ECLI:NL:GHARL:2022:5675

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.290.965
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeplichtigheid als gevolg van ontbreken volmacht van derde tot geven van opdracht om taxiritten uit te voeren?

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], handelend onder de naam [naam1], en de vennootschap onder firma Taxi [geïntimeerde1] v.o.f., vertegenwoordigd door mr. A.L. Appelman. [appellant] heeft in de zomer van 2019 meer dan 200 Valysritten uitgevoerd op verzoek van [geïntimeerde1]. [appellant] heeft de verrichte ritten eerst aan Transvision B.V. gefactureerd, in de veronderstelling dat [geïntimeerde1] als gevolmachtigde van Transvision handelde. Transvision weigerde echter de betaling, omdat [geïntimeerde1] niet bevoegd was om namens haar opdrachten te plaatsen. [appellant] heeft vervolgens een bedrag van € 31.935,33 in rekening gebracht bij [geïntimeerde1], maar deze heeft slechts € 8.868,16 betaald, gebaseerd op het Valystarief van Transvision. [appellant] heeft de kantonrechter verzocht om [geïntimeerde1] te veroordelen tot betaling van het resterende bedrag van € 20.430,31, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] wist of behoorde te begrijpen dat [geïntimeerde1] uit eigen naam handelde en niet namens Transvision. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en oordeelt dat er geen sprake is van schadeplichtigheid van [geïntimeerde1] jegens [appellant]. Het hof concludeert dat de vergoeding die [geïntimeerde1] aan [appellant] verschuldigd is, het Valystarief betreft, en niet het hogere metertarief. [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.290.965
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 8286173
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
handelend onder de naam [naam1] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna [appellant] te noemen,
vertegenwoordigd door mr. J.J. van Vliet,
tegen:

1.de vennootschap onder firma

Taxi [geïntimeerde1] v.o.f.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats2] ,
3.
[geïntimeerde3],
die woont in [woonplaats2] ,
die bij de kantonrechter optraden als gedaagden,
hierna samen (in vrouwelijk enkelvoud) [geïntimeerde1] te noemen en ieder afzonderlijk, [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en Taxi [geïntimeerde1] ,
vertegenwoordigd door mr. A.L. Appelman.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 13 april 2021 heeft op 21 juni 2021 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.2
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde1] .
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het hof gaat van de volgende feiten uit. [appellant] verzorgt met zijn eenmanszaak [naam1] taxivervoer. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn vennoten van Taxi [geïntimeerde1] , die ook taxivervoer verzorgt. [geïntimeerde1] heeft in de zomer van 2019 een opdracht voor vijf jaar gekregen van Transvision B.V. (hierna: Transvision) om zogenoemd Valysvervoer te verzorgen. Transvision voert dat vervoer uit in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en schakelt daarvoor andere bedrijven in. Valysvervoer is landelijk taxivervoer tegen een gereduceerd tarief voor mensen die chronisch ziek of gehandicapt zijn. De tarieven die Transvision aan de bedrijven betaalt die Valysvervoer verzorgen liggen lager dan de zogenoemde metertarieven die voor regulier taxivervoer worden gehanteerd. Het gaat bij Valysvervoer om langere afstanden; meer dan vijf openbaar vervoerszones of meer dan 25 km van het woonadres van degene die van het vervoer gebruikt maakt.
2.2
In juli 2019 heeft [geïntimeerde1] telefonisch aan [appellant] gevraagd meerdere Valysritten te rijden. [appellant] heeft vervolgens in de maanden juli en augustus 2019 meer dan 200 Valysritten gereden.
2.3
[appellant] heeft de in juli 2019 uitgevoerde Valysritten eerst aan Transvision in rekening gebracht. [appellant] stelt dat hij ervan uit is gegaan dat [geïntimeerde1] handelde als gevolmachtigde van Transvision. Transvision heeft geweigerd het in rekening gebrachte bedrag te betalen en heeft aan [appellant] laten weten dat [geïntimeerde1] niet bevoegd is om namens haar opdrachten te plaatsen bij [appellant] .
