ECLI:NL:GHARL:2022:560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
200.297.942
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over terugvordering van borg en vergoeding van schoonmaakkosten in huurgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de huurder] tegen een vonnis van de kantonrechter in een huurgeschil met [de verhuurder]. [de huurder] had in februari 2018 een huurovereenkomst afgesloten en een borg van € 998,- betaald. De huurovereenkomst eindigde op 1 maart 2019, maar [de huurder] ontving zijn borg niet terug. [de verhuurder] stelde dat [de huurder] de woning niet goed had schoongemaakt, wat leidde tot kosten van € 1.633,50 voor schoonmaakwerkzaamheden. [de verhuurder] verrekende deze kosten met de borg, wat [de huurder] betwistte en daarom de procedure startte. De kantonrechter had in conventie de vorderingen van [de huurder] toegewezen, maar in reconventie geoordeeld dat [de huurder] € 500,00 moest betalen voor schoonmaakkosten. [de huurder] ging in hoger beroep tegen de beslissing over de reconventie.

Het hof oordeelde dat [de huurder] ten onrechte was veroordeeld tot het betalen van schoonmaakkosten. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter in zoverre en wees de vordering van [de verhuurder] af. Het hof stelde vast dat [de verhuurder] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de woning niet bezemschoon was opgeleverd. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter over de terugvordering van de borg en de buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd [de verhuurder] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.297.942
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8449760)
arrest van 25 januari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende in [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [de huurder] ,
advocaat: mr. G. Gabrelian,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [de verhuurder] ,
niet verschenen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 september 2021 hier over. Het verdere verloop blijkt uit de memorie van grieven (met twee producties). Vervolgens heeft [de huurder] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

Samenvatting en beslissing
2.1
[de huurder] heeft van [de verhuurder] woonruimte gehuurd. Bij het aangaan van de huurovereenkomst (in februari 2018) heeft [de huurder] een bedrag van € 998,- aan borg betaald, ter hoogte van twee maanden huur. De huurovereenkomst is op 1 maart 2019 geëindigd. [de huurder] heeft zijn borg niet teruggekregen van [de verhuurder] . [de verhuurder] meent dat [de huurder] de woning bij oplevering niet goed heeft schoongemaakt, waardoor hij kosten (€ 1.633,50) heeft moeten maken om de woning door een schoonmaakbedrijf schoon te laten maken. Volgens [de verhuurder] moet [de huurder] deze kosten vergoeden en daarom heeft hij deze kosten – voor zover mogelijk – verrekend met de door [de huurder] betaalde borg. [de huurder] is het daar niet mee eens en is daarom deze procedure gestart. In conventie vordert [de huurder] terugbetaling van de door hem betaalde borg en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. In voorwaardelijke reconventie vordert [de verhuurder] vergoeding van de schoonmaakkosten. De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen van [de huurder] toegewezen en in reconventie geoordeeld dat [de huurder] (samen met een andere huurder: Worm) een gedeelte van de schoonmaakkosten, namelijk € 500,00 moet betalen. De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd. [de huurder] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich op de vordering in reconventie (de schoonmaakkosten). De vordering in conventie maakt, op de proceskostenveroordeling in conventie na, geen deel uit van dit hoger beroep.
2.2
Het hof is van oordeel dat [de huurder] ten onrechte is veroordeeld tot vergoeding van de schoonmaakkosten. Dat oordeel werkt door in de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling. Daarom zal het hof het vonnis in zoverre vernietigen en opnieuw recht doen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.
2.3
Voorafgaand aan de beoordeling stelt het hof vast dat [de huurder] bij de inleiding van zijn memorie van grieven heeft gesteld in hoger beroep te komen van het eindvonnis van 31 maart 2021 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Het hof begrijpt, gelet op de dagvaarding in hoger beroep dat [de huurder] heeft bedoeld dat hij zijn grieven richt tegen het eindvonnis van 24 maart 2021 van voornoemde rechtbank.
De schoonmaakkosten
2.4
[de verhuurder] heeft gesteld dat [de huurder] het gehuurde in slechtere staat heeft opgeleverd dan hij het verkreeg en dat het gehuurde niet bezemschoon is opgeleverd. Om die reden is [de huurder] volgens [de verhuurder] tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dient hij de door [de verhuurder] geleden schade (de schoonmaakkosten die [de verhuurder] heeft moeten maken om het gehuurde schoon te laten maken) te vergoeden. [de verhuurder] heeft in eerste aanleg foto’s overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat het gehuurde niet bezemschoon is achtergelaten en dat het gehuurde ten opzichte van de aanvang van de huurperiode in slechtere staat is opgeleverd. [de huurder] heeft aangevoerd dat het gehuurde niet schoon was toen hij in het gehuurde ging wonen en dat hij de woning bovendien niet in slechtere staat heeft opgeleverd in vergelijking tot de staat van de woning bij aanvang van de huurperiode. [de huurder] heeft zelf ook foto’s in het geding gebracht waarop volgens hem zichtbaar is dat het gehuurde wél schoon is achtergelaten. Ook heeft [de huurder] uitvoerig toegelicht dat – en met wie – hij het gehuurde bij zijn vertrek heeft schoongemaakt. [de huurder] biedt (getuigen)bewijs aan van zijn stelling dat het gehuurde schoon is opgeleverd. [de huurder] heeft daarnaast nadrukkelijk betwist dat het door [de verhuurder] gestelde kan worden aangetoond met de door laatstgenoemde overgelegde foto’s. [de huurder] heeft aangevoerd dat de door [de verhuurder] overgelegde foto’s ongedateerd zijn en hij betwist dat deze foto’s dateren van het moment van oplevering. Bovendien zeggen deze foto’s hooguit iets over de staat van de woning bij oplevering aan het einde van de huurperiode en niet over de staat van de woning bij aanvang van de huurperiode. [de verhuurder] heeft het door [de huurder] aangevoerde niet (gemotiveerd) weersproken.
2.5
Gelet op de uitvoerig gemotiveerde betwisting door [de huurder] van de stelling van [de verhuurder] dat het gehuurde bij oplevering niet bezemschoon is opgeleverd en in slechtere staat verkeerde dan bij de aanvang van de huur, had van [de verhuurder] (als verhuurder) meer mogen worden verwacht dan het uitsluitend in het geding brengen van (ongedateerde) foto’s ter onderbouwing van zijn stelling. Het hof is dan ook van oordeel dat [de verhuurder] , afgezet tegen de gemotiveerde betwisting van [de huurder] , niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Daarom komt het hof aan bewijslevering niet toe. Het bezwaar van [de huurder] tegen toewijzing van de schoonmaakkosten is naar het oordeel van het hof terecht. Het hof zal het vonnis wat betreft de door de kantonrechter toegewezen schoonmaakkosten ad € 500,- daarom vernietigen en zal de vordering van [de verhuurder] alsnog afwijzen.
Proceskostenveroordeling
2.6
[de huurder] heeft ook een grief gericht tegen de proceskostenveroordeling. Het hof stelt vast dat [de huurder] in eerste aanleg in conventie in het gelijk is gesteld, omdat de vorderingen van [de huurder] wat betreft de teruggevorderde borg en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen. Daaruit volgt dat de proceskosten in conventie ten laste van [de verhuurder] moeten komen. Datzelfde geldt voor de proceskosten in reconventie, nu – zoals uit het voorgaande volgt – de vordering van [de verhuurder] in reconventie alsnog zal worden afgewezen. Het hof zal [de verhuurder] , als de in het ongelijk gestelde partij in zowel conventie als reconventie, daarom veroordelen tot betaling van de kosten die [de huurder] in eerste aanleg heeft moeten maken.

