In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], handelend onder de naam [naam1], en de vennootschap onder firma Taxi [geïntimeerde1] v.o.f., vertegenwoordigd door mr. A.L. Appelman. [appellant] heeft in de zomer van 2019 meer dan 200 Valysritten uitgevoerd op verzoek van [geïntimeerde1]. [appellant] heeft de verrichte ritten eerst aan Transvision B.V. gefactureerd, in de veronderstelling dat [geïntimeerde1] als gevolmachtigde van Transvision handelde. Transvision weigerde echter de betaling, omdat [geïntimeerde1] niet bevoegd was om namens haar opdrachten te plaatsen. [appellant] heeft vervolgens een bedrag van € 31.935,33 in rekening gebracht bij [geïntimeerde1], maar deze heeft slechts € 8.868,16 betaald, gebaseerd op het Valystarief van Transvision. [appellant] heeft de kantonrechter verzocht om [geïntimeerde1] te veroordelen tot betaling van het resterende bedrag van € 20.430,31, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] wist of behoorde te begrijpen dat [geïntimeerde1] uit eigen naam handelde en niet namens Transvision. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en oordeelt dat er geen sprake is van schadeplichtigheid van [geïntimeerde1] jegens [appellant]. Het hof concludeert dat de vergoeding die [geïntimeerde1] aan [appellant] verschuldigd is, het Valystarief betreft, en niet het hogere metertarief. [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.