Uitspraak
1.1. De procedure bij de kantonrechter
2.De procedure bij het hof
- het verweerschrift tegen incidenteel appel en de vermeerdering van eis;
- de producties 11 tot en met 14 van [verweerder] ;
2.3 WU heeft in hoger beroep verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de bestreden beschikking te vernietigen;
b. voor recht te verklaren dat [verweerder] de functie van promovendus heeft, althans als promovendus in de zin van artikel 2.3.8 cao-NU heeft te gelden;
c. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst van [verweerder] tot 1 april 2021 er een voor bepaalde tijd was;
d. een einddatum voor de arbeidsovereenkomst voor [verweerder] te bepalen;
e. te bepalen dat, als die einddatum voor 1 april 2022 is gelegen dat de opvolgende arbeidsovereenkomst van [verweerder] er een is voor bepaalde tijd tot 1 april 2022 voor 0,7 fte, die van rechtswege eindigt op 31 maart 2022;
f. met veroordeling van [verweerder] in de kosten van beide instanties.
primair:WU niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel dan wel het te verwerpen met veroordeling van WU in de kosten van de procedure;
subsidiair: voor het geval het hof de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst mocht beëindigen:
a. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de opzegtermijn van WU;
b. WU te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van de wettelijk verschuldigde transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen een maand na einde dienstverband heeft plaatsgevonden;
c. WU te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 100.000,- bruto althans een door het hof in goede justitie te bepalen billijke vergoeding;
d. WU te veroordelen in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris van de advocaat daaronder begrepen;
e. WU te veroordelen om binnen een maand na einde dienstverband aan [verweerder] een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificiatie te verstrekken betreffende de betaling van de voorgaande vergoedingen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.De feiten
- Stichting Alliantie Voeding Gelderse Vallei, vanaf 15 september 2012 tot en met 14 september 2013;
- Stichting Alliantie Voeding Gelderse Vallei, vanaf 15 september 2013 tot en met 14 september 2014;
- Stichting Alliantie Voeding Gelderse Vallei, vanaf 15 september 2014 tot en met 14 september 2015;
- Driessen vanaf 15 september 2015 tot 1 januari 2018;
- Randstad vanaf 1 januari 2018 tot en met 14 maart 2018;
- Randstad vanaf 15 maart 2018 tot en met 14 september 2018;
- Randstad vanaf 15 september 2018 tot en met 1 februari 2020.
€ 3.123,00 bruto per maand vermeerderd met emolumenten.
“Voor het dienstverband met een promovendus en een student-assistent als bedoeld in artikel 10.1 lid 2 gelden geen beperkingen ten aanzien van duur en aantal opvolgende dienstverbanden.”
“Bij de bepaling in deze cao van de totale duur en van het totale aantal opvolgende dienstverbanden blijven dienstverbanden tussen werknemer en verschillende werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn, buiten beschouwing.”
“Maar dat betekent dat je nu alleen tlv MS fonds en Becanex kan werken en dat er nu eerst maar 7 fte (schaal 10) beschikbaar is en dat is dan toch een teruggang voor jou.”[verweerder] is vanaf 1 april 2021 voor 1 Fte blijven werken. In een brief van WU van 9 april 2021 aan [verweerder] staat:
Conform hetgeen meerdere keren door uw leidinggevende, prof. [naam1] , met u is besproken wordt uw dienstverband, wat per 1 april 2021 van rechtswege zou eindigen, voortgezet voor de periode van 1 april 2021 tot 1 april 2022 waarbij de omvang van het dienstverband 0,7 fte bedraagt. (…) Nu de omvang van het nieuwe dienstverband bij WU 0,3 fte minder bedraagt dan uw eerdere dienstverband bij WU (tot 1 april 2021), ontstaan hierdoor wellicht aanspraken op een WW-uitkering. (…)”In de zomer van 2021 heeft [verweerder] zich ziek gemeld en tot op heden is zij volledig arbeidsongeschikt.