3.De slotsom

3.1
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd (wat betreft de toegewezen schoonmaakkosten en proceskostenveroordeling). Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen voor zover deze in rov. 5.1 en 5.2 de in conventie gevorderde borg en buitengerechtelijke incassokosten heeft toegewezen en voor zover deze dit gedeelte van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad (rov. 5.4) heeft verklaard. Voor het overige zal het hof opnieuw recht doen.
3.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de verhuurder] in de kosten van beide instanties veroordelen:
  • De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [de huurder] zullen wat de conventie betreft worden vastgesteld op € 188,09 aan verschotten (waaronder € 105,09 aan explootkosten en € 83,00 aan griffierecht) en € 248,00 (2 punten) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten ad € 100,00 toewijzen.
  • De kosten van de reconventie zullen aan de zijde van [de huurder] worden vastgesteld op € 124,00 (1 punt) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
  • De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [de huurder] zullen worden vastgesteld op € 444,01 aan verschotten (waaronder € 106,01 aan explootkosten en € 338,00 aan griffierecht) en € 787,00 (1 punt x tarief I) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, te Utrecht van 24 maart 2021, behoudens voor zover de kantonrechter (in 5.1 en 5.2) de in conventie gevorderde borg en buitengerechtelijke incassokosten heeft toegewezen en dit gedeelte van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Het hof bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht:
wijst de vordering in voorwaardelijke reconventie af;
veroordeelt [de verhuurder] in de kosten van de eerste aanleg, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [de huurder] voor wat betreft de conventie vastgesteld op € 188,09 aan verschotten en € 248,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en voor wat betreft de reconventie vastgesteld op € 124,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [de verhuurder] in de kosten van het hoger beroep tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 444,01 aan verschotten en € 787,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [de verhuurder] in de nakosten, begroot op € 163,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [de verhuurder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, S.C.P. Giesen en G.P. Oosterhoff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.