ECLI:NL:GHARL:2022:4924

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
21-000645-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige, gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met wettelijke rente, maar het verzoek om de schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep te verhogen is afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen ontuchtige handelingen met de minderjarige, waarbij de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar zijn beoordeeld. De verdachte heeft de seksuele relatie met de aangeefster ontkend tot hij in 2019 zijn eerdere verklaringen heeft herzien. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000645-20
Uitspraak d.d.: 15 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2020 met het parketnummer 18-830014-17 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 1 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijk wettelijke rente en het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 12.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van het aan hem primair tenlastegelegde feit en het ad-informandum gevoegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, met een proeftijd van 5 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling en een verbod om training te geven aan leerlingen jonger dan achttien jaar, waarbij deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijk wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 25 augustus 2014 in de (toenmalige) gemeente [gemeente] , en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum 2] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten:
  • het zoenen en/of strelen van die [benadeelde partij] , en/of
  • het duwen/brengen van zijn tong in de mond van die [benadeelde partij] , en/of
  • het duwen/brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij] , en/of - het likken van de vagina, althans het brengen van zijn tong in de vagina van die [benadeelde partij] , en/of
  • het duwen/brengen en/of op en neer bewegen van zijn penis in de vagina en/of de mond van die [benadeelde partij] ;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 25 augustus 2016 in de (toenmalige) gemeente [gemeente] en/of (elders) in Nederland - als kickbokstrainer/leraar - meermalen, althans eenmaal, (telkens), ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] , door (telkens)
  • die [benadeelde partij] te zoenen en/of te strelen, en/of
  • zijn tong in de mond van die [benadeelde partij] te duwen/brengen, en/of
  • zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij] te duwen/brengen, en/of
  • het likken van de vagina, althans het brengen van zijn tong in de vagina van die [benadeelde partij] , en/of
  • het duwen/brengen en/of op en neer bewegen van zijn penis in de vagina en/of de mond van die [benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs voor het primair tenlastegelegde feit

Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het plegen seksuele handelingen tussen de verdachte en aangeefster, toen zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit de aangifte van de instelling voor jeugdhulp en onderwijs ‘ [instelling] ’ en uit de verklaring van aangeefster [benadeelde partij] bij het huisbezoek niet kan worden afgeleid dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden toen aangeefster de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt.
De verdediging heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de tweede aangifte van aangeefster op 29 mei 2017 onbetrouwbaar is en dientengevolge niet tot het bewijs gebruikt kan worden. Aangeefster heeft – kort gezegd – in verschillende media-optredens een andere versie van het verhaal verteld dan dat zij ter gelegenheid van het doen van aangifte heeft gedaan. De verdediging wijst in dit verband op de omstandigheid dat aangeefster in haar aangifte van 29 mei 2017 verklaard heeft dat zij ten tijde van de tenlastegelegde periode met niemand heeft besproken dat zij een seksuele relatie heeft gehad met de verdachte, terwijl zij in een aantal media-optredens heeft toegegeven dat te hebben besproken met vriendinnen en haar moeder.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het WhatsAppgesprek tussen aangeefster en de verdachte van 22 augustus 2016, niet als (steun)bewijs kan dienen voor de stellingname dat de seksuele handelingen voorafgaande het zestiende levensjaar van aangeefster plaats hebben gevonden. Deze WhatsAppberichten moeten in de gehele context worden gezien. De verdachte bedoelt met deze berichten niet dat er sprake is geweest van seks toen aangeefster veertien jaar was, maar dat hij strafbaar is uit hoofde van zijn rol als trainer ten opzichte van aangeefster als zijnde een leerling. Zelf voegde de verdachte hier ter zitting aan toe dat aangeefster had aangegeven dat ze zou zeggen dat ze al voor haar 16e een seksuele relatie met de verdachte had gehad, als hij niet bij zijn vrouw weg zou gaan. Vandaar dat hij aan aangeefster had gevraagd of zij dat inderdaad had gedaan.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof stelt vast dat aangeefster in januari 2013 bij de verdachte kickbokstraining is gaan volgen en dat er al snel een affectieve relatie tussen hen beiden is ontstaan. De affectieve relatie, waarin sprake was van veelvuldige intensieve contacten tijdens sporttrainingen en waarin de verdachte uiteindelijk verliefd is geworden op aangeefster, is volgens de verdachte pas overgegaan in een seksuele relatie toen aangeefster zestien jaar is geworden. Daarentegen heeft aangeefster verklaard dat de seksuele relatie reeds is begonnen in mei 2013, toen zij veertien jaar oud was.