4.De beoordeling
“Op [1] grond van artikel 7:668a, zesde lid, BW is ongelimiteerde afwijking bij cao mogelijk van de bescherming die artikel 7:668a, tweede lid, BW de werknemer biedt (opvolgend werkgeverschap). De VAAN vraagt of de regering het aanvaardbaar acht dat (de cao het mogelijk maakt dat) werknemers telkens na twee jaar voor korte duur via een andere rechtspersoon of een detacheringsbureau worden ingehuurd om daarna weer van voren af aan te beginnen met het opbouwen van werkzekerheid.Uit de bij nota van wijziging aangebrachte wijziging van de definitie van opvolgend werkgever in artikel 7:668a en de hierop gegeven toelichting kan worden afgeleid dat de regering het niet aanvaardbaar acht indien dergelijke afspraken worden gemaakt met het vooropgezette doel om de regeling van de ketenbepaling te omzeilen. De regering gaat ervan uit dat de mogelijkheid tot afwijking van de desbetreffende bepaling in de ketenbepaling niet op deze wijze door cao-partijen misbruikt zal worden en dat zij op een verantwoorde wijze met deze afwijkingsmogelijkheid om zullen gaan.
“
Er dient ingezet te worden op het wegnemen van onzekerheden en ervaren druk, door waar mogelijk het structureel inzetten op vaste banen en het omzetten van bestaande tijdelijke contracten in vaste banen. Uitgangspunt is dat universiteiten iedere wetenschapper die onderwijs en onderzoek combineert (vertaald naar UD/UHD/Hoogleraar) een vaste baan aanbiedt (…). Daarnaast zal er voor zover noodzakelijk gewerkt worden met een flexibele schil van docenten en onderzoekers die meebeweegt met de vraag en de bekostiging. (…) Cao-partijen zijn van mening dat de flexibele schil van wetenschappelijk personeel onder met name docenten en onderzoekers bij de universiteiten niet groter dient te zijn dan noodzakelijk en uitlegbaar is. Cao-partijen spreken daarom af dat dit onderwerp van gesprek wordt in het Lokaal Overleg van de individuele universiteiten, daarbij rekening houdend met lokale omstandigheden”.Uit deze toelichting leidt het hof kort gezegd af dat tijdens de onderhandelingen is stilgestaan bij het zoveel mogelijk omzetten van tijdelijke in vaste banen maar dat er voor zover noodzakelijk gewerkt zal worden met een flexibele schil die meebeweegt met de vraag en de bekostiging. Dat er door de sociale partners niet op een verantwoorde wijze met de afwijkingsmogelijkheid is omgegaan, blijkt hieruit niet. Verder is van belang dat, zoals WU ter zitting onbestreden heeft aangevoerd, artikel 2.3.11 cao-NU in de nieuwe cao, die nog moet worden vastgesteld, ondanks de kritiek in de literatuur en de rechtspraak op cao’s waarin opvolgend werkgeverschap volledig wordt uitgesloten, vooralsnog ongewijzigd blijft en zoals het ernaar uitziet dus ook in de toekomst zal gelden. Ten slotte hecht het hof betekenis aan het feit dat de cao-NU algemeen verbindend is verklaard zodat ervan moet worden uitgegaan dat de minister deze afspraken vindt passen binnen het wettelijk kader.
1 februari 2020 volgens [verweerder] al sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
WU heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [verweerder] promovendus was en is maar welk belang zij heeft bij die verklaring – naast de afgegeven verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst er een is voor bepaalde tijd – heeft zij niet toegelicht en het hof ziet dat belang, gelet op de inzet van deze procedure, zonder nadere toelichting niet in. Het verzoek onder 2.3 sub b wordt daarom afgewezen.
[verweerder] heeft subsidiair verzocht om de gedeeltelijke opzegging van 1 januari 2021 dan wel 9 april 2021 tegen 1 april 2021 te vernietigen op grond van artikel 7:681 BW. Dat verzoek zal worden afgewezen omdat het hof hiervoor heeft geoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarop artikel 7:681 BW niet van toepassing is.
5.5. De slotsom
Het hof zal [verweerder] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
6.De beslissing
6.4 veroordeelt [verweerder] in de kosten van de eerste aanleg, tot aan de bestreden beschikking aan de zijde van WU vastgesteld op € 85,- voor griffierecht en op € 747,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief;