ECLI:NL:GHARL:2022:5485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.290.410/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij non-conformiteit van een koopovereenkomst van een woonhuis met betrekking tot lekkage en brandschade

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep inzake schadevergoeding als gevolg van non-conformiteit bij de koop van een woonhuis. De appellanten, [appellanten] c.s., hadden in eerste aanleg verloren en waren in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de vordering van de geïntimeerde, [geïntimeerde], gedeeltelijk toegewezen, maar de appellanten waren het niet eens met deze beslissing. De zaak betrof schade die het gevolg was van het niet waterdicht zijn van de aansluiting van het achterdak tegen de opgaande gevel. De schade werd door de rechtbank begroot op € 2.450,-, terwijl de overige vordering van € 77.000,- werd afgewezen.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat het pand door brand verloren was gegaan, wat de verdere behandeling van de zaak beïnvloedde. De geïntimeerde verzocht om aanhouding van de zaak totdat de brandschade was afgewikkeld met zijn verzekeraar. Het hof wees dit verzoek af, omdat de kwestie van de brandschade losstond van de vragen die in deze procedure beantwoord moesten worden. Het hof oordeelde dat de schade als gevolg van de lekkage niet voldoende was onderbouwd en dat de geïntimeerde niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de schade zelf te onderbouwen.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de vordering van de geïntimeerde grotendeels zou worden afgewezen, met uitzondering van het bedrag van € 2.450,- dat aan schadevergoeding werd toegewezen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de appellanten, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de appellanten veroordeelde tot betaling van de toegewezen bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.410/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 197917)
arrest van 28 juni 2022