Dat sprake is geweest van een seksuele relatie zoals zowel aangeefster als de verdachte verklaren, wordt bevestigd door de zich in het dossier bevindende WhatsAppberichten, foto’s en filmpjes die aangeefster en de verdachte elkaar vanaf 2015 over en weer hebben toegestuurd.
Met betrekking tot de periode waarin de seksuele relatie is begonnen, hecht het gerechtshof, overeenkomstig de rechtbank, meer geloof aan de verklaring van aangeefster, dan aan die van de verdachte. Het gerechtshof acht aangeefsters aangifte van 29 mei 2017 betrouwbaar. De aangifte bevat een duidelijke, concrete en gedetailleerde beschrijving van hetgeen op seksueel gebied is voorgevallen. Daarbij heeft aangeefster consequent de momenten waarop seksuele handelingen plaatsvonden toen zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, gekoppeld aan tijd, plaats en belangrijke momenten in haar leven. De verklaringen van aangeefster maken op het gerechtshof dan ook een authentieke indruk. Ter illustratie wijst het gerechtshof in dit verband op de verklaring van aangeefster over de aanvang van het seksuele contact. Aangeefster heeft hierover verklaard dat het eerste seksuele contact aanving tijdens de dagen rond de eerste kickbokswedstrijd. Deze wedstrijd vond in mei 2013 in [plaats] plaats. Voor aangeefster was dit, mede gezien haar toewijding aan het kickboksen, een ijkpunt in haar leven.
In dit verband overweegt het gerechtshof dat aangeefster tijdens het huisbezoek op 3 oktober 2016 niet heeft ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden voorafgaande haar zestiende levensjaar. Er zijn aangeefster feiten voorgehouden, waarvan zij ook met zoveel woorden heeft erkend dat die hebben plaatsgevonden. Aangeefster wilde op dat moment echter geen verdere juridische stappen ondernemen. Het gerechtshof stelt vast dat de verklaring die aangeefster tijdens het huisbezoek heeft afgelegd niet wezenlijk verschilt van die zij ten tijde van de aangifte heeft afgelegd.
De verklaringen van aangeefster worden bovendien ondersteund door het WhatsAppgesprek tussen aangeefster en de verdachte op 22 augustus 2016. De verdachte zegt daarin onder meer tegen aangeefster: “
had liever gehad dat je zei dat we iets hadden, maar niet op je 14de (…) ik ben zo strafbaar als maar kan”.De inhoud van dit gesprek kan naar het oordeel van het gerechtshof, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet anders worden geduid dan dat de verdachte daarin zelf de relatie koppelt aan de jonge leeftijd van aangeefster en die relatie vervolgens als strafbaar aanmerkt.
De verklaringen van aangeefster zijn derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het zojuist aangehaalde WhatsAppgesprek ondersteunt die betrouwbaarheid en kan als steunbewijs dienen voor de vaststelling dat de seksuele relatie ook voorafgaande het zestiende levensjaar van aangeefster was aangevangen.