2.4
Vervolgens heeft [appellant] voor de in juli en augustus 2019 uitgevoerde ritten bij [geïntimeerde1] een totaalbedrag van € 31.935,33 inclusief btw in rekening gebracht. Dat bedrag heeft [appellant] gebaseerd op het hiervoor genoemde metertarief. [appellant] rijdt incidenteel Valysritten direct in opdracht van Transvision en krijgt daarvoor van Transvision het metertarief uitbetaald. [geïntimeerde1] heeft geweigerd het bedrag van € 31.935,33 te voldoen. Volgens [geïntimeerde1] was zij slechts € 8.868,16 aan [appellant] verschuldigd. [geïntimeerde1] heeft die vergoeding gebaseerd op het tarief uit de algemene voorwaarden inzake Valysvervoer van Transvision (hierna: het Valystarief). [geïntimeerde1] krijgt van Transvision de door haar gereden ritten ook uitbetaald op grond van het Valystarief. Het bedrag van € 8.868,16 heeft [geïntimeerde1] aan [appellant] voldaan.
2.5
[geïntimeerde1] heeft bij de kantonrechter gevorderd [geïntimeerde1] te veroordelen tot betaling aan hem van het restantbedrag van € 20.430.31, vermeerderd met rente en kosten.
2.6
Tussen partijen is in discussie of [geïntimeerde1] schadeplichtig is jegens [appellant] als gevolg van het ontbreken van een volmacht van [geïntimeerde1] om Transvision te vertegenwoordigen bij het geven van een opdracht aan [appellant] tot het uitvoeren van taxiritten. Daarnaast is in geschil wat de hoogte is van de vergoeding die [geïntimeerde1] is verschuldigd voor door [appellant] op verzoek van [geïntimeerde1] gereden taxiritten.
2.7
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
[appellant] wist of behoorde te begrijpen dat [geïntimeerde1] uit eigen naam handelde, niet namens Transvision
3.2
[appellant] stelt primair dat [geïntimeerde1] op grond van artikel 3:70 BW schadeplichtig is jegens hem als gevolg van het ontbreken van een volmacht om Transvision te mogen vertegenwoordigen. De grieven 1 tot en met 7 van [appellant] richten zich tegen de overwegingen van de kantonrechter dat geen sprake is van een (pseudo-)volmacht van [geïntimeerde1] namens Transvision, maar van een “overeenkomst van opdracht/onderaanneming”. Het hof tekent daarbij aan dat in de memorie van grieven van [appellant] een grief 5 ontbreekt en tweemaal een grief genummerd 7 voorkomt; het hof neemt aan dat [appellant] een doornummering van grieven 1 tot en met 7 beoogde. [appellant] vordert het resterende bedrag dat zij bij [geïntimeerde1] in rekening heeft gebracht voor de gereden taxiritten (berekend volgens het metertarief) als schade.
3.3
[appellant] heeft zijn laatste Valysrit voor [geïntimeerde1] gereden op 18 augustus 2019. Een dag later op 19 augustus 2019 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en [geïntimeerde3] . [appellant] heeft van dit telefoongesprek een transcript overgelegd, waarvan de juistheid door [geïntimeerde1] niet wordt betwist. In het transcript van dat gesprek is onder meer het volgende vermeld:
Dhr [appellant] :Jij hebt dus opdracht gekregen van Transvision om mij te bellen?
Mevrouw [geïntimeerde3] :Ja. Want ik kende jou niet dus.
Dhr [appellant] :Nee precies, en toen kreeg ik een telefoontje van jou. Jij zei tegen mij van luister eens. Ik heb een opdracht gekregen van Transvision om jou te bellen. Ritten die ik niet rijden, zou jij rijden..
Mevrouw [geïntimeerde3] :ja. kan jij valies rijden?
Dhr [appellant] :Toen zei ik tegen jou, nou prima is geen probleem. Hoe loopt het dan met de facturatie? Toen zei jij tegen mij hoe loopt het tot nu toe? Toen zei ik, ik factureer gewoon normaal Transvision. Toen zei jij ja is goed, dan houden we dat zo.
Zeg ik tegen jou wil je ‘ritidees’ hebben. Toen zei jij tegen mij, ik geef jou aan het einde van de maand alle ritidees gewoon op een lijst. Zo gezegd zo gedaan.
Mevrouw [geïntimeerde3] :Ja,Ja.
Dhr [appellant] :Zo is het ook gelopen. Ik heb van [geïntimeerde2] een mail gekregen met die rit idees. Heb Transvision gefactureerd, dus heb jullie erbuiten gehouden. En op een gegeven moment heb jij dus nou een gesprek/evaluatie met Transvision en dan zegt Transvision tegen jou en niet tegen mij van [appellant] heeft ons een mail/factuur gestuurd en die moet hij naar jullie toesturen.
Mevrouw [geïntimeerde3] :Ja. De facturering die loop dan via ons zeggen ze.
Dhr [appellant] :oké
Mevrouw [geïntimeerde3] :En meer weet ik niet.