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [appellante2] ,
wonende te [woonplaats2] ,
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J. van Dijk, die kantoor houdt in Winschoten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.E. Bentum jr, die kantoor houdt in Veendam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Ter uitvoering van het tussenarrest van 25 januari 2022 [1] hebben partijen elk nog een akte genomen op 8 maart 2022 en 5 april 2022. Daarna hebben zij arrest gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1
In het tussenarrest van 25 januari 2022 is geoordeeld:
a. dat de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar is op het punt van de schade die het gevolg is van het niet waterdicht zijn van de aansluiting van het achterdak tegen de opgaande gevel, dat [geïntimeerde] in de gelegenheid wordt gesteld te onderbouwen welk schadebedrag daarmee is gemoeid en dat [appellanten] c.s. zich mogen uitlaten over de toepassing op deze schadepost van de door hen genoemde aftrek ‘nieuw voor oud’;
b. dat [geïntimeerde] de door hem gestelde ‘overige schade’ dient te concretiseren.
Geen aanhouding van de zaak
2.2
Uit de nadien genomen aktes van partijen blijkt dat het pand in kwestie inmiddels door brand verloren is gegaan. [geïntimeerde] verzoekt in verband daarmee de verdere behandeling van deze zaak aan te houden totdat hij de brandschade heeft afgewikkeld met zijn verzekeraar. Daarmee zal, volgens [geïntimeerde] , naar verwachting drie maanden gemoeid zijn. De afwikkeling van de brandschade heeft volgens [geïntimeerde] invloed op de schadeposten waarover hij zich nog moet uitlaten. In het bijzonder geldt, zo stelt [geïntimeerde] , dat de hiervoor in overweging 2.1 sub a en b genoemde schade op nihil kan worden gesteld indien de verzekeraar de totale kosten van herstel van de woning voor zijn rekening neemt. Ook kan het zo zijn, volgens [geïntimeerde] , dat het standpunt van de verzekeraar ertoe leidt dat die schade deels voor rekening van [appellanten] c.s. en deels voor rekening van [geïntimeerde] moet komen. De schadeafwikkeling zal, aldus nog steeds [geïntimeerde] , mogelijk ook het tot stand komen van een minnelijke regeling tussen partijen bevorderen.
2.3
Niet uit te sluiten is dat de afwikkeling van de brandschade [geïntimeerde] ertoe kan brengen zijn vordering in deze zaak ten aanzien van de in overweging 2.1 sub a en b genoemde posten aan te passen en/of een (nader) voorstel voor minnelijke afwikkeling te doen. Dat neemt echter niet weg dat de kwestie van de brandschade los staat van de in deze procedure te beantwoorden vragen, te weten:
- tot welk bedrag [appellanten] c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van het niet waterdicht zijn van de aansluiting van het achterdak tegen de opgaande gevel en
- of en tot welk bedrag sprake is van overige schade.
2.4
Niet onderbouwd is waarom de brand en de afwikkeling van de daardoor veroorzaakte schade eraan in de weg staan dat [geïntimeerde] de door hem gestelde, vóór die brand reeds geleden schade, (nader) onderbouwt. Wat [geïntimeerde] aanvoert over de mogelijke gevolgen van die schadeafwikkeling voor deze procedure is niet een dergelijke onderbouwing omdat daarin niet concreet wordt ingegaan op de aan de orde zijnde waterschade en overige schade.
2.5
Het verzoek om de verdere behandeling van deze zaak aan te houden totdat de brandschade is afgewikkeld wordt daarom afgewezen.
De schade als gevolg van het niet waterdicht zijn van de aansluiting van het achterdak tegen de opgaande gevel is niet onderbouwd
2.6
Voor het geval het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen (zoals nu gebeurd is) heeft [geïntimeerde] verzocht een deskundige te benoemen. Deze deskundige zou moeten vaststellen op welk bedrag de schade, die het gevolg is van het niet waterdicht zijn van de aansluiting van het achterdak tegen de opgaande gevel, moet worden vastgesteld. De deskundige zou dan ook kunnen ingaan op de vraag of een aftrek ‘oud voor nieuw’ moet plaats vinden en, zo ja, tot welk bedrag. Benoeming van de deskundige is nodig omdat [geïntimeerde] zelf, zo stelt hij, niet de deskundigheid heeft om de schade (nader) te onderbouwen.
2.7
[geïntimeerde] wordt in deze stellingname niet gevolgd om de volgende reden. De schade waarom het nu gaat is door [geïntimeerde] , onder verwijzing naar het rapport van [naam1] , reeds bij dagvaarding (sub 16) genoemd. Daarnaast zijn toen genoemd de schadeposten die in het tussenarrest van 25 januari 2022 zijn aangeduid met de letters a tot en met f. De totale schade heeft [geïntimeerde] laten begroten door (de door hem ingeschakelde deskundige) [de deskundige] . Op basis van diens begroting is [geïntimeerde] gekomen tot zijn vordering (in hoofdsom) van € 79.546,03. Het (gestelde) eigen gebrek aan deskundigheid van [geïntimeerde] stond dus niet in de weg aan het geven van een cijfermatige onderbouwing van de volgens [geïntimeerde] geleden schade. Tegen die achtergrond bezien en omdat van alle gevorderde posten er uiteindelijk slechts één toewijsbaar is geoordeeld heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te onderbouwen welke de schade is die specifiek aan deze post kan worden toegeschreven.
2.8
Benoeming van een deskundige, zoals [geïntimeerde] voorstelt is niet nodig. [appellanten] c.s. hebben uit het rapport van [naam2] (post: lekkage dak) opgemaakt dat een bedrag van € 4.900,- aan het nu besproken, vaststaande, gebrek kan worden toegerekend. Uit de overige beschikbare rapportage en de stellingen van [geïntimeerde] blijkt niet van een ander bedrag. Om die reden wordt van dat bedrag uitgegaan. De brandverzekeraar van [geïntimeerde] zal, indien de brandschade gedekt is, uitgaan van de waarde van het pand in de toestand van voor de brand, derhalve inclusief het nu besproken gebrek. Van die verzekeraar wordt dus geen vergoeding ontvangen voor de schade als gevolg van dat gebrek. Uitgangspunt blijft daarom een schade van € 4.900,-. Omdat in geval van herstel een verbetering ten opzichte van de oude situatie zou zijn opgetreden, is een korting op dat bedrag als ‘aftrek nieuw voor oud’ van 50% reëel. De schade wordt daarom begroot op € 2.450,-.
De ‘overige schade’ is niet geconcretiseerd
2.9
Als overige schade heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg genoemd de kosten van (als gevolg van de gestelde gebreken: noodzakelijk) verblijf elders. In het tussenarrest (onder 4.39) is overwogen dat de in beginsel gedeeltelijke toewijzing van de vordering de vraag doet rijzen of (die) overige schade nog wel aannemelijk is. [geïntimeerde] is om die reden in de gelegenheid gesteld de door hem gestelde ‘overige schade’ te concretiseren. Dat is niet gebeurd. [geïntimeerde] wenst ook deze schade door een deskundige te doen begroten. Niet toegelicht is echter waarom [geïntimeerde] zelf geen, onderbouwde, opgave heeft kunnen doen van deze overige schade, bestaande uit de kosten van verblijf elders. Nu het gaat om door [geïntimeerde] gemaakte kosten valt niet in te zien waarom hij daarvan geen opgave heeft kunnen doen. Bovendien valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] niet heeft kunnen onderbouwen het causaal verband tussen het gestelde gebrek (het niet waterdicht zijn van de aansluiting van het achterdak tegen de opgaande gevel) en de noodzaak van verblijf elders.
2.1
Op dit onderdeel is de schade daarom onvoldoende onderbouwd en wordt de vordering op die grond afgewezen.
Expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten
2.11
Het rapport van [naam2] ligt ten grondslag aan de toewijzing van het schadebedrag van € 2.450,-. Om die reden zijn de met dat rapport gemoeide kosten ad € 450,- aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dat [geïntimeerde] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt is door [appellanten] c.s. niet betwist. Op basis van de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en uitgaande van een hoofdsom van € 2.450,- is toewijsbaar een bedrag van € 367,50.
Conclusies
2.12
Op basis van wat in het tussenarrest van 25 januari 2022 en in dit arrest werd overwogen is de conclusie dat de grieven van [appellanten] c.s. grotendeels slagen en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog grotendeels zullen worden afgewezen. Ter wille van de duidelijkheid zal het hof het vonnis van de rechtbank integraal vernietigen en alsnog de hiervoor genoemde bedragen toewijzen.
2.13
[geïntimeerde] wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.
Die kosten bedragen:
- in eerste aanleg € 83,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat (2 punten à € 1.074,- per punt);
- in hoger beroep: € 875,83 aan verschotten (€ 103,83 explootkosten en € 772,- griffierecht) en € 5.077,50 (2,5 punt à € 2.031,- per punt).

3.De beslissing

Het hof
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 december 2020 en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [appellanten] c.s. aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 2.450,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2019 tot de dag van de voldoening;
veroordeelt [appellanten] c.s. aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 817,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot de dag van de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [appellanten] c.s. gevallen en begroot die kosten op:
- eerste aanleg: € 83,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat (2 punten à € 1.074,- per punt, tarief IV);
- in hoger beroep: € 875,83 aan verschotten (€ 103,83 explootkosten en € 772,- griffierecht) en € 5.077,50 (2,5 punt à € 2.031,- per punt, tarief IV);
verklaart dit arrest op het punt van de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. J.H. Kuiper en mr. A. Elgersma en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 juni 2022.