- [appellant] heeft laten blijken dat hij zich totaal niet conformeert aan de grondslagen van de vereniging en daarmee de vereniging in gevaar brengt en dat hij zich door zijn gedragingen in een positie heeft gemanoeuvreerd waarin hij onhoudbaar is binnen de vereniging en van de vereniging niet geëist kan worden zijn lidmaatschap te laten voortduren.
6.18
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] deze verwijten onvoldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat de ALV hem, op wie al karaktermoord was gepleegd, op voordracht van het bestuur het lidmaatschap heeft ontnomen, maar dat verklaart niet de hierboven weergegeven toelichting van ‘96 bezorgde leden’ en evenmin het als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht van ‘Signalen met betrekking tot het gedrag van [appellant] ’ en de in 6.12 genoemde verklaringen van diverse leden, overgelegd als producties 2, 3 en 15 bij conclusie van antwoord, waarvan enkele (e-mail [naam4] aan het bestuur van 12 april 2018 en e-mail [naam5] aan het bestuur van 7 mei 2017) al dateren ruim voor het schorsingsbesluit.
6.19
Gelet op het voorgaande is het hof tot het oordeel gekomen dat de eerste vier opzeggingsgronden, zoals in 4.18 zijn weergegeven, in overeenstemming zijn met de hiervoor weergegeven bevindingen van een groot aantal van de leden van de vereniging en dat van de vereniging redelijkerwijs niet gevergd kon worden het lidmaatschap van [appellant] te laten voortduren, als bedoeld in artikel 11 lid 1 sub c van de statuten. De vijfde opzeggingsgrond is van meer praktische aard en behoeft, gelet op het voorgaande, geen nadere bespreking.
6.2
Net als de rechtbank is ook het hof van oordeel dat de vereniging het lidmaatschap van [appellant] met ingang van 28 januari 2019, met inachtneming van de wettelijke en statutaire bepalingen, rechtsgeldig heeft beëindigd en dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen.
Bewijsaanbod6.21 [appellant] maakt tevens bezwaar tegen het passeren van zijn bewijsaanbod door de rechtbank en herhaalt dit bewijsaanbod in hoger beroep, waarbij hij nu wel een nadere onderbouwing geeft, in die zin dat hij specificeert waarover hij de bij de rechtbank genoemde getuigen wil doen horen. Omdat het hof van oordeel is dat de door partijen overgelegde processtukken en hetgeen daarover tijdens de mondelinge behandeling door partijen is verklaard voldoende duidelijkheid heeft gegeven om een oordeel te kunnen geven over de geschilpunten tussen partijen, zal dit bewijsaanbod in het licht van hetgeen in dit arrest is overwogen als niet ter zake doend worden gepasseerd door het hof.
Conclusie6.22 De grieven van [appellant] falen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de proceskosten (geliquideerd salaris: 2 punten, tarief II).
De beslissing
Het hof
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 25 november 2020;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vereniging vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, I. Tubben en H.H.B. Vedder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
12 juli 2022.

Voetnoten

1.HR 2 december 1983, ECLI:HR:1983:AG4702
2.Rechtbank Den Haag 31 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:982
3.Vgl. ook Rechtbank Rotterdam 25 mei 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3451