Dhr [appellant] :Daarom snap ik niet waarom hun jou erbij betrokken hebben. Ik heb jou er juist..
Mevrouw [geïntimeerde3] :Ja dat weet ik ook niet, dan moet je bij Transvision zijn en niet bij mij zijn. Daar heb ik geen idee over.
Dhr [appellant] :Ja maar dat heb ik niet gedaan. Hun hebben jou erbij betrokken. Ik heb jou er niet bij betrokken.
Mevrouw [geïntimeerde3] :Nee precies. Dus ik zou ze maar even bellen om te kijken om te vragen hoe het zit.
Dhr [appellant] :Oke duidelijk. (…)”
3.4
Naar het oordeel van het hof wist of behoorde [appellant] te begrijpen dat [geïntimeerde1] tegenover [appellant] uit eigen naam handelde en niet namens Transvision en maakt het hiervoor aangehaalde telefoongesprek van 19 augustus 2019 dat niet anders. [appellant] voert aan dat [geïntimeerde1] tijdens dat telefoongesprek bevestigend zou hebben geantwoord op de vraag van [appellant] of zij opdracht heeft gekregen van Transvision om hem te bellen. Het krijgen van een “opdracht” kan echter op verschillende manieren worden uitgelegd. In dit geval duidt het er logischerwijs op dat Transvision, zoals [geïntimeerde1] aanvoert, [geïntimeerde1] heeft aangeraden om [appellant] te benaderen om bij wijze van “onderaanneming” Valysvervoer te verzorgen. Toen [geïntimeerde1] [appellant] benaderde was zij immers net gestart met de opdracht van Transvision. [geïntimeerde1] had nog onvoldoende capaciteit om de opdracht van Transvision in zijn geheel zelf uit te voeren en had tijd nodig om haar bedrijfsvoering op te voeren. In dat kader heeft [geïntimeerde1] contact opgenomen met Transvision. Transvision heeft toen de naam van [appellant] genoemd als taxichauffeur die Valysritten kan rijden. [appellant] was al bekend bij Transvision. Hij rijdt sinds juli 2018 incidenteel Valysritten voor Transvision. Transvision brengt af en toe ritten onder bij [appellant] die vaste contractanten niet kunnen uitvoeren. Er zijn echter geen aanwijzingen dat [appellant] er in dit geval vanuit mocht gaan dat het ging om een rechtstreekse opdracht van Transvision. [appellant] wist of kon begrijpen dat de taxiritten dienden te worden uitgevoerd in het kader van de overeenkomst tussen Transvision en [geïntimeerde1] . De gestelde opmerking van [geïntimeerde1] : “Ritten die ik niet rijden, zou jij rijden” zou dat ondersteunen. Het eerste contact en de contacten daarna met [appellant] over de te rijden taxiritten verliepen verder steeds via [geïntimeerde1] en niet via Transvision. Daarnaast kreeg [appellant] de identificatienummers van de gereden ritten van [geïntimeerde1] en niet van Transvision. Ook een vraag van [geïntimeerde1] als: ”Kun je Valys rijden?” zou eerder wijzen op regulier dan incidenteel Valys-vervoer.
3.5
De omstandigheid dat [appellant] zijn eerste factuur eerst naar Transvision heeft gezonden en dat [geïntimeerde1] daarmee heeft ingestemd, kan niet leiden tot de conclusie dat [appellant] er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat [geïntimeerde1] over een volmacht van Transvision beschikte. In een e-mailbericht van [geïntimeerde2] aan [appellant] van 5 augustus 2019 is onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij de rittenlijst van de valysritten die jullie hebben gereden.
Ik heb de id nummers erbij gedaan en de tarieven zoals ze bij transvision meekomen.
Ik begreep van [geïntimeerde3] dat jullie zelf declareren aan transvision dus ik haal ze uit mijn facturering.”
Hieruit volgt dat [geïntimeerde1] de door [appellant] gereden ritten eerst in haar eigen facturatie heeft opgenomen. Het was dus kennelijk in eerste instantie, zoals [geïntimeerde1] ook betoogt, niet de bedoeling van [geïntimeerde1] dat [appellant] zelf facturen zou indienen bij Transvision. [geïntimeerde1] voert in dit kader ook aan dat zij op aandringen van [appellant] ermee heeft ingestemd dat [appellant] facturen rechtstreeks aan Transvision zou sturen, er vanuit gaande dat [appellant] andersluidende afspraken met Transvision zou hebben gemaakt, hetgeen niet het geval bleek te zijn.