In dit verband stelt het gerechtshof, evenals de rechtbank, nog vast dat de verdachte aantoonbaar heeft gelogen over het bestaan van seksuele handelingen. De verdachte heeft in 2016 verklaard dat hij nooit seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster. Daar is de verdachte na de aangifte van aangeefster, echter op teruggekomen in 2019. Het bestaan van de seksuele relatie tussen hem en aangeefster, heeft de verdachte toen erkend. Daarnaast schuift het gerechtshof de verschillende betekenissen die de verdediging aan het hierboven aangehaalde WhatsAppgesprek heeft gegeven als ongeloofwaardig terzijde. Dat de inhoud hiervan voor meerderlei uitleg vatbaar zou zijn en mede bezien moet worden in de context van de reeks berichten waaruit dit citaat afkomstig is, doet er niet aan af dat uit niets blijkt dat de verdachte refereerde aan zijn rol als trainer en vertrouwenspersoon toen hij zei strafbaar te zijn, dan wel dat hij zou hebben gereageerd op een eerdere mededeling van aangeefster dat zij, in strijd met de waarheid, zou gaan zeggen dat zij een seksuele relatie hadden onderhouden voor haar zestiende levensjaar. Eerder lijkt het zo te zijn dat de verdachte had gehoopt dat aangeefster hem zou sparen door van dat aspect van hun seksuele relatie geen melding te maken.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode zich heeft schuldig gemaakt aan het veelvuldig plegen van ontuchtige handelingen met een veertienjarige/vijftienjarige.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 1 mei 2013 tot en met 25 augustus 2014 in de (toenmalige) gemeente [gemeente] , meermalen, telkens met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum 2] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] (voorheen [benadeelde partij] ), te weten:
  • het zoenen en strelen van die [benadeelde partij] (voorheen [benadeelde partij] ), en
  • het duwen/brengen van zijn tong in de mond van die [benadeelde partij] , en
  • het duwen/brengen van zijn vingers in de vagina van die [benadeelde partij] (voorheen [benadeelde partij] ), en
  • het likken van de vagina, althans het brengen van zijn tong in de vagina van die [benadeelde partij] (voorheen [benadeelde partij] ), en
  • het duwen/brengen en op en neer bewegen van zijn penis in de vagina en de mond van die [benadeelde partij] (voorheen [benadeelde partij] ).
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de destijds tweeënvijftigjarige en later drieënvijftigjarige verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met de destijds veertienjarige en later vijftienjarige aangeefster.
De strafwet beschermt (de belangen van) jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Gelet op het evidente leeftijdsverschil tussen de verdachte en aangeefster is die bescherming geboden.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster geschonden. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Meer in het bijzonder heeft de verdachte zich over een periode van bijna zestien maanden schuldig gemaakt aan het veelvuldig plegen van ontuchtige handelingen met aangeefster. Daarbij zijn verregaande seksuele handelingen verricht en heeft er meermaals onbeschermde seks plaatsgevonden. Aangeefster was, als talentvolle kickbokster, één van de pupillen van de verdachte. In de gezagsverhouding trainer-pupil hebben de ontuchtige handelingen plaatsgevonden. Aangeefster had alles voor haar sportcarrière over en heeft onder leiding van de verdachte vele wedstrijden gewonnen. De verdachte was daardoor voor aangeefster een zeer belangrijk persoon in haar leven.
Aangeefster was daarnaast een kwetsbaar meisje dat in haar jeugd is misbruikt door haar vader en eerder een relatie heeft gehad met een voor haar te oude vriend. Van deze omstandigheden was de verdachte op de hoogte. Gelet op de leeftijd van de verdachte, in combinatie met zijn levenservaring en zijn rol als haar trainer mocht van hem worden verwacht dat hij haar daarin de benodigde begeleiding zou geven en in geval van (wederzijdse) aantrekkingskracht, hij degene zou zijn die zou voorkomen dat daar enig gevolg aan gegeven zou worden. In plaats daarvan is de verdachte een seksuele relatie met aangeefster aangegaan, die heeft voortgeduurd tot na het moment van de zestiende verjaardag van aangeefster en waarop nog steeds sprake was van een trainer-pupil-relatie.
