Uitspraak
1.Vereniging Windturbine-Eigenaren IJsselmeerpolders,
VWIJ,
2. Vereniging Westermeerwindgroep,
WMWG,
3. [appellant3] ,
[appellant3],
4. [appellant4] ,
[appellant4],
de vereniging c.s.,
1.Westermeerwind B.V.,
WMW,
2. Westermeerwind Holding B.V.,
WMW Holding,
3. Westermeerwind Beheer B.V.,
WMW Beheer,
4.Natural Energy B.V.,
Natural Energy,
5. Vianne B.V.,
Vianne,
6. Begro Holding B.V.,
Begro,
7. [geïntimeerde7] ,
[geïntimeerde7],
8. [geïntimeerde8] ,
[geïntimeerde8],
WMW c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Waar gaat het in deze zaak om?
3.De vaststaande feiten
near shore)-windpark ontwikkeld bestaande uit het buitendijkse gedeelte van het grotere Windpark Noordoostpolder. Het deel van dat park dat door WMW is ontwikkeld omvat drie lijnopstellingen van in totaal 48 windturbines in het water van het IJsselmeer, twee parallel aan de Westermeerdijk en één parallel aan de Noordermeerdijk.
“[d]e initiatiefnemers van de diverse projecten zullen moeten kunnen participeren in de projecten voor de Noordermeerdijk en de Westermeerdijk (buitendijks)”, zulks
“als vorm van ‘compensatie’ van de afwijzingen die kunnen voortvloeien uit de voorgenomen besluitvorming”over
“het integrale beleid windenenergie”. Daarbij is tevens de bereidheid uitgesproken om in te stemmen met de beleidsvoornemens van de Gemeente, waarbij is opgemerkt dat
“indien alle onderscheidene initiatieven gebundeld kunnen worden in de reeds lopende activiteiten van [ WMW ], dan kan binnen dit project naar rato van de bestaande initiatieven geparticipeerd worden.”
“onze projecten”een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan met Siemens Nederland B.V. (hierna: Siemens). Voorts schrijft WMW dat zij van gedachten wil wisselen over de verdere inrichting en voortgang van
“ons participatieproject”en dat zij wil komen
“tot een formele bekrachtiging van uw deelname in onze projecten.”,alsmede dat zij aandacht vraagt voor het feit dat de formele wijziging van het planologische beleid van de Gemeente het definitieve einde betekent van de mogelijkheid tot de bouw van solitaire en clustergewijze opstellingen van windmolens zonder dat van gemeentewege
“(harde) compensaties”daartegenover zijn gesteld,
“terwijl de formele aanspraken verloren zijn gegaan.”
“Deelname verklaring in projecten [ WMW ] te Creil”(hierna: de Deelnameverklaring), heeft WMW tijdens de bijeenkomst op 11 januari 2000 uitgedeeld en zij is door de aanwezigen op de bijeenkomst ondertekend en door anderen daarna.
- pagina 4:
“zoals met u afgesproken”, heeft vastgehouden aan de participatiebasis voor de leden van de Groep van – in ieder geval – 1 MW per deelnemer.
‘2.
“namens”die deelnemers kon instemmen, op die dag zal worden ondertekend omdat de Platformpartijen - met uitzondering van de partij die nog niet over de vereiste rechtsvorm beschikt - tot onvoorwaardelijke overeenstemming zijn
gekomen. Daarbij tekent WMW aan dat zij erop vertrouwt dat het convenant onvoorwaardelijk door de Gemeente zal worden geaccepteerd en dat zij een gezamenlijke bijeenkomst zal beleggen zodra zij nadere informatie kan verstrekken.
“de planvorming zoals deze is weergegeven in de overeenkomst[toevoeging hof: het Convenant]
, als beleidsinzet zal ondersteunen.”
“overeenkomst betreffende participaties met betrekking tot de ontwikkeling van windmolenparken in de gemeente Noordoostpolder”gesloten (hierna: de Participatieovereenkomst). Deze houdt in, voor zover relevant:
[WMW ] en/of de Uitgevende Instelling, tenzij dit niet vereist is op grond van toepasselijke wet- en regelgeving.
“= herbevestiging Convenant”). Als discussiepunten zijn onder meer genoemd
“Moment van verdere uitwerking participatiemogelijkheden”en
“Voorschriften AFM (…)”.
vastgesteld en dat de uitgifte één jaar na de realisatie plaatsvindt. Voorts heeft WMW haar visie uiteen gezet omtrent de positie van de leden van de Groep in verband met het Convenant en toegelicht dat zij nog steeds het plan heeft om hen participaties aan te bieden.
3.Het geschil bij de rechtbank
4.De beoordeling in het principaal en het incidenteel hoger beroep
grieven 3 tot en met 5 in het incidenteel hoger beroep, nu die betrekking hebben op de niet door de vereniging c.s. gehandhaafde oorspronkelijke vorderingen. Dat geldt ook voor de klacht in grief 2 in het incidenteel hoger beroep, voor zover daarin wordt geklaagd dat WMW ‘de plicht zou hebben jegens - kennelijk - de leden van de Groep om aan andere participanten, die geen partij zijn bij deze procedure en wier belangen in deze procedure niet door VWIJ c.s. worden behartigd, een zodanig percentage participaties aan te bieden dat het equivalent van 75% van het gerealiseerd vermogen in MW beschikbaar komt voor participatie’. Ook dat ligt in hoger beroep niet meer ter beoordeling voor, omdat de vorderingen van de vereniging c.s. daarop geen betrekking meer hebben.
4.7 Artikel 3:305a lid 1 BW (oud) bepaalde dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen
, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt[cursivering hof]
.Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis inzake de aanpassing van artikel 3:305a BW per 1 juli 2013 (Kamerstukken 33126, nr. 7), heeft de Minister over het vereiste dat belangenbehartiging in de statuten moet zijn opgenomen onder meer het volgende opgemerkt:
“(…) Tevens wil ik het misverstand wegnemen dat voor de ontvankelijkheid thans niet vereist is dat belangenbehartiging in de statuten moet zijn opgenomen. Een belangenorganisatie kan ingevolge artikel 3:305a lid 1 BW alleen ter bescherming van een bepaald belang een rechtsvordering instellen indien dit in overeenstemming is met de doelstelling van deze organisatie. Uit de statuten dient derhalve te blijken welke belangen een organisatie beoogt te behartigen, en alleen voor die belangen kan zij in rechte opkomen. Men kan dit zien als een voortvloeisel van de zogenaamde ultra vires-leer; een rechtspersoon kan slechts handelingen verrichten die binnen het doel liggen waarvoor hij in het leven is geroepen.”
van de eigenaren van windmolens in de IJsselmeerpoldersen dat de statuten tevens bepalen dat:
2. De vereniging tracht dit doel te bereiken door:a. het voeren van overleg met overheidsinstanties;b. het voeren van besprekingen met het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf ten aanzien van de condities van terugleveranties
De stellingen van VWIJ in dit hoger beroep dat WMW VWIJ zelf jarenlang als belangenbehartiger heeft gezien van (onder meer) de leden van de (Westermeerwind)Groep en de overige agrariërs, dat zij VWIJ zelf als gespreks- en contractspartner heeft gekozen in het gezamenlijke project en het Convenant heeft laten meetekenen en dat WMW het beroep op niet-ontvankelijkheid voor het eerst in hoger beroep doet, kunnen niet afdoen aan de vaststelling dat met de vordering zoals die in hoger beroep is ingesteld geen belang wordt gediend dat wordt gedekt door de statutaire doelomschrijving. Het beroep van VWIJ ter zitting van het hof op artikel 12 van haar statuten kan haar niet baten. In dat artikel wordt de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur geregeld, onder meer wat betreft het met toestemming van de ledenvergadering voeren van rechtsgedingen. Dat artikel bevat niet een doelomschrijving waaraan tot ontvankelijkheid leidende belangenbehartiging kan worden
ontleend, ook niet wanneer dat artikel in samenhang met of in aanvulling op artikel 3 van de statuten wordt gelezen. Het hof zal VWIJ in het eindarrest dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.