3.6
[appellant] voert in grief 6 in dit verband tenslotte aan dat [geïntimeerde1] , indien zij door onvoldoende capaciteit ritten voor Transvision niet kan uitvoeren, deze dient “terug te geven” aan Transvision, die deze ritten dan op kosten van [geïntimeerde1] elders onderbrengt tegen commerciële tarieven. Uit de door [appellant] in dat kader in het geding gebrachte stukken (de raamovereenkomst van Transvision en een tweetal verklaringen van derden) blijkt echter dat het een vervoerder als [geïntimeerde1] vrij staat om voor de uitvoering van haar eigen verplichtingen derden als [appellant] in te schakelen, mits dit gebeurt met toestemming van Transvision. Die toestemming van Transvision zit begrepen in het aanraden om contact met [appellant] op te nemen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] wist of behoorde te begrijpen dat [geïntimeerde1] geen volmacht had om Transvision te vertegenwoordigen.
Het Valystarief is een redelijk loon
3.7
[appellant] baseert zijn vordering subsidiair op het standpunt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht op grond waarvan hij recht heeft op loon. [appellant] stelt dat partijen niet hebben gesproken over de hoogte van de vergoeding voor de taxiritten. [appellant] heeft in hoger beroep – in grief 8 – aangevoerd dat [geïntimeerde1] aan hem het gebruikelijke of redelijke loon is verschuldigd, namelijk het (commerciële) metertarief.
3.8
Artikel 7:405 lid 2 BW bepaalt dat indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald, de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon is verschuldigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit artikellid analoog – in verband met de uitzondering betreffende het doen vervoeren van personen in lid 1 van artikel 7:400 BW – van toepassing is op de rechtsverhouding van partijen. Nu partijen in hoger beroep niet tegen dat oordeel zijn opgekomen, zal het hof daar ook vanuit gaan, met de kanttekening dat ook op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) bij gebreke van afspraken over de vergoeding, een redelijke prijs moet worden bepaald.
3.9
Anders dan [appellant] , betoogt [geïntimeerde1] dat partijen wel een prijs zijn overeengekomen, namelijk het Valystarief. Dat is een bevrijdend verweer waarvan [geïntimeerde1] de stelplicht en de bewijslast draagt. [1] Het hof zal [geïntimeerde1] echter niet tot het bewijs toelaten, omdat dat niet ter zake dienend is. Voor het geval dat [geïntimeerde1] niet zou slagen in het bewijs en het hof dus een gebruikelijk of redelijk loon moet vaststellen, oordeelt het hof namelijk dat de redelijke prijs in dit geval gelijk is aan het Valystarief. Daarbij is relevant dat het om Valysvervoer gaat, waarbij wordt vervoerd tegen een tarief dat aanzienlijker lager is dan de metertarieven. [appellant] wist toen hij de opdracht van [geïntimeerde1] aanvaardde dat het om Valysvervoer ging. Ook wist hij dat voor dat vervoer lagere tarieven gelden dan voor regulier commercieel taxivervoer en dat vaste contractanten van Transvision zoals [geïntimeerde1] dat lagere tarief van Transvision betaald kregen. Het is in dit geval niet redelijk dat [geïntimeerde1] tegenover [appellant] een vergoeding gebaseerd op de metertarieven verschuldigd zou zijn. De door [appellant] voor [geïntimeerde1] gereden ritten waren regulier van aard en niet incidenteel, zoals de Valysritten die [appellant] af en toe rechtstreeks voor Transvision rijdt. [appellant] heeft in de maanden juli en augustus 2019 het tekort aan capaciteit van [geïntimeerde1] opgevangen en meer dan 200 Valysritten voor [geïntimeerde1] gereden. [appellant] heeft daarbij een schaalvoordeel gehad doordat het om veel ritten ging die hij soms ook heeft kunnen combineren. De situatie is dus anders dan in de gevallen waarin [appellant] rechtstreeks voor Transvision Valysritten rijdt. Dat [appellant] derden heeft ingehuurd om Valysritten te rijden tegen een metertarief, maakt het voorgaande niet anders.
Bewijsaanbod
3.1
Het hof komt niet toe aan het bewijsaanbod van [appellant] , nu hij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden.
De conclusie
3.11
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
3.12
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 16 oktober 2020;
2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde1] :
€ 2.106,- aan griffierecht;
€ 3.605,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde1] (2,5 procespunten x appeltarief III);
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, G.A. Diebels en P.J. van der Korst en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.

Voetnoten

1.HR 21 juni 1968, NJ 1968, 290.