Uit het onderzoek ter zitting van het gerechtshof is verder gebleken dat de verdachte zich in de periode van 1 mei 2013 tot en met 25 augustus 2016 nog aan een ad informandum gevoegd strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit ad informandum gevoegd feit, dat ter terechtzitting van het gerechtshof door de verdachte is erkend als door hem te zijn begaan, zal het gerechtshof meewegen in de aan hem op te leggen straf. Daarmee is dit feit afgedaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 april 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 10 maart 2021. Daaruit is gebleken dat de kans op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering acht het niet noodzakelijk om reclasseringsinterventies aan te bieden omdat de verdachte uit eigen beweging hulp heeft gezocht bij zijn huisarts, nadat hij een suïcidepoging had ondernomen;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 28 december 2021, opgemaakt door N. van der Weegen, GZ-psycholoog. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen sprake is tussen een diagnose en het plegen van delict. Volgens de rapporteur is het recidiverisico laag en wordt geen zorg- of behandeltraject geïndiceerd. De verdachte beschikt over zelfcontrole, heeft werk, doet aan vrijetijdsbesteding, staat positief tegenover de autoriteiten en is in behandeling. Voorts heeft de verdachte al een langere periode een (intieme) relatie met zijn vrouw en is hij bereid zich aan de voorwaarden te houden;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
De verdachte heeft er ter zitting geen blijk van gegeven dat hij inziet dat hij verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van de relatie zoals die tussen hem en aangeefster heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep wel erkend dat vanaf de periode dat aangeefster de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, er sprake was een seksuele relatie. Ten aanzien van die periode heeft de verdachte verantwoordelijkheid genomen in die zin dat hij heeft aangegeven dat dit fout was. Al met al ligt voor het gerechtshof het zwaartepunt van de strafoplegging in het verrichten van seksuele handelingen tijdens de bewezenverklaarde periode.
Voorts houdt het gerechtshof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte is op 23 september 2016 gevraagd om voor een gesprek naar het politiebureau te komen. Vervolgens is de verdachte na de aangifte van aangeefster op 29 mei 2017, bijna 2 jaar later pas weer verhoord door de politie, namelijk op 23 april 2019. Het gerechtshof is van oordeel dat het tijdsverloop vanaf de aanvang van de redelijke termijn op 23 september 2016, zodanig lang is, dat dit als onredelijk in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moet worden aangemerkt. Immers, met de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep dient in totaal in de regel niet meer dan vier jaren gemoeid te zijn en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die bovenbedoeld tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen.
Het gerechtshof acht gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, in de regel aangewezen. Een taakstraf acht het gerechtshof, gelet op de aard en de ernst van bewezenverklaarde en gelet op de omstandigheden waarin een en ander heeft plaatsgevonden, niet aan de orde.
Op grond van het bovenstaande en bezien vanuit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en meer dan gebruikelijk rekening houdend met de lange periode waarin de verdachte gebukt is gegaan onder de dreiging van een mogelijke vervolging die heeft geleid tot een forse overschrijding van de redelijke termijn, wordt oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede met de bijzondere voorwaarden zoals die in het dictum zijn opgenomen, passend en geboden geacht.
Het gerechtshof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Het bewezen verklaarde misdrijf is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De kans op recidive wordt als laag ingeschat. In de omstandigheid echter dat de verdachte thans nog als sportinstructeur werkzaam is en in contact staat met minderjarige pupillen ziet het gerechtshof, overeenkomstig de rechtbank, reden om de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering van € 5.000,-, met dien verstande dat het bedrag ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt vastgesteld op een bedrag van € 12.500,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 5.000,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2014.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep verzocht om het bedrag met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel op een hoger bedrag vast te stellen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet vermeerderen. [1] Binnen het wettelijk systeem is niet uitgesloten dat, onder omstandigheden, een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor schade die (in eerste aanleg) niet is gevorderd dan wel niet zonder meer toewijsbaar is als vordering benadeelde partij. Deze mogelijkheid heeft echter niet tot doel om de wettelijke beperking, inhoudende dat een benadeelde partij zich niet pas in hoger beroep kan voegen met een (aanvullende) vordering tot schadevergoeding, te omzeilen. Naar het oordeel van het gerechtshof is in het onderhavige geval van dit laatste sprake.
In onderhavige zaak staat daarom naar het oordeel van het gerechtshof het wettelijk systeem in de weg aan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de aanvullende verzochte schade, hetgeen betekent dat het gerechtshof niet zal overgaan tot oplegging hiervan. Het verzoek van de benadeelde partij om het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep op een hoger bedrag vast te stellen, wordt daarom afgewezen door het gerechtshof.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland, [adres] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling door een via de reclassering aangewezen behandelaar, zulks te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 april 2014.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 15 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.vgl. HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3259 en HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262.