grief 6 van het incidenteel hoger beroep) is daarvoor geen grondslag. Dat verweer slaagt. De vorderingen van de vereniging c.s. zijn gestoeld op een contractuele grondslag: zij stellen dat met WMW een overeenkomst over participatie tegen kostprijs is gesloten, dan wel dat WMW een rechtens afdwingbare toezegging tot een dergelijke participatie heeft gedaan, waarop de leden van de Groep gerechtvaardigd hebben mogen vertrouwen. Zij hebben echter niet gesteld en onderbouwd op grond van welke juridische (contractuele of wettelijke) en feitelijke grondslag de vorderingen tegen de andere gedaagden dan WMW zouden kunnen worden toegewezen, en evenmin waarom dat een hoofdelijke veroordeling zou moeten zijn. Dat deze partijen als (middellijk) aandeelhouders of bestuurders bij de uitvoering van een veroordeling van WMW moeten worden betrokken, zoals door de vereniging c.s. is aangevoerd, vormt daarvoor geen toereikende grondslag, ook niet in het geval de vorderingen jegens WMW toewijsbaar zouden zijn. Het hof zal daarom de vorderingen tegen de andere partijen dan WMW afwijzen.
20 december 2017 (rechtsoverwegingen 4.2.2 en 4.2.3.). WMW c.s. hebben in hoger beroep niets aangevoerd dat aanleiding geeft om over het verweer anders te oordelen.
grief 2 in het incidenteel hoger beroepen een aantal subgrieven (hoewel zij op zich geen bezwaar hebben tegen de participatie als zodanig, waartoe de rechtbank hen heeft veroordeeld, aan welke veroordeling zij hebben voldaan en die zij niet zullen terugdraaien; in zoverre is niet helemaal duidelijk waarom WMW c.s. hierover incidenteel appelleren). Het belang van de vereniging c.s. bij een oordeel hierover lijkt overigens gering zonder een voor hen gunstige beslissing over de prijs voor een participatie.
30 december 1999 informatie gegeven over ‘het gezamenlijke project’ en dat zij wil komen tot ‘een formele bekrachtiging van uw deelname in onze projecten’. Tijdens de bijeenkomst op 11 januari 2000 heeft WMW over de ontwikkelingen opgemerkt dat in februari 1999 gemaakte afspraken formeel bekrachtigd moeten worden en dat duidelijk moet worden welke ondernemers in het gemeentelijke platform door WMW worden vertegenwoordigd. In de periode daarna heeft WMW steeds het overleg met de leden van de Groep gezocht en hen geconsulteerd over het Convenant en over de participatieovereenkomst tussen WMW en de Gemeente. Naar aanleiding van en in lijn met dat overleg heeft WMW steeds de bijzondere positie van de leden van de Groep benadrukt, ook nadat de Gemeente kritische vragen had gesteld over de bijzondere positie die aan de leden van de Groep door WMW was toegekend. Nadat op 15 april 2002 overeenstemming over het Convenant was bereikt heeft WMW in een brief aan de leden van de Groep van 1 november 2002 bevestigd dat de verdeling, zoals deze is vastgelegd in de als bijlage 2 aan het Convenant gehechte participatienotitie, tevens vast ligt. Die positie is uiteindelijk ook neergelegd in het prospectus waarmee WMW in 2019 aandelen in het aandelenfonds heeft uitgegeven. Ook de wens van WMW tot een mogelijke financiële bijdrage van de leden van de Groep, zoals die in december 2001 aan de orde is geweest, draagt bij aan de uit deze gang van zaken volgende conclusie dat WMW zich heeft verbonden jegens de leden van de Groep tot participatie. Het optreden van WMW gaat dan ook verder dan het enkel behartigen van belangen en het geven van een bijzondere positie aan de leden van de Groep, zoals zij in de toelichting op grief 2 heeft betoogd.
5.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuige zullen opgeven op de
roldatum 18 januari 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
4 januari 2022.